Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Diaconaat en overheid (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Diaconaat en overheid (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorige artikel hebben we aangetoond dat het noodzakelijk is om diaconaal beleid af te stemmen met het gemeentelijk beleid.
We zullen nu ingaan op de vraag wat de betekenis is van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de diaconie. Een volgende keer hopen we dan in te gaan op de betekenis van de Jeugdwet en de Participatiewet.

Aalmoes doen
In Handelingen 9 kunnen we lezen hoe Tabitha (Dorcas) christelijke barmhartigheid betoont. Ze was vol goede werken. Matthew Henry schrijft hierover: ’Velen zijn vol van goede woorden, die ledig en onvruchtbaar zijn in goede werken, maar Tabitha was een grote daderes, geen grote praatster.’
Verder legt Henry het verschil uit tussen het geven van aalmoezen en het doen van aalmoezen. Degenen die niet in staat zijn aalmoezen te geven, kunnen ze in ieder geval wel doen. Als iemand niets voor zijn naaste wil doen, dan wil men er meestal ook niets aan geven. Het doen van aalmoezen behoort tot het leven en het karakter van Tabitha en dat zou zo moeten zijn bij alle discipelen van Christus, want: hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn (Joh. 15:8).

Twee soorten diakenen
Calvijn onderscheidt op basis van Romeinen 12:8 twee soorten diakenen (Institutie 4.3.9).
Wie uitdeelt, zegt Paulus daar, moet dat doen in eenvoudigheid; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid. Paulus spreekt hier, aldus Calvijn, over de openbare ambten in de kerk. In het eerste deel van de tekst spreekt Paulus over degenen die de aalmoezen beheerden; in het laatste deel bedoelt Paulus degenen die zich toelegden op het verzorgen van de armen en de zieken. Daarbij ging het bijvoorbeeld om de weduwen van 60 jaar en ouder, die ervaring hadden in het opvoeden van kinderen en het wassen en verzorgen van mensen (1 Tim. 5:9, 10).
Ook de kanttekeningen spreken over de diacones: ’Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diaconessen die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1 Tim. 5:9, hetwelk een van de bijzonderste werken der barmhartigheid is.’
Naast de diakenen die de kerk dienen door het beheer van de armenkas, zijn er diaconessen die zich bezig houden met de verzorging van de armen, de zieken en de ouden van dagen.

Geen ambtsdragers
Voetius, die een verhandeling geschreven heeft over de diaconessen, wijst erop dat de diaconessen geen ambtsdragers zijn, net zo min als de collectanten, voorlezers, ziekentroosters, enz. Het zijn dus geen vrouwelijke diakenen! Voetius schrijft dat het werk van de diaconessen bestaat uit het bewijzen van diensten aan armen, vreemdelingen, gevangenen, zieken, vooral vrouwen en kinderen en met name het werk wat niet passend en welgevoegelijk door mannen verricht kan worden.
De diaconessen moeten gekozen worden door de diaconie, onder goedkeuring van de kerkenraad. Natuurlijk is er geen sprake van bevestiging in het openbaar, het is immers geen ambt, maar een installatie door een commissie is aan te raden, aldus Voetius.
Het werk van onze kerkelijke vrijwilligers lijkt veel op het werk van deze diaconessen.
Het is ervoor in de plaats gekomen, alleen hanteren we een andere naam. Ook voor onze onderlinge hulp lijkt het ons goed als er van een bepaalde aanstellingsprocedure sprake is. Op deze wijze wordt er enige grip gehouden op degenen die namens de kerk werkzaamheden verrichten. Niet iedereen is immers overal even geschikt voor.

Ziekenverzorging
Ook prof. dr. H. Bouwman beantwoordt in zijn boek ’Het ambt der diakenen’ de vraag of de diaconie een roeping heeft om zieken te verzorgen bevestigend, en wel op basis van Matth. 25:35-43. We citeren alleen vers 40: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.
Net als bij de armenzorg behoort niet de hele ziekenverpleging tot de taak van de diaconie.
De diaconie behoort het werk van de familie niet over te nemen. De diaconie hoort het persoonlijk initiatief te bevorderen in plaats van af te breken. Bovendien kan er worden aangesloten bij de zorg die de overheid biedt. Maar de kerk moet optreden als zuster van barmhartigheid, aldus Bouwman.

