Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET LAGER TECHNISCH ONDERWIJS ANNO 1979 (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET LAGER TECHNISCH ONDERWIJS ANNO 1979 (slot)

Informatie

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de vorige afleveringen heb ik getracht in grote lijnen karakter en structuur van het Lager Technisch Onderwijs, zoals dat zich op ca. 350 technische scholen in ons land ontwikkelt, te schetsen.

Gezien de enorme ontwikkeling die het L.T.O. na de tweede wereldoorlog meemaakte, een ontwikkeling die we kunnen karakteriseren als van specifiek beroepsgericht naar meer algemeen en beroepsvoorbereidend, ligt het voor de hand dat er wettelijke regelingen tot stand moesten komen om deze 'vernieuwing' een goede basis te geven. Zoals we schreven kwam het L.B.O./

L.A.V.O.-Besluit tot stand (Staatsblad 167 van 27 april 1973) en als logisch vervolg hierop het Eindexamenbesluit L.B.O. in 1975.

Het Lager Beroepsonderwijs, toen nog Lager Nijverheidsonderwijs geheten, kende tot 1975 geen officiële eindexamenregeling.

Diplomering vond plaats op grond van de gemiddelde repetitieresultaten over het laatste schooljaar. Begrijpelijkerwijs leidde dit op de verschillende scholen in vele gevallen tot uiteenlopende eindpunten in de studie.

Verschillend met betrekking tot de inhoud van het programma, maar ook met betrekking tot de waarderingsmaatstaven die werden gebruikt om te bepalen of een leerling al dan niet in aanmerking kwam voor het diploma. Dat deze, in feite onverantwoorde situatie steeds meer werd onderkend, blijkt uit het feit, dat na de tweede wereldoorlog eerst aarzelend, maar daarna steeds duidelijker vormen tot samenwerking ontstonden. Men begon de voordelen in te zien van meer uniforme eindeisen, die uiteraard hun invloed op de opleiding niet zouden kunnen missen.

Een goed voorbeeld van een al jaren bestaande samenwerking op dit gebied zijn de z.g. Gelderse eindexamens. Door ca. 100 scholen worden deze examens geheel of voor een gedeelte gebruikt. De commissie die zich hiervoor inzet heeft zich voorzien van een groot aantal onderwijsmensen uit alle delen van het land en voor alle vakken waarvoor een B-examen wordt/kan worden afgenomen. Deze groepen stellen jaarlijks weer nieuwe opgaven samen en zijn nu ook begonnen met opgaven voor de C-programma's beroepsgerichte vakken.

Het Eindexamenbesluit L.B.O.

Dit trad in werking per 1 augustus 1975. (Staatsblad Nr. 31 van 10 februari 1976 en gewijzigd bij Kon. Besluit van 9 december 1977, Staatsblad Nr. 679.) Het achterliggende motief bij de totstandkoming van het L.B.C./L.A.V.O.- Besluit, n.l. één Besluit voor alle vormen van Lager Beroepsonderwijs, vinden we ook terug in het Examenbesluit L.B.O. Voor alle 5 vormen van Lager Beroepsonderwijs geldt n.l. dezelfde tekst voor de regeling van het examen en tevens voor de vorm van het examen.

Verschillende programma’s

Zeer belangrijk kenmerk van het Examenbesluit L.B.O. is, dat het mogelijk is volgens meerdere, in zwaarte verschillende programma's, examen te doen. Gelukkig heeft de wetgever hierbij de bepaling gemaakt, dat de school de mogelijkheid moet (kunnen) bieden en bovendien moet het vak er zich toe lenen. Onderscheiden worden A-, B- en C-programma's.

In grote lijnen kan men stellen dat de programma's oplopend in moeilijkheidsgraad zijn. Met betrekking tot het A- programma heerst nog veel onzekerheid en verschil van inzicht. Zeker is, dat bij dit programma in elk geval ook kan worden gedacht aan een anders gericht zijn, mede in verband staand met de aard van de opleiding. Deze zal n.l. als regel meer concreet zijn dan verbaal. Sommigen stellen het A-programma gelijk met het programma dat gemiddeld bij het Ind. Techn. Onderwijs wordt gegeven. Deze gelijkstelling is niet te verdedigen. Dat er raakpunten zijn is waar; denk maar aan het anders gericht zijn van het I.T.O.-onderwijs en de mogelijkheid om kandidaten die volgens een A-programma zijn opgeleid op een andere wijze te examineren.

