Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het werkzaam zijn met het heilig avondmaal (11)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het werkzaam zijn met het heilig avondmaal (11)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoals in het vorige artikel is aangetoond, hebben de opstellers van het formulier dus NIET gesteld, dat de „waardige" avondmaalganger iemand is, die o.a. Gods belofte GEWISSELIJK gelooft., Zij hebben gesteld „ten andere", dat zij de gewisse BELOFTE moeten geloven, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn; en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken zijn, , ja, zo volkomen, alsof hijzelf in eigen persoon, voor al zijn zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht had. Dit komt overeen met het gestelde in vr. 81 van de Heidelberger Catechismus. Daar wordt de vraag voor wie het Avondmaal des Heeren is ingesteld, zo beantwoord: „Voor degenen, die zichzelf vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is, enz.".

Noch de opstellers van de Heidelberger Catechismus, noch de opstellers van het Avondmaalsformuüer hebben daarbij bedoeld te zeggen, dat met het welwezen des geloofs (de volle bewustheid van iemands genadestaat) deelachtig moet zijn om een, in 's Heeren oog waardige Avondmaalganger te zijn. Wat de opstellers van de Heidelbergsche Catechismus betreft, blijkt dit duidelijk uit de zevende zondagsafdeling, waar zij (naar het oordeel van talloze godvruchtige godgeleerden) niet het WELWEZEN, maar het WEZEN van het geloof omschreven. Vraagt iemand, wat nu eigenlijk precies het verschil is tussen het wezen des geloofs en het welwezen des geloofs, dan wil ik ter verklarig daarvan mij bedienen van een eenvoudig voorbeeld. Neem een pasgeboren jongetje. In zijn wezen is hij een man. Als alles normaal is, bezit hij alles wat hem, als hij volwassen zal mogen worden, als een man zal kunnen doen functioneren. Volwassenheid is het WELWE­ ZEN van het man-zijn. In het gezond geboren jongetje „zit" alles, wat nodig is om later „man" te kunnen zijn, alleen... er is tijd en groei nodig om uit dat jongetje te doen komen wat er „in" zit. Wat er niet „in" zit, , zal er later ook nooit uit kunnen komen

Bij de wedergeboorte plant de Heere het wezen van het ware geloof in. Dat wezen bestaat in een vermogen om God recht te kennen en hartelijk te vertrouwen. Kennis, toestemming en vertrouwen zijn de bestanddelen van het ingestorte ware geloof, zonder hetwelk niemand zalig zal wordenden zonder hetwelk niemand ten Avondmaal mag gaan. Maar... zoals bij een klein kind, kennis toestemming en vertrouwen erg klein zijn en ook alle andere vermogens nog maar in een zeer beperkte mate functioneren, zo functioneren geloof, hoop en liefde ook nog zeer gebrekkig in de kleinen der genade. Dat gebrek zit niet in het geloof, maar in de gelovige. Als er in het Avondmaalsformulier zou hebben gestaan: Of gij deze belofte GEWISSELIJK gelooft, dan zouden de opstellers ervan de mate of grootte van het geloof hebben aangelegd als toetssteen, dan zouden zij niet het wezen, maar het welwezen des geloofs als maatstaf hebben aangelegd. Dat dit geenszins hun bedoeling is geweest blijkt duidelijk uit de rest van het formulier.

Daar lezen wij immers: Maar dit wordt ons, zeer geliefde broeders en zusters in de Heere niet voorgehouden, om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot het Heilig Avondmaal des Heeren gaan mocht, dan die zonder enige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal om daarmede te betuigen, dat wij in onszelf volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten onszelf in Christus Jezus zoeken, zo bekennen wij daarmede, dat wij midden in de dood liggen. Daarom al is het, dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk dat wij GEEN VOLKOMEN geloof hebben, dat wij ons ook met zulk een ijver om God te dienen niet begeven als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de ZWAKHEID van ons geloof, en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ONGELOOF te strijden, en naar alle geboden Gods te leven, zo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geen zonde nog zwakheid, die nog (TEGEN ONZE WiL) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat God ons niet IN GENADE zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijs en drank waardig en deelachtig maken". In het gebed voor het Avondmaal wordt er gevraagd „ ... Wil Gij ons sterken in het geloof" ... „opdat wij ons HOE LANGER HOE MEER ... aan Uw Zoon Jezus Christus overgeven" enz.

Deze aanhalingen uit het formulier bewijzen dat de opstellers van de tweede toetssteen ter zelfbeproeving in geen geval slechts het oog hebben gehad op hen, die het welwezen des geloofs kennen, maar geheel en al op het bezit van het wezen des geloofs de nadruk legden. Het GEWISSELIJK geloven is de hoogste trap in het geloven, welke trap lang niet alle gelovigen bereiken. Ook is het geloofsleven van Gods geoefende volk aan „op en neer" onderworpen. Ook hun geloven van de gewisse beloften Gods is verre van volmaakt. Ook zij geloven lang niet altijd gewisselijk In de woorden „of gij deze gewisse belofte van God gelooft", staat niet de mate van geloven van de gelovigen centraal, maar staat Gods belofte centraal. Die belofte is gewis. God kan noch zal liegen. Wat Hij belooft doet Hij en dat niet om onzentwil, maar om Zijns grote Naams wil.

En aan wie heeft de Heere de beloften van zaligheid vermaakt? Alleen aan de volwassenen in de genade? Lees dan de zaligsprekingen maar eens na in Mattheüs 5. De sacramenten zijn hun tot bemoediging en versterking, die de Heere heeft zalig gesproken. Zowel in Matth. 5 als in andere uitspraken verwoord in de Heilige Schrift. Alle, o.a. in de zaligsprekingen verkondigde beloften, worden in de sacramenten van Doop en Avondmaal zichtbaar betekend en verzegeld. Wanneer de opstellers van het formulier in hun toetsstenen wel het welwezen des geloofs, _maar niet het wezen des geloofs op het oog hebben gehad (hetgeen ik zeer beslist niet geloof, zoals boven is toegelicht), dan zouden zij niet naar de zin en mening gesproken hebben van Hem, Die de Auteur is van de zaligsprekingen. Ds. G. H. 'Kersten heeft zich van een ander, zeer eenvoudig voorbeeld bediend, om het verschil tussen het wezen en welwezen des geloofs duidelijk te maken. Hij gebruikt het beeld van een eikel. Daarin zit de hele eikeboom. Een „eikeboom der gerechtigheid" (volwassen gelovige) is in wezen niet anders dan een „eikel" in de genade is. Zij behoren beiden tot dezelfde familie". Zij zijn beiden ware gelovigen, al heeft de „eikeboom" daarvan meer kennis, zekerheid en troost dan de eikel! Ook voor de „eikeltjes" stelde de Heere het H. Avondmaal in tot hun groei.

SIikkerveer

 (wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

Het werkzaam zijn met het heilig avondmaal (11)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1978

De Saambinder | 8 Pagina's