Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zij die gebonden zaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zij die gebonden zaten

Kerstverhaal

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder aan de trap roept Mieke: „Jos, koffie! Kom nou, anders wordt ze koud”. „Joehoe, ik kom!” Zuchtend legt Jos het zoveelste boek met kerstverhalen op de enorme stapel die op zijn bureau ligt. Hij loopt de trap af en laat zich met een mismoedig gebaar in zijn stoel vallen. „Ik heb al een paar keer geroepen, maar het helpt niet veel, hè” zegt Mieke een beetje verontwaardigd, als haar man de kamer binnenstapt. Meester Wigmans schudt zijn hoofd. „et valt echt niet mee om een goed kerstverhaal te vinden. Het ene is te lang en het andere te kort. Het volgende te zoet en wat daarna komt veel te hard. Nee, het is echt niet gemakkelijk.” Mieke zet de cd-speler aan en doet het deurtje van het meubel dicht. Als ze langs haar man loopt, wrijft ze even door zijn haar. „Je maakt het jezelf een beetje te moeilijk, lieve jongen. Neem gewoon een eenvoudig verhaal voor kleine kinderen en pas het een beetje aan; de ouderen kunnen het dan ook begrijpen.” Jos schudt glimlachend zijn hoofd. „Voor jou is niets een probleem, geloof ik.”

Mieke zet de strijkplank in de kamer en geeft haar man een knipoog. „Had jij er maar wat van.” Jos pakt z’n mok met koffie en kijkt nadenkend voor zich uit. Misschien moet hij zelf een verhaal verzinnen in plaats van al die boeken met verhaaltjes door te snuffelen. Mieke zingt zachtjes mee met de muziek: Nu daagt het in het oosten, het licht schijnt overal: Hij komt de volken troosten, die eeuwig heersen zal.

Jos geniet ervan. Mieke zingt mooi. Haar heldere stem klink zuiver door de kamer. Het tweede couplet neuriet ze zachtjes.

De duisternis gaat wijken van d’ eeuwenlange nacht. Een nieuwe dag gaat prijken met ongekende pracht.

De koffie is inderdaad niet echt warm meer. Nog een paar slokjes.

Zij, die gebonden zaten

zingt Mieke weer met haar mooie volle stem.

in schaduw van den dood, naar ‘t scheen van God verlaten, begroeten ‘t morgenrood.

Jos veert op. Hij vergeet helemaal de laatste slok te nemen. „Zij die gebonden zaten...” Hij wrijft langs het puntje van zijn neus. Iets dat hij meer doet als hij in gedachten is. Met een ruk staat hij op. Blij kijkt hij Mieke aan. „Miek, ik heb het!”

Mieke stopt meteen met zingen en strijken. Vragend kijkt ze hem aan. „Wat?” „Het verhaal. Ik weet hoe het gaat heten.” Zonder haar vraag af te wachten, vervolgt hij “Zij die gebonden zaten...”

„Hoe kom je daar nou ineens bij?” „Door jou!” „Door mij?” Haar gezicht is één groot vraagteken.

„Ja, jij zong het zo mooi.” Ze wil nog meer vragen maar hij is de kamer al uit. Met twee treden tegelijk loopt hij de trap op. Snel maakt hij ruimte op zijn bureau, start zijn computer en begint te typen.

Zacht neuriënd loopt Corvus door de tuin van het paleis. Hij is blij en tevreden. Als bediende van de koning doet hij zijn werk met vreugde. Iedere dag weer mag hij de koning dienen, en dat al zoveel jaar. Hij heeft het goed. Heel erg goed. Het is zijn grootste vreugde dicht bij de koning te zijn. Vandaag geniet hij van het prachtige weer. De zon staat hoog aan de hemel. Zacht zingt hij een lied.

„Dag Corvus”, klinkt het opeens. Zoekend kijkt hij om zich heen. Er kraken wat takken. Dan stapt er een grote, breed geschouderde man uit de bosjes.

„Atan!” zegt Corvus verwonderd en geschrokken. „at doe jij hier?” Atan grijnst. „at klinkt niet zo vriendelijk, Corvus. Zeker niet nu we elkaar zo lang niet gezien hebben, maar ik zal je vertellen wat ik hier doe.”

Corvus kijkt Atan schuw aan. Hij had nooit verwacht dat Atan zich in de tuin van het paleis van de koning zou vertonen. Hoe lang is het geleden dat hij hem voor het laatst zag? Een jaar of tien zeker wel. Toen werd hij door de koning gestraft. Ook Atan was een dienaar van de koning, maar hij kwam in opstand. Hij wilde de koning niet meer dienen. Hij had er geen zin meer in. De koning heeft hem ontslagen en hij moest verdwijnen. Knarsetandend van woede werd hij door een paar dienaren weggeleid en buiten het paleis gebracht. Corvus huivert als hij aan die vreselijke dag terugdenkt.

