Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijk onderwijs: gedeelde verantwoordelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijk onderwijs: gedeelde verantwoordelijkheid

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Plaats en taak van de ouderling bij het onderwijs aan de kinderen der gemeente).

Reeds meer dan 35 jaar geleden schreef de grote Huizinga de bekende woorden:

„Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het” 1) Men zou zich kunnen afvragen wat deze pessimistische optimist zou zeggen van de wereld anno 1970, de wereld waarin onze kinderen opgroeien. Zou hij het woord „bezeten” nog gebruiken of zou hij zoeken naar een equivalent dat de waanzin van deze tijd nog sterker uitdrukt? Hij onderkende de geesten van zijn tijd van zijn standpunt uit; de vraag is echter of wij dat ook doen, nu. En dat is ongetwijfeld een duidelijke, christelijke opdracht, die rechtstreeks vanuit de Bijbel op ons afkomt: beproeft de geesten of ze uit God zijn 2)!

In welke wereld leven we, in welke wereld groeien onze kinderen op, vóór welke wereld voeden we onze kinderen op of laten ze opvoeden, waar gaan we heen? De wereld van de jaren ’70 in de twintigste eeuw in enkele lijnen te schetsen is bijna ondoenlijk. Het is een wereld vol tegenstrijdigheden :

er is rijkdom, weelde en welvaart als nooit te voren; maar er is ook armoede, honger en ellende op grote schaal;

er is sprake van vrijheid, recht en gelijkberechtiging in sommige delen van de wereld, maar er zijn ook vele landen waar van echte vrijheid niet gesproken kan worden, waar het recht met voeten getreden wordt, waar enkelen de macht in handen hebben en velen voor hun gerechtvaardigde klachten geen gehoor vinden;

er zijn streken op aarde waar gelukkig nog weinig van Gods schone schepping door de mens bedorven is, maar we kennen in de wereld en ook in eigen land gebieden waar de milieuverontreiniging ontstellende vormen hegint aan te nemen, zodat men hang wordt voor zon op windstille dagen;

er zijn laboratoria in deze wereld waar men nu „bijna” leven heeft kunnen scheppen, maar er zijn er ook, en misschien meer, waar men ijverig speurt om al maar meer en al maar sneller leven te vernietigen;

er zijn kerken waar men elkaar „bijt en vergeet” en toch predikt men „de liefde van Christus, die hen dringt”;

er zijn kerken, waar men nieuwe vertaling of nieuwste vertaling leest en in andere vecht men „standvastig” tot het uiterste voor de oude;

er zijn gezinnen waar de t.v. bijna niet meer uit staat en er zijn ook gezinnen waar zo’n toestel als „kijkkast van de duivel” taboe is;

er zijn gezinnen waar de Bijbel misschien nog als ornament dient en andere waar men, maar ze zijn schaars, Gods stem nog kent;

er zijn evolutionisten en fundamentalisten;

er zijn damslapers en Jehovagetuigen;

er zijn druggebruikers en geheelonthouders;

er zijn Camara’s en Manson’s;

er zijn aparten en geïntegreerden;

er zijn vromen en onvromen;

er zijn mensen die God liefhebben en willen dienen in hun leven, maar vele anderen hebben Hem dood verklaard’,

en ...... er is een grote zwijgende meerderheid!

Met deze wereld, zwart-wft getekend en hier en daar met valse tegenstellingen aangegeven komen onze kinderen en onze jonge mensen in aanraking. Ze stellen ons vragen, ons als ouders, ons als ouderlingen, ons als kerk. Of stellen ze die vragen ons niet eens meer?

Als ze vragen stellen, doen ze dat veelal anders dan wij vroeger: hard en scherp, meedogenloos soms. En ze verlangen een antwoord al verwachten ze het soms niet eens meer.

Ze willen zich een mening vormen over deze en nog zoveel andere problemen; ze moeten immers kiezen wie ze dienen zullen.

Vele christenouders kunnen deze problematiek niet meer aan: tegen deze stroom van de tijd oproeien is voor hen onmogelijk. En men laat dan het leiding geven, het brengen naar een verantwoorde keuze, los of Iaat het volledig aan anderen over. Men weet niet meer waar men nog neen moet zeggen zonder negatief te zijn, en waar ja dat in het licht van de Bijbel verantwoord is. Het is immers alles zo anders dan vroeger.

