Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevrouw N.N. te N.,

U hebt me gevraagd om een antwoord per briefte schrijven over wat we lezen in Matth. 22:11 t/m 14. We vinden daar de gelijkenis van de koninklijke bruiloft. Aan het eind van die gelijkenis lezen we van die mens die niet gekleed was met een bruiloftskleed. Aan hem werd de vraag gericht: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? "Ik denk dat het u voornamelijk in uw vraag zal gaan over die man, daar u er bang voor bent dat u ook geen bruiloftskleed aan heeft en daarom buiten geworpen zult worden. U kennende meen ik dit wel aan te voelen als u mij gevraagd hebt om daar eens over te schrijven.

We moeten de gelijkenis in haar geheel maar eens even kort met elkaar na zien te gaan. De Heere Jezus is begonnen met te zeggen: "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had." Met het Koninkrijk der hemelen wordt steeds de Kerk bedoeld, zoals die zich op aarde openbaart en hiernamaals in volmaakte heerlijkheid zal zijn. Hier op aarde kan er nog wel een mens binnenkomen zonder bruiloftskleed, maar Boven zal die niet meer gevonden worden onder de gezaligden voor de troon. Er zullen wat avondmaalgangers in de hel terechtkomen en in de hemel zullen er zijn die op aarde nooit aan het Heilig Avondmaal hebben durven deelnemen.

De gelijkenis heeft ons zeer veel te zeggen, als de Heere Jezus is begonnen met te spreken over een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft had bereid. We zullen wel begrijpen, wat ook de kanttekening zegt, dat met die koning God de Vader wordt bedoeld. Hij heeft Zijn Zoon een bruiloft bereid. Daar komen we op zichzelf al niet over uitgedacht. In de liefde des Vaders is de diepste oorsprong der zaligheid te vinden. "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Och, mevrouw, als ik daaraan denk, kan ik het maar niet klein krijgen dat het in het hart des Vaders was om Zich een Kerk tot de eeuwige zaligheid toe te bereiden. En dat Hij daartoe Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Hoe ligt de grondslag der zaligheid toch vast in dat eeuwige welbehagen des Vaders. De verkiezing wordt in het bijzonder de Vader toegeschreven. Als daar iets van openvalt voor me, dan ga ik verlangen naar die eeuwige bruiloft. Daar zal het een eeuwig wegzinken zijn in heilige verwondering. O, die liefde des Vaders in de schenking van Zijn Zoon om zulk een bruiloft te bereiden, zal men in eeuwigheid niet klein kunnen krijgen. Ik moet daar nu maar stamelende over spreken en schrijven.

En nu zegt de Heere Jezus in de gelijkenis dat de genodigden tot de bruiloft niet hebben willen komen. We zullen wel kunnen begrijpen dat de Heere Jezus met die gelijkenis het oog gehad heeft op Zijn eigen volk dat Hem als de Zoon versmaad heeft en tot de bruiloft niet heeft willen komen. Het is bij één nodiging niet gebleven, want de koning heeft volgens de ge-Hjkenis nog andere dienstknechten gestuurd om de genoden niet zeer vriendelijke woorden tot de bruiloft te roepen, want ze moesten zeggen: "Zie, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen en de gemeste beesten geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap. En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden hen." En wat is het gevolg daarvan geweest? Wel, de koning is zeer toornig geworden; en zijn krijgsknechten zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken. Dit laatste doet ons in het bijzonder denken aan de verwoesting van Jeruzalem. De dienstknechten van de koning zijn er toen op uitgezonden om uit te gaan tot de heidenen om die tot de bruiloft te nodigen. Dit is heel eenvoudig de strekking van de gelijkenis. Maar die gelijkenis heeft ons dan toch ook wel zeer veel te zeggen. We zijn niet beter dan die Joden. Het zal alleen naar die vrije verkiezende liefde des Vaders zijn, als wij acht zullen mogen geven op die nodiging. Maar dat neemt niet weg dat de verantwoording blijft liggen voor degenen die op die vriendelijke nodiging geen acht gegeven hebben.