„Zullen we er even bij gaan zitten?” Atan kijkt hem vragend aan. Corvus schudt zijn hoofd. Hij heeft Atan nooit gemogen en nooit vertrouwd. Hij heeft iets waar hij bang voor is. Iets sluws. In gedachten noemde Corvus hem vroeger al sluwe Atan, en nu de man zo plotseling voor hem staat, is dat het eerste waar hij aan denkt. Atan, sluwe Atan. Wat moet hij van hem?

Atan laat hem niet lang in het onzekere. „Ik ben speciaal voor jou gekomen, Corvus. Ik weet niet of je ooit nog iets van mij gehoord hebt de afgelopen jaren?”

Corvus schudt zijn hoofd en kijkt Atan afwachtend aan. Atan steekt zijn hand op. „Geeft niets, hoor, maar het is de afgelopen jaren goed met me gegaan. Bijzonder goed, mag ik wel zeggen. Ik was hier aan het hof bediende van de koning en één ding stond vast: ik zou het ook nooit verder schoppen dan bediende. In mijn overmoed heb ik dingen gedaan waar ik toen even spijt van heb gehad. Ik kwam in opstand tegen de koning. Dat was niet zo heel slim. Maar ja... gedane zaken nemen geen keer. De koning heeft me ontslagen. Hij dacht daarmee van me af te zijn. Maar, Corvus, de koning heeft me een beetje onderschat.”

Atan kijkt Corvus grijnzend aan en praat gewoon door. „Kijk, als hij geweten had dat ik het in het leven zo geweldig zou doen, had hij zich wel twee keer bedacht. Ik ben nu minstens zo rijk als de koning. Ik heb ook paleizen en landerijen. Ik heb ook bedienden. Ik heb het echt geweldig goed. En nu...” Atan legt zijn hand op de schouder van Corvus. „u ben ik gekomen om jou een aanbod te doen. Ik ben gekomen om je te vragen of jij in mijn dienst wilt komen.” Corvus schudt beslist zijn hoofd en wil wat zeggen.

„Nee, wacht even. Niet te snel ‘nee’ zeggen, Corvus. Denk eens na. Je bent nu nog een jonge man. Iedere dag moet je er weer zijn om de koning te dienen, te bedienen, en dat zal zo blijven. Je leven lang. Nooit zul je eens iets voor je zelf kunnen doen. Nooit kom je hogerop. Denk na, man. Nu ben je jong en vind je het allemaal geweldig, maar promotie zit er niet in.”

Corvus kijkt Atan nadenkend aan. „Wat heb je me te bieden?” Atan grijnst weer breeduit. „Ik bied je het beheer van een van mijn kastelen aan. Jij wordt net als de koning degene die het voor het zeggen krijgt. Je krijgt je eigen troon, je eigen bedienden. Je mag alles regelen. De enige aan wie je verantwoording moet afleggen, ben ik. Ik bewoon mijn eigen paleis.”

Corvus staart in de verte. „Mag ik erover nadenken?” Atan geeft hem een klap op de schouder. „Natuurlijk! Alleen... niet te lang. Eigenlijk had ik gedacht dat je wel erg blij zou zijn met mijn aanbod, maar ik vind dat je lauw reageert. Volgende week kom ik terug en dan wil ik het weten.” Corvus knikt. „Best!”

Atan verdwijnt in de bosjes en Corvus blijft met een hoofd vol gedachten achter in de paleistuin. De blijde stemming van vanmorgen is weg. Hij piekert en maakt afwegingen. Het duurt wel een dag of vijf voor hij eindelijk zijn besluit neemt. Hoe langer hij erover nadenkt, hoe mooier hij het aanbod van Atan vindt. Als de week om is, kan hij haast niet wachten tot Atan er weer is. Al vroeg in de middag is hij weer in de paleistuin. Ineens is hij er weer. Het lijkt wel of hij uit het niets komt, maar ineens staat hij voor hem. Met scherpe, doordringende ogen kijkt hij Corvus aan.

„Hallo, Corvus, heb je over mijn aanbod nagedacht?” Corvus knikt. „Jazeker, ik voel er wel voor.” Atan steekt zijn hand uit. „Geweldig, kerel. Ik wist dat je ervoor zou voelen. Ik heb me niet in je vergist.” De mannen staan dicht bij elkaar, maar ze praten niet op gedempte toon. Ze voelen zich volkomen veilig. Geen van beiden merkt de gestalte achter de struiken op. Nevus is een andere bediende van de koning. Hij koestert zich wat in de zon. Verbaasd kijkt hij op als hij stemmen hoort. Nieuwsgierig komt hij een stukje overeind. Wie praten daar zo?