Het is in deze situatie dat de ouders hulp en steun moeten kunnen zoeken bij de ouderling. De besten, degenen die nog bewust christelijk willen opvoeden dòèn dat misschien, maar velen doen het al niet meer, doen zelfs geen poging voor een gesprek.

Waardoor is de communicatie gestoord? Is dat …

omdat de kerk toch geen antwoord heeft? omdat de ouderling nog nooit tijd had op deze zaken in te gaan?

omdat een gesprek over die problemen niet „geestelijk genoeg” was op huisbezoek?

omdat de ouderling de verantwoordelijkheid voor zo’n gesprek niet aandurfde?

We kunnen de vraagstelling ook omkeren: heeft de kerk, juist op dit punt verstek laten gaan?

op welke agenda van welke kerkeraadsvergadering kwam dit punt voor?

welke ouderlingen gingen op bezoek bij jongere gezinnen, geruggesteund door een goed gesprek aan de hand van de Bijbel over de problemen waarvoor onze kinderen en jonge mensen in deze wereld komen te staan?

(Over de meerdere vergaderingen wil ik dan nu nog niet spreken!)

In dit licht wekt het verbazing dat de onlangs gestarte cursus in Apeldoorn zich, althans voorzover mij bekend, bijna uitsluitend met theologische onderwerpen bezighoudt. Was het niet de hoogste tijd daar een stukje meningsvorming na te streven ook over die zaken die onze jongeren als brandende problemen voelen? Men wacht op antwoord!

Ik vrees dat wij als kerk in z’n geheel en dat wij als kerkeraden, hier vaak de boot gemist hebben; dat we veelal niet eens geprobeerd hebben om ook maar deze moderne tijd bij het licht van de Bijbel te doorschouwen, ook niet in onze kerkelijke pers, ondanks „Voor de lens” en het werk van vele ouderlingen, doorschouwen dan met het oog op de opvoeding en vorming der kinderen.

De vraag naar de oorzaak dringt zich op! Er zouden verschillende dingen te noemen zijn. We hebben als Chr. gereformeerden de verantwoordelijkheid voor opvoeding en onderwijs heel sterk op de schouders van de ouders gelegd. En dat is principieel juist; zij hebben immers bij de doop met hun jawoord die verantwoordelijkheid nadrukkelijk aanvaard. Hooguit werd verder in de gemeentegids vermeld welke christelijke scholen er in die plaats of wijk waren. Toch zijn deze kinderen „lidmaten zijner gemeente”, „zaad der kerk”. Met inachtneming van de eerste verantwoordelijkheid der ouders is hier toch sprake van medeverantwoordelijkheid van de kerk. Vooral daar, waar de leden der kerk een bepaalde taak niet duidelijk zien of niet meer aankunnen, zal de kerk zelf zich haar verantwoordelijkheid bewust moeten zijn. Prof. Velema wijst daarop in „Woord en Kerk” 3) ten aanzien van sociaal-ethische vraagstukken. Hij spreekt zelfs van „een begin maken” en van „plaatsvervangend” handelen der kerk. Mijns inziens geldt dit evenzeer ten aanzien van onderwijs en opvoeding, daar waar de ouders verstek laten gaan.

We hebben als kerk in goed vertrouwen het onderwijs overgelaten aan onze christelijke scholen, die zich na jaren van strijd sinds 1920 vrij konden ontwikkelen, maar daarbij nauwelijks en soms heel niet meer leefden naar en uit de grondprincipes waarop zij werden gesticht. We hebben als ouderlingen vaak nog wel een zetel bezet in het bestuur van een christelijke school, maar vergaten dat het gesprek met de ouders en met de kinderen oyer het onderwijs een eerste taak was, met name omdat de ouders hun verantwoordelijkheid voor de school steeds minder gingen beseffen.

