Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar de katechisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar de katechisatie

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

105

DE HEILSORDE.

2) de r o e p i n g.

Er is een openbaring Gods, een spreken Gods, Zijn werken in de schepping en van Zijn voorzienigheid. Psalm 19 : 1, Handel. 14 : 16, 17; Hand. 17:27. God laat Zich niet onbetuigd, zo lezen we in Rom. 2 : 14, 15. God spreekt ook door ons geweten.

Maar deze algemene openbaring is niet genoeg tot zaligheid, omdat men Christus daaruit niet kan leren kennen. Wel stelt zij de mens verantwoordelijk. „Opdat zij niet te verontschuldigen zijn” zegt de Heere in Rom. 2. Zelfs is zij een aanklacht tegen het geweten van de mens, dat hij God verlaten heeft in zijn verbondshoofd Adam.

Het heeft echter God behaagd om Zich opnieuw te openbaren en wel in Zijn BIJZONDERE openbaring, in Zijn W o o r d!

Door Zijn Woord spreekt God tot de gevallen mens.

Wanneer we in de heilsorde beginnen met de ROEPING verstaan we hieronder: Gods welnemende nodiging door Zijn Woord tot zondaren. Hellenbroek zegt God komt tot de zondaar als Hij hem vriendelijk nodigt en bidt. In de gelijkenis van de „zaaier” laat Christus die roeping duidelijk uitkomen. „De zaaier is, die het Woord zaait”, zo lezen we. De Heere zegt ook: „Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Math. 22 : 14.

Ook onze Dordtse leerregels belijden deze roeping door Gods Woord. Zie III/IV par. 8: „Zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen, want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord, wat Hem aangenaam is, nl. dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.”

Deze roeping wordt genoemd: een UITWENDIGE ROEPING, welke alleen door het Woord is. Zij wordt dus onderscheiden van de I N W E N D I G E roeping, welke plaats heeft, wanneer de Heilige Geest het Woord des Heeren t o e p a s t aan het hart van de zondaar, hem dus INNERLIJK, krachtdadig roept tot zaligheid.

Men maakt nu ernstig bezwaar tegen deze onderscheiding van uit- en inwendige roeping. Maar wanneer we deze onderscheiding loslaten, is het gevaar lang niet denkbeeldig, dat de bijzondere werking van Gods Geest in het hart verdoezeld wordt, om niet te zeggen: praktisch losgelaten wordt of dat men die in uitwendige roeping laat opgaan. Daarom dienen we wel ter dege aan deze onderscheiding vast te houden.

Uit dezelfde gelijkenis van de „zaaier” blijkt, dat het uitstrooien van het zaad, de verkondiging van Gods Woord, niet bij ieder vrucht afwerpt. Er is sprake van het zaad, dat valt op de weg en de vogelen des hemels wegpikken. Verder, dat men het Woord hoort, ja, dat het zelfs met vreugde ontvangt en dat het toch slechts voor een tijd is, omdat het geen wortel in zichzelf heeft.

En hier willen wij weer onze Dordtse Leerregels laten spreken, nl. III/IV par 9:

„Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde; noch in God, Die door het Evangelie roept en zelfs ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen die geroepen worden, van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het Woord des Levens niet aannemen.”

Tussen haakjes zij opgemerkt, hoe is het mogelijk, dat er rechtzinnige leeraars zijn, die beslist ontkennen, dat er een aanbod van genade is voor onbekeerden. Spreekt onze belijdenis dan geen duidelijke taal? En moeten we dan die kostelijke, zuiver op-de-Schrift-gegronde belijdenis aan de kant zetten?

Heeft ook Christus Zelf niet eens tot Jeruzalem ontroerend gesproken:

„.... hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild.”

Zo kan er dus bij de uitwendige roeping een wederstand geboden worden. Men kan zich zelfs eronder verharden. Daarom moet bij de uitwendige roeping komen de krachtdadige onwederstandelijke werking van de Heilige Geest en die dus in de inwendige roeping haar beslag krijgt.

Waaraan is het te danken, dat de uitverkorenen door de bediening van het Evangelie wel komen en zich bekeren? Ligt het dan toch aan de mens, zoals Pelagianen en Remonstranten leren? Zij toch menen, dat er een medewerking van de zijde van de mens is in het werk der genade.

Dit is echter een gruwelijke dwaling, want de Schrift zegt ons duidelijk, dat de mens dood is in zonden en misdaden, onbekwaam tot enig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad. Dat de uitverkorenen wèl komen en bekeerd worden, vloeit voort uit en is vrucht van de zaligmakende werking van Gods Geest in het hart. Daarvan schrijven de Dordtse Leerregels in par. 10 (III/IV):

„… aan God, Die gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid in Christus uitverkorenen heeft, zo ook diezelfden in de tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigd en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het Rijk Zijns Zoons overbrengt.”

Maar hoe is dan die vrijmachtige toebrenging te rijmen met de verantwoordelijkheid van de mens vanwege de uitwendige roeping?

Wel, die zijn nooit met ons verstand tot elkander te brengen. Wordt een zondaar behouden dan is dit alleen uit vrijmachtige, verkiezende liefde en genade. Gaat een zondaar verloren, dan is het zuiver door zijn eigen schuld en vijandschap tegen vrije genade. Zie weer de reeds geciteerde paragraaf uit de D.L. (par. 9).

Zullen zij, die tot God bekeerd worden, ook niet de schuld naar zich toe krijgen, dat zij in hun dwaasheid zo lang de Heere hebben tegengestaan in al Zijn roepstemmen en arbeid?

Ongetwijfeld! Zij moeten voor de rechtvaardige EIS tot bekering volkomen vallen en God gelijk geven, bewenend en belijdend hunne dwaasheden, hun afkerig en onwillig hart.

Hebt ù hieraan ook kennis gekregen? Geve de Heere het!

Urk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naar de katechisatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's