De bediende schrikt. De ene man kent hij wel. Dat is Corvus. Maar die ander... ja... die kent hij ook. Dat is Atan. Wat moeten die twee? Snel laat hij zich achter de bosjes op zijn hurken zakken.

„Waar is het kasteel dat ik voor jou mag gaan besturen?” vraagt Corvus. Atan glimlacht. „at, beste Corvus, is het kasteel.” Atan wijst naar het kasteel achter de rug van Corvus. Corvus schrikt zichtbaar. „dddat kasteel”, stottert hij, „mmmmaar de kkkoning dan?”

Atan grijnst weer. „Dat is wel een heel goede vraag, mijn beste Corvus, maar die koning heeft zijn langste tijd gehad. Ik heb het hem nooit vergeven dat hij mij als een hond het paleis heeft uitgezet. Nu komt de tijd dat ik hem het paleis uit ga zetten.”

Corvus schudt beslist zijn hoofd. „Maar daar doe ik niet aan mee. Dat zal ik nooit doen.”

„Dat hoeft ook niet, Corvus. Ik ben degene die dat gaat doen. Het enige waar jij voor moet zorgen, is dat de paleispoort voor mij en mijn mannen openstaat.” „Maar dat ga ik ook niet doen”, zegt Corvus nog eens. Atan kom vlak bij hem staan. „uister, Corvus. Je bent zojuist op mijn voorstel ingegaan en je kunt niet meer terug.” Atan prikt hem met zijn vinger op zijn borst. „ij bent hier straks de nieuwe bevelhebber. Jij hebt het voor het zeggen en ik zal zorgen dat je geen last meer hebt van deze koning. Het enige wat ik van je vraag, is om vrijdagmorgen de poort open te zetten. Luister goed, Corvus. Vrijdagmorgen om vijf uur staat de poort open. Ben ik duidelijk?”

Corvus slikt en hij slikt nog eens. „En als ik het niet doe?” „Ik geloof niet dat ik eraan wil denken wat er dan met jou gaat gebeuren”, zegt Atan grimmig. Denk erom, vijf uur.”

Dan verdwijnt hij. Corvus staart verslagen voor zich uit. Atan, sluwe Atan. Hij heeft hem helemaal in zijn macht. Hij kan geen kant op. De schouders van Corvus hangen moedeloos naar beneden. Er gaan heel veel gedachten door hem heen als hij het paleis in loopt.

Nevus komt overeind. Hij ziet wit van schrik. Zijn hart bonst in zijn keel. Het duurt even voor hij zijn plek verlaat en ook naar het kasteel loopt. Schichtig kijkt hij om zich heen. Gelukkig! Hij ziet geen Atan en geen Corvus.

Die vrijdagnacht slaapt Corvus slecht. Hij woelt in zijn bed. Af en toe zucht hij en schudt hij zijn hoofd. Een paar keer heeft hij op het punt gestaan om naar de koning te gaan en alles te vertellen, maar op andere momenten ziet hij zich zitten op de troon van de koning. Hij stelt zich voor hoe het zal zijn om bedienden opdrachten te geven. Hij zal slapen in het bed van de koning en... ineens wordt er op de deur geklopt.

Corvus schrikt. In een wip is hij uit bed. „Wie daar?” vraagt hij voor de dichte deur. „Corvus, doe open”, klinkt het bevelend. Corvus denkt even na. De stem herkent hij niet. Hij draait de deur van slot en kijkt voorzichtig om de hoek.

Dan schrikt hij vreselijk want er staan twee soldaten voor de deur. Nog voor hij kan vragen wat ze van hem moeten, begint een van de twee al te praten. „Aankleden, Corvus, snel! De koning wil je spreken.” Corvus moet zich aan de deurpost vasthouden. Alles begint te draaien. Hij voelt zich misselijk worden. Zijn benen worden slap. „nnnu, op dddit tttijdstip?” stottert hij. De soldaat knikt. „Jazeker, er is haast bij.” Bevend kleedt Corvus zich aan. Daarna loopt hij tussen de soldaten door de gangen van het paleis. De gezichten van de mannen staan strak. Ze zeggen geen woord.

„Weten jullie waar het over gaat?” vraagt Corvus op gedempte toon. De soldaat die al eerder het woord voerde, haalt zijn schouders op. „Je hoort het zo wel.” Inderdaad blijft Corvus niet lang in onzekerheid. Als hij het vertrek van de koning binnenkomt, ziet hij meteen dat er veel soldaten zijn. Het stelt hem niet gerust. Hij maakt een buiging voor de koning. „Majesteit, u heeft me laten roepen?” De koning zit op zijn troon en kijkt Corvus aan op een manier waar hij erg onzeker van wordt. Die blik van de koning... Het is een blik waarin droefheid en boosheid om voorrang strijden.

