Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN EPICURISTEN EN STOÏCNNEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN EPICURISTEN EN STOÏCNNEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

In Handelingen 17 vers 18 vinden we een merkwaardig tafreel beschreven. Paulus, de grote Godsgezant, is daar in strijd met enige Epicureïsche en Stoïsche wijsgeren. Ze nemen hem mee naar de Areopagus en vragen hem daar verantwoording van zijn „nieuwe leer." En — Paulus weigert niet. Hij brengt het Woord, overal waar hij daartoe geroepen wordt, ook daar, waar naar de mens gerekend niet te rekenen viel op een „goed onthaal" en een „gunstige uitslag". Paulus rekende niet, maar liet de uitslag over aan Hem, die zichzelf steeds verheerlijkt in het brengen van Zijn Woord, dat nooit ledig tot Hem wederkeert, maar doet wat HEM behaagt.

Niet alleen in Handelingen 17, maar ook op andere plaatsen in Gods Woord komen we bovengenoemde wijsgerige richtingen tegen en daarom is het wel van belang eens na te gaan wat deze wijsheidsleraars toch wel te verkondigen hadden.

Allereerst merken we op, dat we Paulus te Athene niet in gesprek vinden met de mannen uit Plato's academie; ook niet uit de beroemde school van Aristoteles. Deze hadden zich blijkbaar teruggetrokken in de eenzaamheid van de studeerkamer. Waren hun stelsels wellicht te theoretisch om blijvend de belangstelling van de brede laag van het volk te genieten?

De mens is een gelukszoeker sedert hij het ware geluk — te leven in gemeenschap met zijn Schepper — is kwijt geraakt. „Hoe moet ik handelen om waarlijk gelukkig te zijn, te worden en te blijven? " Dat is dé grote levensvraag, die elk mens zichzelf — met meer of minder bewustheid — stelt. En op die grote vraag hebben de Epicuristen en de Stoïcgnen beiden een antwoord gegeven.

Ze zijn daarbij niet in slecht gezelschap! Immers — ook onze Heidelbergse Catechismus, dat uitnemende leerboek, dat zulk een burgerrecht in Gods Kerk verkregen heeft, stelt en beantwoordt deze vraag. Deze toont daarbij aan: Waarin dat ware geluk des mensen bestaat; voorts: Wie de mens in zijn oorsprong geweest is maar door de zonde geworden is; en tenslotte: Welke de enige weg is waardoor zulk een mens kan komen .tot de ware gelukzaligheid.

En moge nu de vraag naar het hoogste geluk des mensen een alleszins geoorloofde vraag zijn, bij de beantwoording daarvan door de Epicuristen en de Stoïcijnen treedt al dadelijk naar voren, dat ze beiden dwalen in de opvatting van „het hoogste goed", daar ze dit niet zoeken in gemeenschap met — maar los van God.

Voorts treft ons, dat de Epicuristen wel erkennen de ellendige staat waarin de mensheid zich bevindt, doch geen mogelijkheid ziende om daaruit bevrijd te worden zoeken zij deze ellende te vergeten in de armen van het genot

De Stoïcijnen miskennen feitelijk de verdorvenheid van de mens; van datgene wat hem ellendig maakt, moet hij zich bevrijden door een apathische (gevoelloze) aanvaarding van wat het noodlot over hem brengt...

De Epicuristen hadden hun voorlopers in een kleine filosofische secte, de Cyrenaïci, die ong. 400 voor Chr. leefde in Noord-Afrika. „Genieten is het doel van het leven", zo werd door hen geleraard. Eerst stelden zij het zinnelijk genot op de voorgrond, later het genot van de geest. Immers de praktijk leerde dat op zingenot zo vaak de grootste ellende volgde. Ja, zelfs met verwerping van het zingenot bracht het leven toch zoveel teleurstelling met de onvermijdelijke onlustgevoelens voor de ziel, dat één van deze Cyrenaïci, een zekere Hegesias, tot de conclusie kwam, dat alleen de doden gelukkig te prijzen zgn. De consequentie hiervan laat zich raden: De enige oplossing is dan: zelfmoord plegen.