Het B-programma kan men zien als het niveau dat een leerling bij regelmatige studie 'normaal' voor een vak kan bereiken. Verreweg het grootste percentage van de L.T.S.-leerlingen sluit de opleiding af met voor de meeste of alle examenvakken B-cijfers. Het zijn de leerlingen, die na het behalen van het diploma gaan werken en in het kader van het Leerlingwezen hun beroepsopleiding voortzetten.

Het C-programma wordt gevolgd door de meer theoretisch begaafde leerlingen die, in de meeste gevallen, later hun opleiding bij het Middelbaar Beroepsonderwijs willen voortzetten.

Voor de vakken die volgens het C-programma geëxamineerd worden, moeten 2 mogelijkheden onderscheiden worden met betrekking tot de programmavaststelling:

a. De minister stelt het C-programma vast, na de Onderwijsraad gehoord te hebben. Hij bepaalt daarbij tevens of het centraal schriftelijk geregeld zal worden.

b. Het Bevoegd Gezag stelt het C-programma vast voor dié vakken, waarvoor de minister dit niet deed. Het dient hierbij rekening te houden met de richtlijnen die de minister hiervoor stelde. Deze zelf opgestelde programma's behoeven de goedkeuring van de minister.

Voor het L.T.O. heeft de minister C-programma's vastgesteld voor de vakken Nederlandse taal, Engelse taal, wiskunde en natuurkunde/mechanica. Hij heeft bovendien bepaald dat voor deze vakken een centraal schriftelijk eindexamen zal plaatsvinden.

Voor de A- en B-programma's bestaat het examen uitsluitend uit een schoolonderzoek.

Keuze door de kandidaat van de vakken waarin en volgens het programma waarop hij examen wil doen vindt plaats voor 1 oktober van het examenjaar. In het Besluit is tevens de mogelijkheid geopend, dat de kandidaat voor hetzelfde vak volgens 2 programma's examen doet, mits deze maar naastliggend zijn.

Dus voor A en B of voor B en C. Dit is waarschijnlijk ingebouwd om de kandidaat een tweede kans van slagen te geven als hij eventueel zou falen op het hoogste van de twee niveaus. Het klinkt allemaal wel erg aardig maar de

praktijk stelt de school en ook de kandidaat voor een zeer moeilijk probleem. Niet alleen dat de kandidaat dan ook op twee niveaus de schoolonderzoeken af moet leggen maar als het goed is, moet hij tevens voor beide niveaus worden opgeleid!

Naar onze mening is het een zeer verstandig advies geweest van de voorzitter van de Centrale Examencommissie, de heer A. Segaar, toen hij in een brief van de scholen dringend adviseerde om deze mogelijkheid niet als regel maar als uitzondering te hanteren. Naar onze mening zouden voor deze stellingname ook nog wel pedagogische motieven zijn aan te voeren! Een en ander hangt tenslotte nauw samen met de structuur van de school en de mogelijkheden die geboden (kunnen) worden.

De praktijk heeft ons in dit opzicht wel geleerd, dat het niet verstandig is om het aantal mogelijkheden sterk uit te breiden. Dit leidt onherroepelijk tot een minder rustige sfeer in de school, een losser klasse/ groepsverband, moeilijke roosters enz. In dit opzicht menen we dat voorzichtig bijsturen, óók als het om de vakkenkeuze gaat, verantwoord is.