„Corvus, ik heb je laten roepen voor een ernstige zaak. Een bijzonder ernstige zaak...” De koning wacht even. Het wordt doodstil in de zaal. Corvus voelt zijn hart in zijn keel bonken. „Het is nu drie uur, Corvus, en wij hebben informatie gekregen dat jij over twee uur de poort open moet zetten om Atan en zijn mannen binnen te laten. Klopt dat?” Corvus krijgt het eerst heel heet en voelt zich daarna ijskoud worden. Langzaam knikt hij. „Atan beloofde jou een wel heel bijzondere positie in dit kasteel, nietwaar?” Corvus knikt weer. Hij kan geen woord uitbrengen. Zijn tong is kurkdroog.

„Als ik het goed begrepen heb, vond jij het wel wat om mijn positie hier over te nemen. Eigenlijk wil jij koning zijn bij de gratie van Atan, toch? Corvus laat zijn hoofd zakken. Hij knikt nog wat flauwtjes, maar durft de koning niet meer aan te kijken.

„Corvus, ik weet alles. Je begrijpt dat ik het heel erg vind dat dit je voornemen was.” Schuw kijkt Corvus de koning aan. „k kan je niet meer in mijn dienst gebruiken. Daarom zul jij voor vijf uur buiten de poort worden gezet. Je verlaat het paleis onmiddellijk. Je mag mijn dienaar niet meer zijn. Dat is wat ik je te zeggen heb.”

De koning maakt een gebaar met zijn hand. Twee soldaten pakken Corvus vast en leiden hem naar buiten. Daar staat een andere soldaat met een zak. Daarin zitten zijn bezittingen.

Tranen branden achter zijn ogen als de poort van het paleis opengaat en de soldaten hem het paleis uit duwen. Achter zich hoort hij de poort op slot gaan. Daar staat hij dan. Buiten het paleis. Het is nacht en je kunt gaan hand voor ogen zien. Hij is ontslagen als dienaar van de koning. Nooit zal hij de koning meer zien. Hij zucht diep en loopt de weg op in de richting van de stad.

Corvus voelt zich niet op zijn gemak. Atan en zijn mannen moeten in de buurt zijn. Straks moet hij hen vertellen dat het is misgegaan en dat ze het paleis van de koning niet binnen zullen komen. Eigenlijk heeft hij er helemaal geen zin in om het Atan uit te leggen. Hij is boos. Op zichzelf én op Atan. Uiteindelijk was het zijn plan. Hij heeft het vuur van de haat tegen de koning in zijn ogen zien branden. Corvus is er helemaal niet zeker van dat Atan hem zomaar zal laten gaan. Hij moet proberen hem en zijn mannen uit handen te blijven, dan... Mis! Daar heb je het al.

„Halt! Wie ben jij?” klinkt het. Nog voor Corvus antwoord kan geven, wordt hij beschenen door een lantaarn. Corvus had het niet slechter kunnen treffen. „Ja, dat is hem”, hoort hij zeggen en hij herkent onmiddellijk de stem van Atan.

„Wat doe je hier!” vraagt hij afgemeten. „Ik heb je toch gezegd de poort te openen?” Corvus is bang. Zijn knieën knikken. Hij kan Atan niet zien. Hij praat in de richting van de lantaarn. „Alles is misgegaan”, zegt hij somber. „Hoe bedoel je?” Corvus haalt zijn schouders op. „Ik werd vannacht uit mijn bed gehaald en naar de koning gebracht.”

„En?” „Hij wist alles.” „oe bedoel je alles?” Corvus schokt weer met zijn schouders. „Nou, gewoon alles. Van jou en van mij. Van jouw plan en...” „Hoe kan dat?” buldert Atan. „Heb je erover gesproken? Zeg op! Met wie heb je het erover gehad?”

„Met niemand. Echt, geloof me. Ik was er net zo verbaasd over als jij en...” „Ik geloof er niets van. Je hebt je mond voorbij gepraat.” Atan is vreselijk boos. Corvus siddert. Er komen steeds meer mannen om hem heen staan. „Het zal je berouwen, Corvus. Je zult lang, heel lang spijt krijgen van je falen.”

Atan draait zich om. „Neem hem mee”, zegt hij met een korte knik. „Zorg dat hij niet ontsnapt. Morgen gaat hij naar Vasilis, die kan altijd wel een paar handen gebruiken.” Corvus kijkt om zich heen, maar nergens is een mogelijkheid om te ontsnappen. Ruwe handen grijpen hem vast. Hij wordt stevig vastgebonden en moet achter een paard aan lopen. Al snel wordt hij moe.