Op het verschrikkelijke daarvan hebben we in deze briefde lezers ook wel te wijzen. De gelijkenis spreekt over een nodiging tot de bruiloft. Men gaat toch liever naar een bruiloft dan naar een begrafenis? Ja maar, niet naar zulk een bruiloft als hier in de gelijkenis wordt bedoeld. De ware gelukzaligheid begeert de mens niet. Het Jodendom verwacht tot op de huidige dag een Messias Die een aards koninkrijk op zal richten. Niet anders dan vleselijk vermaak stelt men zich daarvan voor. De gelijkenis laat ons weten dat men niet alleen de nodiging heeft afgeslagen, maar ook de boden van de koning nog smaadheid heeft aangedaan en ze zelfs heeft gedood. O, een mens is toch zo'n vijand van zijn eigen zaligheid! En buiten die zaligheid wacht hem toch niet anders dan ellende, tijdelijk en eeuwig. Maar hoe maakt de Heere Zich toch volkomen vrij van de mens. Tot twee keer toe zond de koning zijn dienstknechten uit om tot de bruiloft te nodigen. Er wordt over een roepen gesproken. Dat doet ons toch ook weer denken aan de roeping die in de rechte prediking tot ons komt. In die roeping wordt ons eerlijk gezegd hoe ellendig we in onze natuurstaat zijn. Maar dan wordt ons ook gezegd dat we uit die ellende nog verlost kunnen worden. En dat dan tegenover die ellende een eeuwige gelukzaligheid staat. Er wordt ook nog over een liefderijke nodiging gesproken. Maar nee, de mens slaat ook op die nodiging geen acht.

Is het nu niet te begrijpen dat de koning toornig is geworden en zijn krijgsknechten heeft gezonden om die doodslagers te vernielen en hun stad in brand te steken? Het is ook Gods oprechte volk en Zijn ware geroepen knechten tot droefheid, als ze zulk een verharding des harten moeten aanschouwen. Ze gunnen hun medereizigers naar de eeuwigheid toch geen eeuwige jammer en ellende, maar wel de eeuwige zaligheid. De koning zelf wordt er niet minder om, als zijn nodiging wordt veracht en er dus geen acht wordt gegeven op zulk een grote zaligheid. Hij heeft nu zijn dienstknechten uitgezonden op de uitgangen der wegen. We begrijpen wel dat daarmede wordt bedoeld dat de Heere uit het heidendom de Zijnen is gaan toebrengen. De koning heeft zijn bruiloft niet tevergeefs aangericht. De bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. Maar nu behoren wij tot die Kerk die de Heere Nieuwtestamentisch Zich is gaan vergaderen. En wat doen wij nu? Zijn we beter dan het Jodendom? Daar zitten we met een gedoopt voorhoofd onder het Woord. Maar bekommeren wij ons om onze eeuwige zaligheid? O, het wil toch wat zeggen, als wij het ons niet waardig maken om tot de bruiloft te komen. En dat terwijl we het stempel van de genodigden aan ons voorhoofd hebben. De koning moest zeggen: "De bruiloft is wel bereid, maar de genoden waren het niet waardig." Zijn alle mensen het niet onwaardig? Ja, alle mensen zijn het onwaardig. Die opmerking is wel rechtzinnig, maar daar zult u voor God niet mee klaar zijn. Och, ik kan de lezers de ernst en het gewicht van de roeping en de nodiging die tot ons komt, niet genoeg op het hart binden. Als we verloren gaan, gaan we rechtvaardig om eigen schuld verloren. Rechtvaardig omdat de Heere Zich zo volkomen van ons vrijgemaakt heeft.

Maar de gelijkenis laat ons ook weer weten dat er voor de genade plaats gemaakt moet worden in ons hart. De bruiloft werd wel vervuld met aanzittende gasten. Maar toch was daar ook nog weer één onder die geen bruiloftskleed aan had. Het waren niet allen zulke nette mensen die tot de koninklijke bruiloft werden geroepen. Kwaden en goeden werden genodigd tot de bruiloft. In Lukas 14 wordt een zelfde gelijkenis gebruikt. En daar lezen we dat er armen en verminkten, kreupelen en blinden werden genodigd tot het avondmaal. Het was