Het waren de ouders die om een christelijke school vroegen in de vorige eeuw en in het begin van de 20ste. Men had er onvoorstelbaar veel voor over, men leefde erin mee, men wist hoe onderwijzers en leraren hun taak opvatten, men kende elkaar nog op dit terrein! Maar die tijd lijkt ver achter ons te liggen. Meer en meer hebben de ouders de school losgelaten en daarmee groeide men uit elkaar. Men delegeerde de verantwoordelijkheid voor de christelijke opvoeding geheel aan instituten die niet langer van onderaf gedragen en gesteund werden door arbeid en gebed. Het is een uitzondering als men ouders aantreft die nog actief lid van een schoolvereniging zijn 4). Maar het is ook bijna een even grote uitzondering als men ouders ontmoet die met hun kinderen met de Bijbel in de hand spreken over de problematiek van deze tijd of die ook maar bewust christelijk opvoedend bezig zijn.

Maar als nu de school, zowel de basisschool als de school voor voortgezet onderwijs, een zo belangrijk deel van de opvoeding van onze kinderen in handen heeft (dat de ouders uit handen gaven!) vereist de verantwoordelijkheid van de kerk een veel nadrukkelijker contact met de school dan er nu bestaat, een weten wat er gebeurt, een adviseren waarheen, een waarschuwen en terugroepen naar het Woord van God. We zullen als ouderlingen, als kerkeraden, als classes, na moeten gaan wat we tot nu toe in dit opzicht te weinig deden en een nieuwe taak moeten stellen. Gaarne verwijs ik hier naar het Haagsch Kerkblad, dat dit probleem onlangs aan de orde stelde en naar de brief van de Haagse kerkeraden.

Vele ouders zijn ongerust over allerlei symptonen die zich in ons christelijk onderwijs voordoen. En terecht, dacht ik. (Maar evenzeer mogen wij verontrust zijn over vele ouders!) Over welke symptomen gaat het dan vooral?

Stellig concenteert die onrust zich allereerst en allermeest rondom de plaats die de Bijbel op onze scholen nog inneemt. Het is immers voor velen uit de tijd om te zingen: „Antwort auf allen Fragen, Gibt uns dein Wort”.

De Bijbel is ontoereikend als „handboek” voor de problemen van 1970. In „De Wekker” werd daar onlangs nog over geschreven 5).

Dit infiltreert ook onze christelijke scholen. En misschien al veel verder dan wij vermoeden. Misschien is het voor ons ouderen tè vanzelfsprekend geweest dat de Bijbel een antwoord klaar had als we voor vraagstukken van welke aard ook gesteld werden. Maar veel erger is dat men nu vaak de antwoorden niet eens meer bij Bijbels licht zoekt, en dat onze kinderen niet meer geleerd worden ze daar te zoeken.

Als men op de lagere scholen de waarheid van de Bijbel al begint te relativeren, wordt de kinderen een houvast onthouden of ontnomen dat niet door iets anders te vervangen is. We doen onze kinderen toch op een christelijke school juist omdat daar de Bijbel nog fundament der waarheid is. Maar als de betrouwbaarheid van dat fundament dubieus gesteld wordt in z’n meest centrale betekenis, vooral daar waar het gaat om het middelaarswerk van onze Here en Heiland Jezus Christus, zeker als ze wat ouder worden. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat dit nu zo maar kan! Als we op Zijn spreken niet meer aankunnen,

wordt immers ons geloof ijdel. ..... leeg!

Juist het kind van de lagere school stelt telkens weer de vraag bij ons vertellen: „Is het echt gebeurd?”. Die vraag stellen ze ook met betrekking tot de geschiedenissen uit de Bijbel. Is het daarom dat op onze scholen niet meer of zeer zelden gezongen wordt: „Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken”.

En als de waarheid van de Bijbel niet vaststaat zal men kennis van de inhoud van de Bijbel ook minder gaan eisen. Ook in andere godsdiensten zal men een antwoord op z’n vragen kunnen vinden. (Waarbij ik niet zou willen stellen dat die geen antwoorden hebben gegeven op fundamentele vragen van het leven).

Vele predikanten klagen over de weinige kennis van de Bijbel, die ze aantreffen bij de kinderen op catechisatie. Hier wreekt zich dat vele scholen de Bijbelles een kleinere plaats geven en evenzeer de dubieuze „moderne” opvatting dat we van kinderen niet meer mogen eisen dat ze bepaalde dingen „uit het hoofd leren”.