Het lopen valt niet mee. Hij krijgt dorst. Het zweet gutst in stralen van zijn hoofd. De zon is inmiddels opgegaan. Corvus versmacht van dorst. Na een paar uur houden ze halt en mag hij wat drinken. Een van de mannen houdt een veldfles met lauw water tegen zijn lippen. Het is niet lekker, maar het is ten minste iets.

Na korte tijd wordt de reis voortgezet. Corvus sjokt achter het paard. Steeds verder van het paleis van de koning. De toekomst is bang en onzeker. Hij voelt zich ellendig.

Een paar dagen later komen ze aan de andere kant van het land, bij een havenstad. Op het marktplein houden ze halt. Atan heeft geen woord meer met Corvus gewisseld en hem geen blik meer waardig gekeurd. Hier op het plein ontmoet Atan een man die er erg onsympathiek uitziet. Hij heeft een woeste kop met haar en een paar gemene ogen. Dat moet Vasilis zijn.

Atan wijst naar Corvus. Vasilis lacht vals en komt op Corvus af. Hij zegt geen woord maar pakt hem ruw beet en knijpt in zijn bovenarm en onderbenen. Corvus voelt zich als een rund op de markt. De man knikt naar Atan. „Dat is een hele beste. Daar kunnen we wel een jaartje of wat plezier van hebben.”

Atan knikt. „Dat dacht ik ook. Moet hij meteen naar het schip?” De man schudt zijn hoofd. Breng hem maar zo lang naar de schuur achter de molen. Daar zitten er nog een stuk of tien. Ik moet er straks eerst nog mee naar de smid. Ik ga eerst even een paar biertjes proeven”, zegt hij met een hoofdknik naar de herberg op het plein. Atan knipt in zijn vingers. Een paar van zijn mannen komen meteen aanlopen. „Breng hem naar de schuur achter de molen”, commandeert hij.

De mannen trekken Corvus als een beest achter zich aan. Als hij langs Atan loopt, wil hij hem vragen wat er met hem gaat gebeuren. Maar als hij zijn ogen ziet, besluit hij het niet te doen. Atans ogen zijn staalhard en als Corvus langs hem loopt, lacht hij wreed.

In de schuur achter de oude molen zitten zo’n tien mannen zwijgend, met sombere gezichten, op de grond. De handen van de mannen zijn, net als bij Corvus, op de rug vastgebonden. De mannen die Corvus in de schuur brengen, zeggen geen woord en duwen hem op de grond. Corvus ziet dat de mannen met een touw om hun nek aan elkaar zijn gebonden. Een bewaker neemt een stuk touw en bindt het om de nek van een van de mannen die er al zaten. Het andere eind doet hij om de nek van Corvus. De man bindt het zo strak vast, dat hij er bijna van moet kokhalzen.

Atans mannen en de bewakers verlaten grinnikend de schuur. Corvus durft niet te praten met de mannen die er al zitten. Trouwens, de mannen op de grond praten ook niet. Na een uur gaat de deur open. „Opstaan en meekomen”, is het korte bevel. De bewaker pakt het touw waaraan de voorste man is vastgebonden. Alle andere mannen staan op. Doordat ze aan elkaar zijn gebonden, lopen ze achter elkaar naar buiten. Corvus sluit de rij. Buiten staat Vasilis. Naast hem staan nog een paar mannen. Zij keuren de gebondenen geen blik waardig. Corvus vraagt zich af wat er nu gaat gebeuren.

Na een korte wandeling door het dorp houden ze stil bij de smederij. De smid legt om de benen van iedere man een ijzeren ring. Daartussen maakt hij een ketting. De mannen kunnen nog wel lopen maar het gaat zwaar en ze kunnen geen grote stappen nemen.

De touwen rond hun handen worden losgemaakt. Corvus haalt opgelucht adem. Die touwen zaten zo strak, maar wat gebeurt er nu? Bij de eerste man wordt ruw het hemd van zijn lijf gescheurd. De lappen worden achteloos in een hoek gegooid. Daar staat de man met ontbloot bovenlijf. Dan... Corvus’ hart slaat over van schrik. Dan komt de smid met een stuk ijzer dat hij in het vuur roodgloeiend heeft gemaakt. Het gloeiende ijzer drukt hij in de bovenarm van de eerste man. Hij gilt het uit van pijn.