Examenvakken, voorschriften en keuzemogelijkheden

De examenvakken voor het L.T.O. zijn:

a. Nederlandse taal; b. wiskunde, natuurkunde (w.o. mechanica), scheikunde, kennis der natuur;

c. geschiedenis en aardrijkskunde, veiligheid en hygiëne, moderne talen, maatschappijleer;

d. algemene technieken, handvaardigheid, lichamelijke oefening, muziek, tekenen;

e. praktijk, vaktheorie, vaktekenen. Het examen omvat: Nederlandse taal; één der vakken, genoemd onder b; één der vakken, genoemd onder c; twee der vakken, genoemd onder e; één der vakken genoemd onder b, c, d en e.

Het schoolonderzoek

Het mag als bekend verondersteld worden, dat we hieronder moeten verstaan het afnemen van proeven per vak en dan evenwichtig gespreid over het laatste leerjaar. De praktijk leert, dat er bij de uitvoering hiervan nog al vrij grote verschillen optreden. Er is niet eens zo heel veel fantasie voor nodig om het oude repetitiesysteem zodanig te kwalificeren dat het voldoet aan het karakter van wat we onder een schoolonderzoek verstaan.

Meer en meer begint de ervaring ons echter te leren, dat én uniformiteit in de opgaven én vaste, van tevoren vastgestelde data, geldend voor alle examenklassen, een gunstige uitwerking hebben. Het geheel komt bij de kandidaten wat officiëler over dan de bekende repetities, die ze hun gehele (school)leven al hebben gemaakt.

Als regel worden er drie schoolonderzoeken afgenomen, n.l. per rapportperiode een. Enkele scholen nemen er zes af en weer andere scholen doen het zo, dat zij per rapportperiode een schoolonderzoek afnemen en daarnaast nog een repetitie. Hiermee wil men bereiken, dat er enerzijds geen overlading met S.O.-'s plaats vindt waardoor de concentratie zou kunnen verslappen en anderzijds kan men door gebruik van het repetitiecijfer het schoolonderzoekcijfer, indien nodig, verantwoord corrigeren.

Het Bevoegd Gezag moet voor het schoolonderzoek een schriftelijke regeling vaststellen, zulks na overleg met de examencommissie van de school. Deze regeling dient uiterlijk 30 september in het bezit te zijn van alle examenkandidaten alsmede van de inspectie.

Punten die in elk geval in de regeling opgenomen moeten worden zijn:

a. De verplichting van de school, dat tijdig vóór de aanvang van iedere proef aan de kandidaten wordt opgegeven waarop het onderwerp betrekking zal hebben.

b. De tijdvakken waarin de onderzoeken plaats zullen vinden.

c. Hoe het schoolonderzoek zal worden afgenomen, n.l. schriftelijk, mondeling of praktisch of een combinatie van deze drie.

d. De mogelijkheid dat voor twee programma's per vak gekozen kan worden.

e. Regels met betrekking tot uitsluiting van het examen door de voorzitter van de examencommissie als de kandidaat zich schuldig maakt aan enige onregelmatigheid.

f. Mededeling dat de kandidaat zo spoedig mogelijk na iedere proef zijn beoordeling zal vernemen en voorzover men deelneemt aan het centraal schriftelijk examen voor deze vakken de schoolonderzoekcijfers bekend zijn vóór de aanvang van het centraal schriftelijk gedeelte.

g. Hoe de wijze van beoordelen is.

Naast deze verplichte onderwerpen, kan iedere school nog bepalingen opnemen die van belang geacht kunnen worden in de eigen situatie.

Herkansingsmogelijkheid

Kandidaten die deelnemen aan het centraal schriftelijk eindexamen (de C-kandidaten) kunnen bij de voorzitter herkansing aanvragen voor max. 2 vakken voorzover deze centraal schriftelijk worden geëxamineerd. Deze mogelijkheid is o.m. geopend met het oog op de rechtsgelijkheid ten opzichte van de examens V.W.O., H.A.V.O. en M.A.V.O. Wanneer men van deze mogelijkheid gebruik maakt, dan krijgt de eerste uitslag een voorlopig karakter.

De regeling van deze herkansingen is geheel overeenkomstig die van het centraal schriftelijk examen en geschiedt dus door de Centrale Examencommissie.

Sinds 1979 worden de herkansingen nog vóór de aanvang van de zomervakantie afgenomen. Het hoogste cijfer geldt als definitief cijfer voor het centraal schriftelijk examen.