Maar welke predikant of welke ouderling is al bezig geweest om via de besturen of rechtstreeks met de klasse-onderwijzer of onderwijzeres dit probleem te bespreken? Ik acht het van wezenlijk belang dat onze kinderen de grote lijn van de heilshistorie meekrijgen op de basisscholen en evenzeer dat men ze met de Bijbel leert omgaan.

Dit zal dan ook in het leerplan van de school vastgelegd moeten zijn. Hier kunnen de besturen nog duidelijk invloed uitoefenen, als ze tenminste méér doen dan alleen maar het leerplan tekenen. Bij het voortgezet onderwijs lijkt het soms of men maar met moeite nog één les per week aan het vak godsdienst durft te besteden. Dit moeten er mijns inziens minimaal twee zijn en dat moet kunnen. Ook hier kan men als bestuur nadrukkelijk invloed uitoefenen. Minstens even verontrustend is voor velen het feit dat niet alleen de waarheid van de Bijbel en de kennis van de Bijbel niet meer volledig gehonoreerd worden, maar vooral ook dat de volle boodschap van zonde en genade zo weinig lijkt door te klinken. Is Tezus Christus nog het enige fundament, de hoeksteen, waarop ook ons geheel christelijke onderwijs steunt? En is Hij dat ook voor de man of vrouw voor de klas? Of verdwijnt deze boodschap steeds meer achter het gordijn der medemenselijkheid? Hier ligt toch hèt criterium van ons christelijk onderwijs: Jezus Christus, de gekruisigde, Redder van zondaren. Dit is steeds weer belijdenis en program. En de vraag moet gesteld worden, steeds opnieuw, of ons christelijk onderwijs dit niet alleen net-ies in de statuten der schoolverenigingen heeft verwerkt, maar ook of ze het belenend uitwerkt in het totale leerprogramma. Het is tijd dat we ons opnieuw bezinnen op het doel van ons onderwijs, zo wordt allerwege geroepen. En terecht. Een nieuw doordenken van het waaròm en hoè is in deze tijd noodzakelijk. Maar dat geldt ook, en juist in ’t bijzonder voor het christelijk onderwijs. De mogelijkheid dient er te zijn dat ook u, als ouderlingen, in dat denken participeert, opdat uw adviezen in de gesprekken met de ouders gefundeerd en richtinggevend kunnen zijn.

Voor sommigen heb ik met het bovenstaande nog niet het meest essentiële in het veld der verontrusting aangewezen. Die willen wijzen op de evolutie-theorieën die steeds meer als volledig vaststaande feiten aan onze kinderen worden meegegeven, of op het loslaten van elke Bijbelse norm in een bijna totaal geseculariseerde wereld. Wat 10 jaar geleden nog fluisterend genoemd werd, wordt nu van de daken gepredikt zeggen zij, en in dit opzicht onderscheiden onze christelijke scholen zich nauwelijks van andere. Als zelfs in de literatuurles boeken worden gelezen met passages zo plat, banaal en soms zelfs pervers, dat ze velen van ons zouden doen opspringen, moeten we dan niet protesteren?

Inderdaad, hier is veel reden tot bezorgdheid, tot protest. Maar dan moet men z’n kritiek ook ter bevoegder plaatse spuien en niet alleen maar klagen „dat het toch zo erg is” en „dat het vroeger zo anders was”!

Er zijn er ook, helaas, die hun oordeel over het christelijk gehalte van een school, bijna alléén laten afhangen van het al of niet gebruiken van een bepaalde bijbelvertaling en/of het al of niet leren en zingen van nieuw-berijmde psalmen. Met respect voor ieders mening in dit opzicht meen ik toch te moeten stellen dat de eerst gesignaleerde punten ons veel eerder dienen bezig te houden.

Toch is het nu het moment om enkele dingen duidelijk te stellen vóór we verder gaan.

In een beschouwing als de bovenstaande ontkomt men niet aan een grove generalisering. Tegenover vele oprechte christenen die bij het onderwijs werken, moet dit allereerst erkend worden.