De smid vertrekt geen spier van zijn gezicht als hij het ijzer opnieuw in het vuur houdt, terwijl de bewakers bij de tweede man het hemd van het lijf scheuren. Hij ondergaat hetzelfde lot. Corvus wordt misselijk van de lucht van verband mensenvlees. Kokhalzend komt hij ten slotte aan de beurt. Ruw worden de kleren van zijn lijf getrokken. Hij bijt op zijn lip. Als de gloeiende stempel in zijn vlees wordt gedrukt, trekt er een vlammende pijn door zijn lichaam. Hij gilt het uit. De smid is klaar. Met een onverschillig gebaar gooit hij zijn werktuig in een emmer. Sissend verdwijnt hij onder water.

De mannen moeten meekomen. Met ontbloot bovenlijf en met een van pijn vertrokken gezicht strompelen ze door het dorp. De mensen op straat schenken weinig aandacht aan het groepje ongelukkigen. Ze zijn niet anders gewend.

Na een kwartiertje komen ze bij de haven. Het is een drukte van belang. Kooplieden komen en gaan. De mannen moeten doorlopen tot het eind van de kade. Daar ligt een groot schip. Het is een galei. “De groene hond”.

„Jos, eten! Kom je?” Hè, de meester zucht. Hij zit net zo lekker in zijn verhaal. „Joehoe, ik kom!” Met een beetje tegenzin stapt hij achter zijn bureau vandaan. Mieke zit al aan tafel te wachten. Als de meester de kamer binnenkomt, schenkt ze net de melk in. „En... lukt het een beetje met het verhaal? Jos knikt. „Laten we eerst bidden”, zegt hij en hij vouwt zijn handen. „Eet smakelijk”, zegt hij na het amen en hij pakt een boterham uit het broodmandje.

„Je riep me net op het moment dat Corvus aan boord zou gaan van de galei. Geef me de boter eens aan.” Mieke geeft hem een kuipje boter. „Wat is dat, een galei?” „Weet je dat niet?” „Galeien waren schepen waarop mannen, meestal slaven, moesten roeien. Soms zaten er honderden mannen aan de roeispanen te trekken. Er waren wel galeien met veertig roeispanen aan elke kant. Daar waren er dus tachtig. En elke roeispaan werd door vijf of meer slaven getrokken.” Mieke kijkt hem verwonderd aan. „Daar heb ik nog nooit van gehoord, maar wat heeft zo’n boot met Kerst te maken?” De meester glimlacht. „Dat blijft nog even een verrassing.”

Bah, wat een vreselijke stank hangt hier. Hoe dichter Corvus bij het schip komt, hoe meer het stinkt. Corvus huivert. Zijn arm doet vreselijk zeer. Hij is moe en bang voor de toekomst. Via een smalle loopplank komen de mannen aan boord. Daar is Vasilis weer. Corvus kijkt verbaasd rond. In een enorme ruimte zitten mannen en jongens met onbloot bovenlijf vastgeklonken aan de banken. Voor hen liggen grote roeispanen. Vasilis bekijkt de mannen nauwkeurig. Hij knijpt zijn ogen een beetje dicht. „Hij”, wijst hij naar de voorste man, „daar!” Hij wijst een lege plaats aan op een bank tussen twee anderen in. Corvus schrikt als hij ziet dat Vasilis een zweep gebruikt als aanwijsstok. Zou hij met die zweep... KLETS! Een van de mannen uit de rij let niet op en Vasilis slaat hem met de zweep op zijn blote lijf. Corvus krijgt een plaats op een hoek. Naast hem zitten vijf andere mannen. Hij weet niet of hij er blij mee moet zijn dat hij een hoekplaatsje heeft. Zijn plek is precies naast het pad waar Vasilis loopt. Voorzichtig kijkt hij om zich heen. Naast hem zit een jongeman. Hij schenkt nauwelijks aandacht aan zijn nieuwe buurman. Net als Corvus iets tegen hem wil zeggen, komen er twee mannen naar hem toe. Voor Corvus goed en wel weet wat er gebeurt, wordt hij vastgeketend aan de bank. Nu zit hij op twee manieren vast. Tussen zijn benen zit een zware ketting, die de smid erom heeft gedaan, en nu zit hij ook vast aan de bank. Alleen staan, dat gaat nog net. O, wat zal hij allemaal nog meemaken? Wat een ellendige omgeving. Het stinkt verschrikkelijk. Het is smerig. Kijk daar! Die man voor hem gaat staan en doet een plas. Corvus rilt ervan. Een paar banken verderop laat een man zijn broek zakken en doet zijn behoefte zomaar tussen de anderen in. Al die vuiligheid blijft liggen. Daarom stinkt het hier zo. Corvus gelooft zijn ogen niet als hij het ziet. Vol afschuw kijkt hij opzij. De man naast hem kijkt hem met droeve ogen aan. Corvus huivert. Waar is hij in terechtgekomen? Een schip vol mannen, allemaal met ontblote bovenlijven. Corvus kijkt angstig rond. Daar zit hij dan. Vastgeketend aan de bank. Het wordt donker en koud. Corvus rilt. Slapen doet hij bijna niet. Voor hem ligt de enorme roeispaan. Daar moeten ze met tien man aan trekken.

