RUIMTEVAART
De tovenaars iverpen hun staven, weerstaan in hun waan Gods profeet: ze zoeken op Maan naar een haven, ze maken de schepen gereed.
Ze hebben reeds bloed laten stromen, de kikvorsman zwemt in de zee .... maar de luizen tvilden niet komen, want de stofjes werkten niet mee.
Er komt aan hun kunnen een einde, Gods vinger houdt hen in bedwang, Hij is de volmaakt alleen-Zijnde, belacht hun hoogmoedige drang.
Zij zullen d' insekten niet weren, door veestal waart doodlijke plaag, ze staan voor hun Koning vol zweren en hagel stort striemend ondaag.
Ze keren geen sprinkhanenvluchten: het land wordt een dorre woestijn; straks duistren de lichtende luchten, en tijd zal er nimmermeer zijn.
De ruimtevaartschepen verzinken in 't bruisende water als lood, als de stem van d' archangel zal klinken . . . en het eind is de gapende Dood.
88 M. N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1957
Daniel | 8 Pagina's