Er zijn gelukkig ook nu nog onderwijzers en leraren die onverkort aan de Bijbel willen vasthouden, die uit roeping de boodschap van het heil alleen door Jezus Christus doorgeven en zich keren tegen alles wat die boodschap verdoezelt of vervaagt. Terecht werd daar onlangs in het Haagsch Kerkblad, dat enkele artikelen aan het onderwijs wijdde, op gewezen 6).

Evenzeer mogen we constateren dat een groot aantal besturen (en vele individuele bestuursleden) nog hun tijd en energie beschikbaar stellen om het christelijk onderwijs in stand te houden. Men moet vaak respect hebben voor de arbeid die daar belangeloos wordt verricht. En ook de onderwijsorganisaties zijn vaak nog zeer actief.

Het wordt echter meer en meer duidelijk dat we hèt grote manco van ons devaluerend christelijk onderwijs bij de ouders moeten zoeken. Het lééft niet meer bij hen, zoals het dat vroeger deed. Zoals men kerkelijk kan „zuchten naar een reveil” een opleving, een vernieuwing, een herbeleving, zo kan men dat ook bij het onderwijs. Het christelijk onderwijs wàs toch een zaak van de ouders: we wezen daar hiervoor al op; de school was hun school, de onderwijzers waren hùn onderwijzers. Naast geweldige financiële offers gaf men tijd en aandacht aan doelstelling en uitwerking der christelijke opvoeding. De schoolverenigingen zijn nu grotendeels weinig meer dan een rij of rijtje namen van mensen die zich lieten inschrijven en zich daardoor aan statuten en reglement van die vereniging hebben gebonden. Of ze die statuten ooit gelezen hebben, is nog wel een vraag. Alleen al het feit dat de ledenvergaderingen nauwelijks bezocht worden, demonstreert nadrukkelijk hoe de stand van zaken is. Op dit aspect ben ik in mijn hierboven genoemde lezing van 31 januari jl. te Utrecht uitvoerig ingegaan. Ik wil het hier nog eens met klem naar voren brengen.

Onze besturen hebben geen achterban meer, ze werken los van de ouders en dragen daardoor een tè zware verantwoordelijkheid.

Pas nog maakte ik een vergadering van leden van een grote schoolvereniging mee, waar slechts ± 5% van het ledenbestand was komen opdagen. Het actieve bestuur had met de allergrootste moeite tenslotte een aantal mensen bereid gevonden als kandidaat-bestuurslid op een lijst geplaatst te worden. Dit is helaas symptomatisch!

Elke controle op het beleid van het bestuur gaat ontbreken, maar ernstiger is dat het contact met de school verloren gaat. Dat kunnen kijk- en spteekavonden niet goed maken. Daar gaat het trouwens bijna uitsluitend over de vorderingen in lezen, rekenen en taal; een gesprek over het christelijk karakter en het christelijk gehalte van het onderwijs, komt nauwelijks meer voor. Een gevolg is, dat we nu nog veel minder dan vroeger, weten wat er op school gebeurt. Als er geen communicatie, en dan voortdurende communicatie, meer is tussen huis en school, wordt het al maar moeilijker voor de ouders om echt op de hoogte te blijven van het schoolgebeuren. (Een nationale ouderavond heft dit probleem niet op).

De onrust richt zich dan op een aantal opvallende, naar buiten tredende activiteiten van het schoolleven, met name bij het voortgezet onderwijs. We denken daarbij aan de veranderingen qua moraal, in sex, in schoolavonden, dansavonden, klasseavonden e.d. En veelal is het noodzakelijk dat ons protest daartegen weerklinkt.

Maar daarachter gaat schuil wat de eigenlijke zorg van ons allen in de eerste plaats moet zijn: het totale functieverlies van onze verenigingen.

Is het niet juist hier dat de kerk, bij monde van de ouderling vooral, moet spreken tot de ouders? Het klagen van velen over de achteruitgang van ons christelijk onderwijs gaat mij steeds hypocritischer in de oren klinken als ik bemerk hoe weinig het eigenlijk nog leeft bij velen! Zijn het er dan toch maar enkelen, bij wie de verontrusting werkelijk leeft?