De volgende morgen is het zover. De trossen van het schip worden losgemaakt. Een van de slaven gaat achter een grote trommel zitten en begint te trommelen. De slaven pakken de roeispanen en trekken op het ritme van de trommelslagen de roeispanen op. „Haal op!” „Haal op!” „Haal op!” Tjonge... dat is vermoeiend. Corvus doet even niet mee. Hij laat de roeispaan los. Dat is dom. Want door het gangpad loopt Vasilis. Zijn ogen ontgaan niets. Hij ziet wat Corvus doet. De zweep gaat omhoog en... KLETS Zwiepend striemt het leer de huid van Corvus. Hij gilt van pijn en grijpt snel de roeispaan. „Roeien moet je!” „Haal op!” „Haal op!” „Haal op!” „Gelijk!” Verschrikkelijk! Corvus zorgt dat hij goed meedoet, de rode striem op zijn rug doet heel erg pijn. Vasilis loopt verder. Hij ziet alweer een andere slaaf die niet goed mee kan komen. De zweep knalt. Corvus zucht! Wat een ellendige toestand. Zijn gedachten gaan terug naar de koning. Wat was hij gelukkig toen hij nog aan het hof zijn werk deed. Nu zit hij hier. Vastgeketend in de macht van een vreselijke eigenaar. Als een slaaf. Hij wilde zijn als de koning. En de sluwe Atan heeft hem overgehaald. Hij denkt terug aan die vreselijk dag, toen hij weggestuurd werd uit het paleis. Hier zit hij dan. Nooit zal hij meer weg kunnen. Dag in, dag uit zal dit zijn lot zijn. Roeien, slaven, sloven in de stank. Ach, wat een narigheid. O, die stank! Honderden slaven die iedere dag hun behoefte doen op de plaats waar ze zitten. Sommige slaven moeten overgeven van ellende. Ook dat blijft liggen. Soms schijnt de zon. De warmte voelt weldadig aan, maar de stank wordt erger. Eén keer in de week moeten een paar slaven de ergste rommel opruimen. Ze putten emmers water uit de zee en spoelen daarmee het dek schoon, maar erg grondig gebeurt het niet. Iedere dag zijn er mannen ziek. Soms zit er een man dood op de bank. Zijn lichaam wordt losgemaakt en over boord gegooid. Corvus is terechtgekomen in een verschrikkelijke toestand. De dagen rijgen zich aaneen. Iedere dag is het hetzelfde. Dag in, dag uit. Week in, week uit. Een vreselijk bestaan, waar nooit meer een eind aan komt.

Het wordt Kerstfeest. De ‘Groene hond’ wordt afgemeerd in de haven. Daar zal het blijven liggen tot het nieuwe jaar. Niemand heeft medelijden met de slaven. Het heeft gesneeuwd. Het is koud. De slaven zitten rillend op de bank. De jongens uit de stad staan op de kade. Ze spelen een gemeen spel. Ze gooien sneeuwballen naar de mannen op de galei. Als ze raak gooien, joelen ze van pret. De slaven kunnen toch niets doen. Niemand heeft medelijden met hen. Andere mensen uit de stad lopen snel voorbij. Ze halen hun neus op. Vreselijk, wat stinkt dat.

Op een dag komt er een man bij het schip. Aan zijn kleding kun je zien dat hij een dienaar van de koning is. „Mannen, luister! Ik heb een bericht voor jullie van de koning!” O, denkt Corvus, de koning... „De koning wil jullie vergeven wat jullie hebben gedaan.” Dat kan niet, denkt Corvus. De koning mij vergeven? Dat bestaat niet. Ander slaven lachen schamper. Ze geloven helemaal niets van de woorden van de boodschapper. Daar zit een slaaf die een dutje probeert te doen. Die luistert niet. „Luister toch, mannen! De koning heeft het goed met jullie voor. Hij wil jullie vergeven wat jullie hebben misdaan.” Wat een boodschap voor vastgeketende slaven die geen kant op kunnen. „Geloof deze boodschap en kom! Jullie die gebonden zitten: ga uit! Ja, jullie. Ga uit dit schip.” Corvus staat op van zijn bank, maar hij zit vast. Hij kan niet weg, maar toch... Corvus voelt het heel goed. Het is nu... of misschien wel nooit. Er gebeurt iets wonderlijks. Vasilis komt aangelopen. Hij kijkt nors, maar die grote slavendrijver maakt de boeien van Corvus los. Hij kan weer helemaal overeind komen en zelfs een paar stappen doen. De ketting zit nog wel tussen zijn benen. Zo schuifelt Corvus naar de loopplank. De dienaar van de koning steekt hem een hand toe. „Kom maar”, zegt hij. „Geef me maar een hand.” Daar gaat Corvus. Stapje voor stapje schuifelt hij naast de dienaar van de koning. „Hoe kan dat?” vraagt Corvus. „Hoe kan het dat Vasilis mij heeft losgemaakt?” „Dat komt omdat de koning zijn zoon gestuurd heeft. De zoon van de koning heeft voor jou betaald. Daarom mag jij vrijuit gaan.” „Ik kan het niet geloven, ik kan het echt niet geloven”, zegt Corvus hoofdschuddend.