Na afloop van de herkansing wordt opnieuw aan de hand van de normen voor slagen de definitieve uitslag vastgesteld.

Tenslotte

Het zal duidelijk zijn, dat vele zaken onbesproken moesten blijven. Er zijn slechts wat grote lijnen getrokken in de hoop dat het de geïnteresseerde enig inzicht zal geven in de op zichzelf vrij moeilijke materie.

Het behoeft geen verwondering te wekken, dat vele scholen het met de daadwerkeljke uitvoering van het Examenbesluit L.B.O. nog steeds erg moeilijk hebben.

De inrichting van het examenjaar is, ten opzichte van voorheen, zó drastisch gewijzigd dat moeilijkheden niet uit konden blijven.

Een ander, niet minder belangrijk facet is, dat de organisatie van de examens, als men dit geheel volgens het Besluit wil doen en dat is toch de bedoeling, ontzettend veel tijd, kennis en offers vraagt. Offers in die zin, dat er als gevolg van de examens klassen naar huis gestuurd moeten worden en veel roostermutaties plaats vinden. Zaken, die de rust en de regelmaat van het onderwijs aan de niet-examenklassen meer of minder verstoren.

Het was op de Technische Scholen, naar ik moet constateren in afwijking van vele andere scholen voor Voortgezet Onderwijs, een goede gewoonte en volledig in de geest van de onderwij swetgeving, om de leerlingen óók in de laatste (ca.) 6 schoolweken niet alleen naar school te laten komen, maar er tevens naar te streven het onderwijs zoveel mogelijk ongestoord te laten doorgaan.

Door alle rompslomp van de eindexamens is handhaving van deze regel slechts op enkele scholen, en slechts met grote moeite mogelijk. Als men mij vraagt of we met dit Examenbesluit blij moeten zijn, dan meen ik voorzichtig te mogen stellen dat er veel zeer goede dingen in zijn vastgelegd.

Uniformering van de examens, dus indirect ook van de opleidingsprogramma's, bewaking van de onderwijskwaliteit, mogelijkheden voor protielwijziging/verbetering enz. zijn allemaal zaken die de moeite waard zijn om ze te bevorderen.

De oorzaak van de nog steeds te signaleren problemen liggen naar mijn mening op een ander terrein. Het is gebleken dat de eerder gereleveerde extra inspanningen die nodig zijn op administratief, organisatorisch en beleidsniveau, in vele gevallen niet opgebracht kunnen worden.

Het zou de moeite waard zijn om, met behoud van de hierboven genoemde positieve punten, te zoeken naar een eenvoudiger opzet.

Hoewel er momenteel nog niets officieel bekend is, bereiken mij geruchten dat deze zaak reeds de volle aandacht heeft van de overheid.

Het past ons, even rustig af te wachten.

Bij de behandeling van het onderwerp heb ik bewust vermeden om telkens weer naar de artikelen in het Examenbesluit te verwijzen. Het verhaal zou er zeer veel 'droger' door zijn geworden!

Tóch wil ik geïnterresseerden aanraden, voorzover men het nog niet in bezit heeft, om de bij de Staatsuitgeverij te 's-Gravenhage, Nr. 121 - 3e bijgewerkte druk. Examenbesluit L.B.O. uitgegeven in de serie 'Wetten en bestuursmaatregelen Onderwijs en Wetenschappen', te bestellen. Het is niet duur! Naast de officiële wetstekst wordt in deze uitgave op de meeste artikelen nog een gerichte toelichting gegeven die zeer verhelderend werkt.

Achterin is opgenomen Beschikking VO/LMB/JZ-346.384 van 17 juli 1978. Deze beschikking handelt over de verschillende commissies die ingesteld zijn of kunnen worden in verband met artikel 21 van het Examenbesluit L.B.O. dat handelt over het centraal schriftelijk examen.

A. R. Deelen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Reformatorische School | 48 Pagina's

HET LAGER TECHNISCH ONDERWIJS ANNO 1979 (slot)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Reformatorische School | 48 Pagina's