Als men een deel van de verantwoordelijkheid van de opvoeding der kinderen overdraagt aan de school, mag dat nooit worden een totale delegatie van verantwoordelijkheden. De school geeft antwoorden, vaak te vroeg, vaak anders en vaak meer gemotiveerd dan wij. Ook de kerk heeft de ouders niet of nauwelijks gewezen op hun verantwoordelijkheid, maar ook niet geholpen om die antwoorden te zoeken. Het „doen en helpen onderwijzen” mag niet los gezien worden van de doopbelofte. Toch functioneert dit nauwelijks meer.

Het begint een triest verhaal te worden, maar de situatie is ook triest. In de 2’5 naoorlogse jaren hebben we vele,’ vele nieuwe christelijke scholen gesticht, maar weinig, heel weinig gedaan aan bezinning en begeleiding.

Dit laatste moet vooral gezegd worden van onze eigen kerken, en hiermee kom ik terug op mijn uitgangspunt: onze kinderen en onze jonge mensen ontvangen onderwijs op christelijke scholen en worden daar geconfronteerd met de problematiek van deze tijd, het gecompliceerde wereldgebeuren dat hen vraagt een standpunt in te nemen. We ontdekken nu, maar we weten het maar half, dat daar vaak antwoorden gegeven worden, die de onze niet zijn!

Logisch zou zijn dat we dan ogenblikkelijk onze verantwoording zouden voelen en daadwerkelijk ons te weer stellen. Maar we hebben het grotendeels aan anderen overgelaten. De weg terug moet daarbij moeilijk en zwaar zijn! Hoe kunnen we deze belangstelling opnieuw wekken, waar moeten we beginnen?

Heeft onze kerk wel antwoorden en dragen de ouderlingen die bij huisbezoek uit? Hoezeer jeugdzondagen en verenigings-werk ook belangrijk zijn (ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen) tocht moet gezegd worden dat we onze krachten maar op een smal front hebben ingezet. Al de structuren van verenigingen zus en clubs zo, kunnen goed zijn mits ze niet alleen ontspanning beogen, maar ook verdieping van kennis, oriëntatie, begeleiding.

De kerk dient paraat te zijn op een veel breder front, waarvan het onderwijs stellig een deel vormt. Dan is echter dringend bezinning nodig, opdat we straks wat te antwoorden hebben, opdat we mee kunnen denken in de gecompliceerdheid der tegenwoordige vraagstukken. Een profetisch getuigenis heeft ontbroken; het lijkt nauwelijks te passen in Chr. gereformeerd denken en beleven.

Laten we toch proberen met onze jonge mensen mee te denken opdat ze niet stuurloos hun weg zoeken tussen de wrakstukken van een christelijke beschaving.

De demoralisatie zet in versneld tempo door en vele jongeren weten niet welke weg ze zullen gaan, velen voelen zich leeg en zoeken vervulling in drugs en kabouterpartijen. Ze keren zich tegen het gevestigde gezag en de bestaande orde, maar is dit niet tegelijk een roep om vastheid, om houvast? Is het waar wat een groot Spaans denker schreef:

„Binnenkort zal men over de ganse aarde een kreet horen, die ontzagwekkend in de ruimte zal weerklinken, het zal een weeklacht zijn die tot de sterren oprijst, een smeekbede om iemand of iets dat gebieden zal, dat een taak of verplichting op zal leggen!” 7)

Het klinkt wat theatraal, ma%r het is het overdenken waard.

Wat kunnen we nog doen en wat moet allereerst gedaan worden? Welke taak of taken heeft de kerk hierin (van God opgelegde taken) en hoe kan via huisbezoek, prediking en catechese deze taakstelling doordringen op die plaatsen waar dat het meest nodig is? En welke bezinnende en uitvoerende taak heeft de ouderling daarbij, gezien zijn verantwoordelijkheid in het opzicht over de gemeente?

In een aantal punten wil ik tot slot aangeven wat naar mijn mening gedaan moet en kàn worden. Het kunnen evenzovele discussiepunten zijn.

a. Bezinning op de vraagstukken van deze tijd is dringend nodig, opdat wij als kerk, als ouderlingen ook, onze jonge mensen en hun ouders kunnen helpen.