daarom ook te meer nodig dat ze een bruiloftskleed werd aangedaan. Het was in het Oosten ook de gewoonte dat door de gastheer aan de gasten een bruiloftskleed werd uitgereikt. Dat was een feestmantel die men aan mocht trekken. Als men zo'n feestmantel niet aan wilde trekken, was dat toch beledigend voor de gastheer. Het was als een versmading van de bruiloft te zien. Maar wat wordt nu in de gelijkenis met dat bruiloftskleed bedoeld? Dat zullen we toch wel begrijpen? Christus heeft altijd op Zichzelf en Zijn gerechtigheid gewezen. Dat is het bruiloftskleed dat Hij voor de bruiloftsgasten heeft bereid. Zonder zo'n bruiloftskleed kunnen we tot de zaligheid van de hemelse bruiloft niet komen. We zullen geheel en al door Christus' verdiensten uit genade zalig moeten worden. We zijn toch allen zulke vijanden van vrije genade! Hoe komt dat? Omdat al onze waardigheid eraan moet gaan, als we uit genade zalig zullen worden. We behoeven de farizeeër dus ook niet buiten onszelf te zoeken. Om waarlijk een zondaar te worden net als die tollenaar die om genade smeekte, moet God eraan te pas komen. Maar het is onze stinkende hoogmoed dat we geen zondaar willen zijn. We blijven uit onszelf altijd nog te goed voor het zaligworden uit genade. Maar zo is er voor die dierbare Zaligmaker bij ons geen plaats. Wat bij het Jodendom openbaar kwam, leeft in ons aller hart. We hebben geen Jezus nodig Die met zulk een dure prijs door zo'n diepe weg van vernedering voor onze zonden heeft moeten betalen. We willen niet als een arme naakte schuldige en verdoemelijke zondaar alleen door Zijn verdiensten zalig worden. Er is dus bij ons geen plaats voor dat bruiloftskleed van Zijn verdiensten. Die haper moet ons echter ontdekt worden. Dan komen we er achter dat we nog maar al te goed dat bruiloftskleed kunnen missen. Maar dan zullen we toch ook wel gaan zien dat we dat bruiloftskleed niet kunnen missen. Dus dan zien we ons nog niet bekleed met dat bruiloftskleed. En als we dan aan het Heilig Avondmaal hebben deel genomen, dan zeggen ze van binnen: hoe hebt u dat nu durven doen, geen bruiloftskleed aan hebbende? Is dat misschien bij u ook zo, mevrouw? Maar gaat uw hart dan toch niet uit naar dat bruiloftskleed? Bij die man die zonder bruiloftskleed zich onder de aanzittende gasten begaf, was dat niet het geval. Hij achtte dat bruiloftskleed helemaal niet nodig. Zo staat ons dit dus ook weer tot onze lering beschreven. Het waren meest wel arme en geringe mensen die tot de bruiloft genodigd werden, maar ze moesten toch ook wel goed weten dat ze niet in lompen en armoedige klederen gehuld zich aan de maaltijd konden neerzetten die door een koning voor hen was bereid. De koning zorgde er ook zelf voor dat dit niet kon of mocht gebeuren. Feestklederen waren er genoeg in voorraad. Ieder kon zich bij het paleis van de koning van zulk een feestkleed voorzien. Maar die man die zonder bruiloftskleed zich aan de koninklijke dis begaf, achtte dat niet nodig. Hij had blijkbaar zulke hoge gedachten van die koning niet. Dit heeft ons ook wel weer heel wat te zeggen. Als men nooit ware hoge gedachten van het Goddelijke Wezen heeft gehad, is men om een bruiloftskleed ook niet verlegen. Dan ontbreekt het ook aan het ware schuldgevoel. Men weet er niet van dat men ooit de rechte indrukken ervan heeft gekregen dat men tegen dat hoge Goddelijke Wezen heeft gezondigd. We lezen in de gelijkenis dat de koning heeft gezegd tot zijn dienaars: "Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden." Dat hem dat te wachten stond, als hij zich zonder bruiloftskleed tot de bruiloftsmaaltijd begeven zou, heeft die man niet kunnen denken. Er zullen er wat zijn, die zonder daar iets van te weten, naar hun gedachten aan de hemelse bruiloft denken deel te zullen nemen, maar eeuwig buiten gesloten zullen worden. En dan op een plaats aan te landen waar wening zal zijn en knersing der tanden. Ze gaan op de hemel aan zonder ooit met de hel kennis te hebben gemaakt. Wat een tegenvaller zal dat zijn. O, hoe verschrikkelijk zal het toch zijn om voor eeuwig bedrogen uit te komen en met een ingebeelde hemel in de hel te moeten verzinken.

