Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenzame wandelaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenzame wandelaar

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(A. Roland Holst in Winteravonden)

In mei van dit jaar is de dichter A. Roland Holst 70 jaar geworden. Slechts even in de twintig, verscheen zijn eerste bundel gedichten „Verzen", die door verscheidene andere bundels gevolgd zou worden. Velen zullen de poëzie van deze dichter duister vinden. Het zijn geen albumversjes die Roland Holst schrijft. En als we het niet verstaan, is men allicht geneigd te zeggen, dat het niets is, of dat het onzin is wat er geschreven staat.

We moeten een dichter zoeken te begrijpen wat hij wil uitbeelden. Roland Holst is de schrijver van poëzie, die vervuld is van heimwee naar de schoonheid van het verleden. In de hedendaagse samenleving voelt de dichter zich niet thuis: alles is ontzield door de allesbeheersende techniek. De tijd is ontluisterd en de ondergang moet wel voor de deur staan. Velen begrijpen hem niet en zodoende staat hij als een eenling op de wereld. Een visioen van ongestoord geluk staat hem voor ogen. Hij noemt dit het eiland over zee, dat (nog) niet te bereiken is, maar waar een heimwee naar uitgaat, dat pijnt en smart. Dat heimwee vervoert hem tot hoogten en uitzichten, waarbij hij zichzelf vergeet en los van de aarde geraakt.

De vrijgekochten des Heeren kennen ook een heimwee: „Wanneer komt die dag, dat ik bij U zal wezen, en zien Uw aanschijn geprezen" (Datheen in psalm 42).

In een bundel „Voorbij de wegen'' vinden we een gedicht „Een winteravondval." Laten we daar even naar luisteren. Vooraf wil ik wel opmerken, dat mensen, die de zee zien als iets waarin men kan zwemmen, en die nooit sprakeloos hebben gestaan aan het strand vanwege de grootsheid van de schepping, Roland Holst niet zullen kunnen volgen. Zij, die nooit langs de vloedlijn hebben gelopen, wanneer de zon was ondergegaan, en het onophoudelijk geruis van de golven op zich hebben laten inwerken, zullen gauw geneigd zijn, het onzin te vinden.

Gouden stille kusten en de zee nog blauw, en de blijde vele golven, die er spelen, en die witte vlucht van vooglen — o, de vele meeuwen zwevend door de zuiverende kou, zwermend als een bui, als een gevleugeld sneeuwen, en hun kreten af en aan over mijn hoofd; heb ik ooit wel in een ander lied geloofd hier op aard dan de verloren kreet der meeuwen?

Een verloren kreet is ook de stem van de dichter: wie zal naar hem horen in deze wereld, waar alles herrie en gejaagdheid is? Merken we het ritme van de zee, vooral in de tweede en derde regel? Wanneer we het langzaam lezen, horen we de luchtige golfslag van de vele golven. De vogels gaan weg en groter wordt de eenzaamheid. Geheimzinnig wordt het, zoals het de vele eeuwen zo is geweest. En door die grotere eenzaamheid wordt het heimwee naar het betere versterkt en de dichter voelt zich bijna opgenomen in dat verre rijk. Hoor maar:

En zij zwenken, en verdwijnen, en het is nu weer stiller, en het gouden uur wordt later, en ik loop verloren verder langs het water van der eeuwen eenzame geheimenis.

En de kust wordt grijzer, en de schemeringen komen nu, en ook de groote zee wordt grijs, en de golven zingen — o, de vreemde wijs van die andre wereld, die de golven zingen — En zij zingen nader en mijn hart bevangt een onmetelijk vervreemden uit dit leven, en ik loop als in een bijna overzweven naar dat rijk, waarheen ik altijd heb verlangd.

Maar dat rijk ligt ver weg, voorbij de dood, en is bestemd voor „stervende vervoerden". Het is een eeuwig eiland, de woonplaats van de zaligen:

Spiegelende ligt het uit de zee verschenen ver in het westen en den dood voorbij — die daar leven zingen, en zij roepen mij, maar de zee, zij zingt en glinstert om hen henen. Eeuwig eiland — o, der zaligen domein, waarheen onder zeilen hunner laatste droomen slechts de stervende vervoerden overkomen — waar de mensen eenzamer en schooner zijn.

Nu weet de dichter het niet meer: is dat schone oord voor hem een herinnering van wat hij eens heeft bezeten, of is het een voorgevoel van wat te komen staat? Waarom wordt hij gevangen gehouden door het leven, om daar niet te geraken?

En ik weet niet, is het heimwee of verlangen, een herinnering of al een voorgevoel?

Houdt het leven met een ongeweten doel mij, bevlogene, hier hunkerend gevangen?

Als we goed luisteren, dan horen we hierin (misschien zonder dat de dichter daar erg in heeft of er onwetend van is), dat de mens van Gods geslacht is; eenmaal in een rechte verhouding tot zijn Schepper stond, en nog steeds zoekende is, op welke manier dan ook, om dat goede, echte, terug te verkrijgen.

Dat terugkeren tot de staat, waaruit we zijn gevallen, zal echter alleen kunnen door het ware geloof in de Heere Jezus, Die de grote kloof heeft overbrugd door het verlaten te willen zijn van Zijn God.

Over deze grote Tussenpersoon, deze Middelaar Gods en der mensen, wordt bij Roland Holst niet gesproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1958

Daniel | 8 Pagina's

Eenzame wandelaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1958

Daniel | 8 Pagina's