Op het terrein van de meningsvorm lijken wij een achtergebleven gebied. Nagegaan moet worden in hoeverre de cursus in Apeldoorn hieraan dienstbaar kan zijn. Ook ware te overwegen òf en hoè „Apeldoorn en Amersfoort” (de groep in Amersfoort die zich met de gemeenteopbouw bezighoudt) samen kunnen gaan. Is fusie uitgesloten? Dreigt hier niet een soort schisma, waarbij de een zich bezighoudt met theologische en de ander met meer algemeen christelijke vraagstukken??

b. De ouders moeten opnieuw doordrongen worden van hun verantwoordelijkheid voor de christelijke opvoeding en van het christelijk onderwijs aan hun kinderen. Op de kerkeraadsvergaderingen moet dit besproken worden en zullen richtlijnen moeten worden opgesteld. Op de huisbezoeken moet hierover nadrukkelijk worden gesproken. Er moet meer advies geboden worden bij schoolkeuze. Gestimuleerd moet worden het aktief lid zijn van schoolverenigingen en het nauwer contacten leggen met de school. Dit alles zal in hoofdzaak de taak van de ouderling zijn.

c. Een vaste discussierubriek in bijv. „De Wekker”, gewijd aan de brede problematiek van onderwijs en opvoeding ware te overwegen.

d. Doel en functie van het christelijk onderwijs in deze tijd moeten ook vanuit onze kring bezien worden. Een commissie of deputaatschap zou zich daarmee moeten belasten en algemene richtlijnen opstellen waarlangs men zou kunnen denken bijv. bij het beoordelen van leerplannen en de effectuering daarvan.

e. Hoe kan, als de ouders voortdurend verstek laten gaan, de verhouding tussen kerk en school geïntensiveerd worden? Moet de kerk plaatselijk, of in breder verband, rechtstreeks contact zoeken en haar bezorgdheid uitspreken, waarschuwend en terugroepend naar het Woord van God? Ik denk hierbij aan de genoemde brief van de Haagse kerkeraden die onlangs in De Wekker werd afgedrukt.

f. Langs welke lijnen willen wij denken als het gaat over allerlei fundamentele vraagstukken als evolutie en nieuwe ethische normen? We zullen geen pasklare antwoorden hebben, maar hoe laten we zien aan onze jonge mensen dat we ermee worstelen? Krijgen wij de antwoorden, als we ze krijgen, niet teveel alleen van theologische kant?

g. Kunnen we criteria aangeven welke literatuur we bij het christelijk onderwijs nog wel in handen willen geven en welke niet? Het eerste natuurlijk onder verantwoorde leiding.

h. Het gevaar dreigt bij sommigen dat we verbetering zoeken in nieuwe structuren, nieuwe scholen stichten e.d. Het zal veeleer een „vernieuwing van ons denken” 8) moeten zijn en een herbeleving van de waarden die in onze wetgeving zo uitzonderlijk zijn vastgelegd.

i. Een duidelijke integratie van wat gedaan moet worden voor ons onderwijs door gezin, kerk en school, is noodzakelijk, opdat maximale kansen van slagen worden verkregen. Hoe bereiken wij dat?

j. Het „ora et labora” zal geen leeg gezegde mogen zijn. Niet het werken alleen, maar het voortdurende gebed om zegen op het werk is nodig. Het is, al lijkt het haast zo, geen hopeloze zaak. Ook door het onderwijs houdt onze God Zijn kerk in stand. Wij mogen ook langs deze weg meebouwen. We doen dat „met troffel en zwaard”.

Wie mee mag bouwen moet het zich tot een eer rekenen. God roept ons tot activiteit. Biddend willen we onze verantwoordelijkheid opnieuw bezien. Zijn Geest wil ons leiden. Dan zal het, al is het moeilijk, „waarachtig wel gaan”.

1) J. Huizinga: In de schaduwen van morgen, pag. 1.

2) 1 Joh. 4 : 1.

3) Woord en Kerk, pag. 151.

4) Bezinning en Opdracht, pag. 10.

Uitg. Drukkerij Zuijderduin, Woerden.

5) De Wekker, vrijdag 18-9-1970.

6) Haagsch Kerkblad van 28/8-11/9 en 25/9.

7) José Ortéga y Gasset: De opstand der horden, pag. 180.

8) Rom. 12 : 2.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Christelijk onderwijs: gedeelde verantwoordelijkheid

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's