„We gaan eerst naar het badhuis”, zegt de dienaar. „Dan ga je je daar lekker wassen, want dat heb je in jaren niet gedaan. Daar laat je ook je kleren achter. Ik heb voor jou deze mantel.” e dienaar geeft Corvus een prachtig wit kleed. „Deze mantel heb ik meegekregen. Het is een kleed van de zoon van de koning. Die mag jij aantrekken.” Corvus wast zich. Het vuil van zijn lichaam en de viezigheid van het smerige schip spoelt hij af. Daarna trekt hij de prachtige mantel aan. Daar gaat Corvus over straat, in het kleed van een ander. Hij loopt in het kleed van de zoon van de koning. Tsjonge, wat is het mooi en wat is het schoon. De dienaar kijkt hem goedkeurend aan. „Mooi, Corvus. Prachtig. Ik geef je een opdracht mee. Je mag nu op reis gaan. Ga terug naar het paleis van de koning. Hij wacht op je en de koning zal je graag ontvangen, vooral omdat je gekleed bent in de mantel van zijn zoon. Corvus knikt, maar hij kijkt ernstig. „Maar... dat is nog heel ver”, zegt Corvus aarzelend en dan kijkt hij naar zijn benen. Er zit nog steeds een ketting tussen zijn benen. Corvus kan wel lopen, maar niet hard. Hij schiet niet op. „Mag die ketting af?” Vragend kijkt hij de dienaar aan. Die schudt zijn hoofd. „Nee, dat mag niet, want die ketting zal de koning zelf losmaken als je weer bij hem terug bent.” Corvus kijkt de dienaar bedroefd aan. „Maar zo schiet ik helemaal niet op en iedere keer als ik die ketting zie, word ik weer herinnerd aan mij verkeerde dingen. Dan denk ik weer aan mijn slavenleven.” „Precies”, zegt de dienaar. „Dat is ook de bedoeling. Je moet veel terugdenken aan de dingen die je verkeerd hebt gedaan en aan je gevangenschap. Maar vooral denken aan de zoon van de koning, die voor je heeft betaald. Kijk niet alleen naar die ketting maar ook naar je mantel en bedenk dat die mantel van de zoon van de koning is.

Zo gaat Corvus voetje voor voetje terug naar het paleis van de koning. Na een paar dagen ontmoet hij weer de dienaar. Corvus krijgt een brok in zijn keel en legt zijn hand op de arm van de dienaar. „Ik ben zo ontzettend blij dat u naar het schip gekomen bent. Ik kan het haast niet geloven. De koning die zijn zoon gestuurd heeft om voor mij te betalen...” Corvus schudt zijn hoofd. „Maar als ik naar de ketting kijk, dan twijfel ik er soms aan.” „Dat kan ik goed begrijpen”, zegt de dienaar. Hij kijkt Corvus liefdevol aan. „Je bent onderweg naar het paleis, hè”, zegt hij. Die weg is nog lang en het paleis is nog ver, maar de koning heeft in het land op verschillende plaatsen landhuizen staan. Ik mag je van de koning uitnodigen om in die huizen te komen. In die huizen houdt de zoon van de koning van tijd tot tijd een maaltijd. Een maaltijd van brood en wijn.” Ernstig kijkt de dienaar Corvus aan. „Je moet tijdens die maaltijd maar veel naar je ketting kijken en denken aan wat er allemaal gebeurd is. Je moet vooral veel denken aan de zoon van de koning, die gekomen is om jou vrij te kopen en die jou brood en wijn geeft om aan hem te denken.”

Zo... de meester is klaar. Hij slaat het document op. Bestandsnaam: Zij die gebonden zaten. Kerst 2012.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 december 2012

Terdege | 215 Pagina's

Zij die gebonden zaten

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 december 2012

Terdege | 215 Pagina's