Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODDELIJKE ROEPING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODDELIJKE ROEPING

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere nu had tot Ahram gezegd; Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. Gen. 12: 1.

Abram woonde in Ur. Deze plaats had in die dagen een hoogstaand cultuurleven. Echter was dit cultuurleven door en door heidens. Vandaar dat ook in deze stad het dienen van God niet werd aangetroffen. De afgoderij vierde hoogtij. Binnen de muren van deze stad werd de maangod Sin gediend en vereerd. Het hele leven werd gewijd aan deze god. Ook het gezin van Terah diende deze god. Hoever is het geslacht, dat behoorde tot de heilige linie, weggezonken. Het leefde niet meer bij het licht van de Godsopenbaring. Maar ziet, wat de Heere nu doet. Hij komt tot Abram. Was Abram beter dan zijn geslacht? Beter dan zijn vader of zijn broers?

Was hij niet zo diep in de afgoderij weggezonken? Zijn verleden laat ons duidelijk zien, dat hij niet boven de anderen uitstak. Het komen tot en het zoeken van Abram is een souvereine daad van God. De oorzaak ligt in het eeuwig welbehagen van God. In God Zelf. Het: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde is alleen de grond, waarom de Heere deze zoon van Terah getrokken heeft met goedertierenheid. Zo is het vandaag nog.

Wanneer de Heere komt, komt Hij tot een zondaar. Een gevallen mens. Dood door de zonden en misdaden. Levend in de duisternis. Maar nu trekt de Heere uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Hij maakt dode zondaren levend. Elk van Gods kinderen wordt almeer gericht op die souvereine daad van God. Op het genadig aanzien des Heeren. Dit leidt tot verwondering en aanbidding. Uit genade heeft de Heere onderscheid gemaakt, waar door de zonde geen onderscheid is. Men behoorde tot het van God afgevallen geslacht. Maar nu is de Heere niet gekomen om te verdoemen, maar om te zaligen. Het eerste had naar recht moeten geschieden. Door de erf en dadelijke zonden heeft men de eeuwige dood verdiend. De Heere had naar recht voorbij kunnen gaan. Dit deed Hij echter niet, vandaar dat een begenadigd zondaar van harte belijdt: „Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.”

De komende God riep Abram. Abram werd door God geroepen. Die roeping Gods hield heel wat in. De Heere riep tot de uittocht. De Heere sprak tot hem: „Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis.”

Dit was een hele zaak voor Abram. Het moest komen tot scheiden. Tot loslaten. Tot vaarwel zeggen. „Ga uit uw land.” Dat hield heel wat in voor Abram. Hij moest de plaats verlaten, waar hij leefde. Echter was dit nog niet het ergste. Het land te verlaten, betekende ook zijn góden te verlaten. En die góden waren alleen machtig binnen de grenzen van het eigen land. Buiten het land hadden de góden niets te gebieden. Buiten de landsgrenzen had men geen bescherming van eigen god, noch kon men rekenen op de bijstand en hulp van een andere god. Wie dus zijn vaderland verliet, was zonder god. De roeping Gods hield dus in eigen god voor God loslaten. Hij moest vervolgens gaan uit zijn maagschap. Onder een ander leven, betekende geen rechten te hebben, zoals hij die kon laten gelden bij zijn volksgenoten. In de vreemde zou hij rechtloos zijn, afhankelijk zijn van de vriendelijkheid van zijn gastheren en zeer waarschijnlijk de plagerijen en vijandelijkheden van tegenstanders ondervinden. Zulk een leven tegemoet gaan wordt door God van Abram gevraagd.

De climax gaat nog voort. De Heere sprak ook „en uit uws vaders huis.” De laatste schakel moet ook verbroken worden. De nauwste en teerste banden moeten verbroken worden.

Hij moest afscheid nemen van zijn naaste verwanten. Het moet komen tot een scheiden. Welk een eis! Is dit niet te veel gevraagd? Moet dit nu zo? De Heere weet, wat Hij doet en Hij weet, wat Hij eist. In Zijn eis straalt liefde uit. Liefde tot de mens, tot het behoud van de mens. Ook heden. De Heere eist breken. Een totale breuk met het doel om te schenken. Te schenken Zichzelf en Zijn heil. Waar het komt tot een algehele breuk met de zonde, daar wordt geschonken Zijn genade. De uittocht uit de wereld, leidt tot het gemeenschapsleven met de Heere. Tot de levensverbanden, die uit God zijn. Het is de kwaal van veler leven, dat het niet kwam tot een waarachtige uittocht, tot een principieel, grondig afscheid nemen van de wereld, zonde en vlees. Nu kunnen we wel een christelijke leven hebben en de naam van Christus dragen en ons gewennen aan de gedachte, dat we tot Gods volk behoren, terwijl nog nimmer een besliste breuk met de zonde en onze oude natuur intrad. Het hinken op twee gedachten is de Heere een gruwel. We kunnen God niet dienen en de wereld. Waar we ons hart op gezet hebben, of aan gegeven hebben, moet om ’s Heeren wil prijs gegeven worden. De Heere zegt: ”Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.

Hebt de wereld niet lief en al haar begeerlijkheden.” De Heere vraagt offers. Alles wat van ons is, moet prijsgegeven worden voor de Heere en Zijn dienst. We moeten zelfs ons eigen leven verliezen. Hij moet geeerd, gediend en gevreesd worden. In huis, kerk en maatschappij. Moet U belijden, dat U onmogelijk aan die eis kan voldoen? De Heere wil U daartoe Zijn genade geven. Wat de Heere vraagt, is bij de Hçere te verkrijgen. Wat wij niet kunnen en zelfs niet willen, daartoe leidt de Heere ons. Door Zijn kracht gebeuren er wonderen. Door Zijn inwinnende liefde gaan we willen, wat God wil. Ziet het bij een Abram. Ziet bij hem, wat genade vermag. Hij volgde de roeping van de Heere op en gewillig. Hij gehoorzaamde. Hij onderwierp zich aan de wil van de Heere. Hij vertrok naar het land, dat de Heere zou wijzen. Het land is hem onbekend en de weg erheen weet hij niet. Abram weet niets. Hij tast in het duister, echter dit weet Hij, de Heere zal zijn Leidsman, zijn Gids zijn. Dit maakte hem niet lijdelijk, maar leerde hem leven in afhankelijkheid van de Heere. Biddend moest Abram zijn weg gaan. Die genade heeft de Heere hem geschonken. De weg naar de hemel, het Kanaan der rust, is een weg des gebeds. Een weg, waarop de afhankelijkheid geleerd en betracht wordt. Het is een weg des geloofs. Een weg, waarop men zichzelf almeer leert kennen, maar waarop ook ervaren wordt wie de Heere is. Hij beschaamt allen niet, die al hun hulp en kracht van Hem verwachten en in wier hart de gebaande wegen zijn. Abram kwam in het land voor hem bestemd. Zo leidt de Heere al Zijn geroepenen naar het hemelse Kanaan. Wie de uittocht kent, zal kennen op Gods tijd de intocht. Daar staat de Heere Zelf voor in. De Heere doet geen half werk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's

GODDELIJKE ROEPING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's