Als u me gevraagd hebt om hier eens wat over te schrijven, dan meen ik wel uit uw vraag en uw gehele briefte begrijpen dat u daar erg bang voor bent. Hebt u met de hel in uw leven dus ook wel een beetje kennis gemaakt? Hebt u er wat van gevoeld wat het zijn zal om eeuwig buiten gesloten te worden en op die plaats te komen waar er een eeuwige duisternis zal zijn en wening en knersing der tanden? Dan zult u toch ook wel er wat van gezien hebben wat er nodig is om aan zulk een oordeel te mogen ontkomen en om aan het bruiloftsmaal deel te kunnen nemen. U zult dan toch ook wel gezien hebben hoe arm dat u bent en dat u er niet voor gekleed bent om tot dat koninklijke hof in te kunnen gaan. Met wat lompen en vodden van uw eigen werk kunt u daar niet verschijnen. Men moet gekleed zijn met een kleed waar men zichzelf niet mee kleden kan. Dat is het bruiloftskleed van Christus' gerechtigheid. Hebt u daar toch ook wel een oog voor gekregen? Is de noodzakelijkheid er u van ontdekt om met dat kleed bekleed te mogen zijn? En mist u nog dat bruiloftskleed? En hebt u zich toch wel aan het Heilig Avondmaal begeven? Maar hoe hebt u dit dan gedaan? Hebt u dat gedaan in het gevoel van de noodzakelijkheid om met dat kleed bekleed te mogen zijn? Met dat kleed dat in de bediening van het Heilig Avondmaal in de tekenen van brood en wijn ons wordt aangewezen? Dan zult u, al is het uit uw gemis, toch wel door de tekenen heen hebben mogen zien op dat kostelijke en onmisbare bruiloftskleed. En dat is dan op dat ogenblik ook al allesvervullend voor de ziel geweest. Dan kan het zijn, dat er zelfs al een voorsmaakje van de hemelse bruiloft aan die tafel was te vinden.

Ik stel u die vragen nu maar. Als ik uw brief goed gelezen heb, dan zult u er niet boos om worden als ik zulke vragen stel. Dan ziet u er de noodzakelijkheid van om met dat kleed bekleed te mogen zijn. Dan is de Zoon van de Koning u ook wel onmisbaar geworden. U zult dan toch ook wel dierbaarheid en beminnelijkheid in die Zoon des Konings hebben gezien. En als het zo is, dan zult u toch niet met iets wat van uzelf en niet van de Zoon des Konings is, uzelf willen helpen, zonder dat bruiloftskleed. Dan moet u het noodzakelijke en ook het begeerlijke ervan gezien hebben om aan dat bruiloftskleed deel te mogen hebben. Ik kan u geen betere raad geven dan om u daar maar veel om te bekommeren. En dat zult u zeker doen, als u zult zien dat buiten dat bruiloftskleed geen toegang tot de hemelse maaltijd zal zijn te vinden, maar dat u dan gesloten wordt in die buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden.

Hoe heeft de Heere Jezus de Waarheid toch onomwonden zuiver en recht verkondigd. Het was geen wonder dat de farizeeërs na zulk een prediking tegelijk raad zijn gaan houden met elkaar, hoe ze Hem in Zijn rede verstrikken zouden. Als het zo mag zijn als ik nu geschreven heb, dan zult u daar toch niet graag aan meegedaan hebben. Nee, laat dan de prediking van die grote Leraar ter gerechtigheid maar scherp geweest zijn, maar u zegt er dan ja en amen op. En het hart wordt dan te meer begerig om dat kleed te mogen ontvangen dat Hij uit liefde voor Zijn Kerk zo duur verworven heeft. Dan ziet u ook wel hoe beklagenswaardig zulk een man moest zijn, die de vraag van de Koning kreeg te horen: "Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? " We lezen dan: "En hij verstomde." Daar houden alle tegenredenen op. De Heere Jezus heeft daar echter ook nog wat op laten volgen. "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." Het was er toch maar één die er zo slecht van af kwam? Hoe kon Jezus dan dit tot besluit zeggen? Wel heel eenvoudig omdat er velen zijn die er net eender over denken als die man. Dat zegt de kanttekening ook. De kanttekening zegt: "Dit besluit ziet niet alleen op deze ene, die als een voorbeeld is van alle huichelaars, maar ook op de menigte dergenen die, tevoren genood zijnde, zulks hebben veracht."

O welk een ernstige waarschuwing ligt er dus in die woorden van de Heere Jezus. Laten we die waarschuwing maar goed ter harte nemen. Ware zielsontdekking zal er ons voor kunnen bewaren om er zo gemakkelijk over te denken als die man zonder bruiloftskleed. Maar dan begeren we toch ook niet anders dan dat bruiloftskleed. Dan wordt de Zoon des Konings ons daar dierbaar in. Welnu, dat wens ik u en de lezers van harte toe.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's