De kerk moet niet alleen bidden om genezing, niet alleen goede woorden, woorden van medelijden en vertroosting spreken, maar ook de ontfermende hand uitstrekken tot ondersteuning in moeilijkheden, tot vertroosting en hulp in lijden en in nood.
Vervolgens wijst Bouwman erop dat men er tegenwoordig niet meer van wil weten dat ziekte en lijden het gevolg is van onze zonden. Men wil het lijden niet meer voelen, de gedachten moeten worden afgeleid, de geest verstrooid, opdat de zieke niet zwaarmoedig wordt. ”De dood moet zelfs begraven worden onder bloemen en kransen. De wereld durft de waarheid niet aan. Zij, die zo hoog opgeven te strijden voor de waarheid en voor de vrijheid, zij die geen band willen aanleggen aan het wetenschappelijk onderzoek, opdat de waarheid niet geschaad wordt, zij willen de waarheid van lijden en dood verbergen. Spreek de zieke niet van de eeuwigheid, van de rechtvaardigheid en de genade Gods, want dat zou zijn lichaam kunnen schaden. Men paait hem, dat het zo erg niet is, dat hij nog wel weer beteren kan; men geeft verstrooiing en afleiding, en zo zinken zovele zieken, onbewust van de ernst van hun toestand, onbekend met de enige Zaligmaker, weg in de dood.”

Vervolgens wijst Bouwman er op dat de kerk haar zieken zo niet mag verzorgen. Natuurlijk moeten de zieken zo goed mogelijk verzorgd worden, maar daarnaast moet de zieke verteld worden dat hij voor de eeuwigheid geschapen is, dat hij in zichzelf een arme verloren zondaar is, die alleen door de genade van Christus behouden kan worden.
”Daarom wil de christelijke verzorging de sprake Gods, die in het lijden tot ons komt, doen verstaan, wijzen op het recht Gods, opdat er kome een buigen onder ’s Heeren Hand, opdat het lijden in afhankelijkheid van de Heere, met lijdzaamheid gedragen worde en het een vreedzame vrucht van gerechtigheid afwerpe. Voorts moet aan het ziekbed gewezen [worden] op de enige Medicijnmeester, Die niet alleen genezing kan aanbrengen voor de noden van het lichaam, maar ook de ziel kan redden en troosten.”
De ziekenverzorger dient dus Gods Woord te laten spreken, opdat lichaam en ziel beide gezond mogen worden.

Wet maatschappelijke ondersteuning
We hebben Bouwman uitgebreid geciteerd.
Niet alleen omdat deze visie, die in 1907 werd geschreven, nog uiterst actueel is, maar ook omdat het een antwoord geeft op de vraag hoe het gesprek met de gemeente gevoerd kan worden, als de gemeente een beroep doet op de kerkelijke vrijwilligers. We zullen dit nader toelichten.

De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning, die op 1 januari 2015 van kracht werd, gaat er van uit dat mensen voor zichzelf kunnen zorgen. Als mensen dat niet meer kunnen, dan behoort men een beroep te doen op degenen die om hen heen staan: de familie, de buren, de vrienden, de kerk, enzovoort. Men noemt dit informele zorg. Informele zorg gebeurt dus door mantelzorgers en vrijwilligers. We noemen deze twee bewust apart, want een mantelzorger is eigen- lijk geen vrijwilliger. De zorg voor man, vrouw, vader of moeder wordt opgelegd. Dat is een morele zaak, waar niemand om heen kan.
Een vrijwilliger is geheel vrij om een bepaalde taak te verrichten. Welnu, de gemeente verwacht dat huishoudelijke taken, het doen van boodschappen, het rijden naar het ziekenhuis, het bijhouden van de tuin, door familie en/of vrijwilligers wordt gedaan. Alleen daar, waar niemand bij kan springen, neemt de gemeente die taak op zich.

Het is de gemeente bekend dat de kerken vanouds zorgtaken verrichten. De gemeente is daarom erg blij met het werk wat binnen de kerken gebeurt. De gemeente stelt daarom ook de vraag of de kerkelijke vrijwilligers ook bereid zijn mensen te helpen die geen lid zijn van de kerk. Dit verzoek kan niet zomaar van de hand worden gewezen.
Immers, wie is mijn naaste? (Luc. 10:29).
Maar de kerk mag er wel op wijzen dat in deze tijd van kerkverlating de kerk niet in staat is de grote maatschappelijke problematiek op te lossen. Er is dus sprake van een capaciteitsprobleem.

Maar daarnaast is het goed als de kerk erop wijst op welke wijze christelijke barmhartigheid wordt vorm gegeven. Als dat gebeurt op de wijze die prof. Bouwman beschrijft, zit niet iedereen te wachten op hulp van de kerk.
Maar de kerk heeft wel te spreken en mag de christelijke boodschap niet verzwijgen. Anders bestaat het gevaar dat de kerkelijke hulp veranderd wordt in algemene, op de tijdelijke omstandigheden gerichte hulp en dat schiet te kort. Laten we Davids woorden in Psalm 41:2 maar ter harte nemen: Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige. Daar is zelfs een belofte aan verbonden: De HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Diaconaat en overheid (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 maart 2015

De Wachter Sions | 8 Pagina's