Met deze richting in de filosofie zijn de Epicuristen verwant, maar ze zijn gematigder, bedachtzamer.

Epicuris vestigde zich ong. 300 voor Chr. in Athene. Hij kocht er een mooie tuin die hij zelf beplantte. Daar stichtte hij zijn school en leidde er een rustig leven met zijn leerlingen, die hij onderwees, terwijl hij werkte of wandelde in zijn tuin. Hij vormde een soort van „broederschap". Volgens sommigen stond boven de ingang van de tuin geschreven: „Vreemdeling, hier zal het U goed zijn, hier is het hoogste geluk de lust."

Genot is volgens Epicurus het enig denkbare en geheel wettige doel van ons leven en streven. „De natuur brengt ieder organisme ertoe in de eerste plaats zijn eigen voordeel te zoeken." „We moeten de genietingen niet ontwijken maar ze kiezen". Toch leefde Epicurus zelf als een ingetogen mens. Geestelijke lust in vriendschap en dergelijke staat hoger dan vleselijke lust. Het voorwerp van ons streven is bijzaak als we maar gelukkig zijn na de bevrediging van onze wensen. „Het lichaam van smarten en de ziel van onrust verschonen", ziedaar het ideaal. Daarom waarschuwt hij tegen genietingen die de ziel overprikkelen en haar rust verstoren. Als hij de ataraxie, de volkomen zielerust, het door-niets-meer-gestoord-worden, aanprijst, doet Epicurus ondanks velerlei tegenstelling, toch weer denken aan de Stoïcijnen met hun apathie (waarover in een volgend artikel meer.)

Om tot deze ataraxie, rust van de geest, te komen, moet de mens deugdzaam leven, waartoe recht inzicht nodig is. Doch, wat is dat rechte inzicht? Zie hier: Wat genot geeft is goed, wat geen bevrediging schenkt is kwaad. Door een verstandige beheersing moet de mens zich bevrijden van alles wat smart en angst heeft. Daarom: geen vrees voor de goden, geen vrees voor de dood!

Geen vrees voor de goden: „De godsdienst heeft al wat rampen op zijn geweten" (Lucretius.) Er zijn wel goden, maar deze leiden een onbekommerd, vrolijk leven, zonder bemoeienis met de mensen. Er is geen goddelijke wereldregering; alles geschiedt volgens „natuurlijke" oorzaken. En het is de taak van de natuurwetenschap om dit aan te tonen en zo alle bijgeloof en vrees voor de goden te bestrijden.

Ook geen vrees voor de dood: „Waar wij zijn is de dood niet en als de dood er is, zgn wij er niet meer". Met dit sofisme trachtten zij de onsterfelijkheidsleer teniet te doen, immers de leer van een leven na dit leven brengt vrees voor de dood en dat verstoort de zielerust.

Tenslotte ontraadt Epicurus ook het huwelijk, evenals het bekleden van staatsambten, daar deze zorgen met zich brengen. De praktijk van hun levensbeschou-

wing ontaardt in een grenzeloos egoïstisch, materialistisch bestaan.

„Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij." Met deze bekende woorden (die echter ook al voorkomen in Jesaja 22), voert Paulus de Epicuristen sprekende in, 1 Cor. 15 : 32.

En moge het zijn dat wij deze wóórden niet tot de onze maken — moeten we het niet bekennen dat het veelal de levenshouding is van vele Christenen, ja ook van ons? Alleen Gods genade kan er ons de ogen voor openen hoe zulk een leven moet eindigen in een eindeloze ellende, want: Christus is opgestaan en wij allen zullen eenmaal opstaan en dan zal gezien worden het grote geluk van hen, wier leven was met Christus verborgen in God.

Lezen en overdenken we, kon het zijn biddende, 1 Cor. 15; mét de Kanttekening.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1950

Daniel | 10 Pagina's

VAN EPICURISTEN EN STOÏCNNEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1950

Daniel | 10 Pagina's