Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VEREENIGING MET DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK, II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VEREENIGING MET DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK, II.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. LEERSTELLIG GEDEELTE.

A. Confessioneel bezwaar.

Wanneer de Sjoiode zoo sterk benadrukt de Confessie is dat niet alleen haar goed recht, maar haar roeping. Zij schaart zich aan de zijde der groote Dordtsche Synode, die uitsprak: dat men van het geloof dei' Gereformeerde Kerken te oordeelen heeft niet uit private of bijzondere uitspraken van sommigen, maar uit de openbare beiddenissen der Kerk zelf.

Het directe bezwaar tegen de vereeniging van 1892 was, dat twee kerkengroepen op grond van de b e 1 ij d e n i s vereenigd werden, die niet één in beliidenis waren. Ongetwijfeld was er oudtijds altfld verschil van meening over bepaalde punten der leer, maar nimmer zijn zij tot een systeem uitgewerkt, gelijk thans in de Gereformeerde Kerken is geschied. Gewezen wordt pp het supralapsaristische standpunt.

Het genadeverbond raakt — aldus wordt geleerd — alleen de uitverkorenen. De bediening des Woords geldt niet meer den dooden zondaar, maar reeds den in beginsel levendgemaakte met Christus. Geen wonder, dat dan geleerd wordt, dat op grond van de belofte des verbonds het zaad des verbonds is te houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opgroeien het tegendeel. blijkt. Dit is wel zeer duidelijk hoe op deze wijze de eisch der békeering, de roepstem des Evangelies, de bediening des Woords een gansch ander voorwerp heeft, dan wat in onze Gereformeerde belijdenis wordt geleerd. Daar is' het een doode zondaar, hier een met Christus levend gemaakte zondaar.

Daar is het een zaad der wedergeboorte (levensontstaan), hier alleen een spijze der ziel (levensbestaan).

Daar is het tot ontdekking aan het Godsgemis, hier een weelde van het Godsbezit.

Daar worden wij in onze armoede, hier in het beginsel van onzen r ij k d o m gesteld. *

Daar is het Woord Gods het middel tot wederp a r i n g, hier het middel om „de wedergeboorte in den engsten zin" tot o p e n b a r i n g te brengen.

Dit is nu voor de Chr. Gefef. Kerk in lijnrechten strijd met de Gereformeerde belijdenis, 'die zulk 6en Systeem niet kent, maar veeleer veroor­

deelt. • Het rapport haalt dan enkele uitspraken van Ds T. Bos aan, bespreekt de verklaring van 1905 en wyst af de meeningen van Dr Kraan en Dr A. Kuyper Jr.

B- Positief deel.

Het is aan geen twijfel onderhevig, dat God het genadeverbond heeft opgerichti met m e n s c h, e n, Me geworden wanen zonder God in de wereld en door dat verbond genadiglijk worden aangenomen tot een volk van God. De oprichting had essentieel plaats met Adam terstond na den val, de sluiting op ceremonieële wijze met Abraham en zijn zaad.

Bij Abraham ontving deze heilsbedeeling dan dit nieuwe, dat de Heere aan de belofte den vorm gaf van een Verbond. Hier is geen sprake van openbaring, bekendmaking of afkondiging van het eeuwig verbond, maar van oprichting, in den tijd. Met instemming wordt aangehaald van Prof. Bavinck: Er is onderscheid tusschen pactum salutis (verbond der verlossing) en Poedus Gratiae (verbond der genade); in het eerste is Christus borg en hoofd, in het tweede middelaar; het eerste blijft tot Christus beperkt en eischt van Hem het dragen der straf en het volbrengen der wet in de plaats der uitverkorenen, het tweede breidt zich over en door Christus tot de menschen uit en eischt van hen geloof en bekeering, die Christus niet in onze plaats heeft volbracht of kunnen volbrengen; het eerste loopt over de ver- •wervvag der zaligheid, is eeuwig en kent geen historie, het tweede handelt over de toepassing der zaligheid, neemt in den tijd een aianvang en heeft onderscheiden bedeelingen.

Het Genadeverbond is opgericht m.et Abraham en z ij n. z a a d. Is daaronder nu te verstaan alleen het uitverkoren zaad? Oalvijn wijst hier de juiste weg naar Gods Woord. In zijn Commentaar op Genesis 17 : 7 zegt hij: zij, die meenen dat alleen de uitverkorenen hier bedoeld wordeii... hebben het mis... En daarom is niets zekerder, dan dat God Zijn verbond sluit met Abrahams kinderen, die van nature uit hem zouden voortkomen.

Zoo zijn dan in het Genadeverbond niet alleen *|^«'J°^^»^'^' maar als bondelingen moeten gei-ekend worden allen, die leven op dé erve des Verbonds en aan wie het teeken en 'zegel des Verbonds rechtens is toegediend.

Nu 2iin die niet allen op dezelfde wijze in het Verbond. Men kan er i n z ij n door geboorte, maar ook door wedergeboorte, want het ééne Genadeverbond heeft twee zijden, nl. een uitwendige en een inwendige. Prof. Bavinck zegt hiervan: Het spreekt daarom van zelf, dat het verbond der genade tijdelijk in deze aardsche bediening en bedeeling, ook zulken in zich opneemt, die innerlijk ongeloovig blijven en de geèstehjke weldaden niet deelachtig zijn. De Gereformeerden, maakten met het oog hierop onderscheid tusschen een inwendig en uitwendig verbond, of tusschen verbond en verbondsbedeeling, of tusschen een absoluut en een Conditioneel verbond.

Het verbond der genade is één; en de uit- en inwendige zijde ervan, schoon hier op aarde nooit samenvallend, kunnen en mogen niet van elkander losgemaakt en naast elkaar gelegd worden'. Wat nu de goedelen des Verbonds aangaat, meenen wij het volgende te moeten stellen:

Aan dien breeden kring van bondelingen, die de Heere in Zijn heerlijke verbondstaai noemt Z ij n e Kinderen, geeft Hij de beloften des Verbonds en belooft ook, dat Hij hun God wil zijn.

De beloften van het Genadeverbond zijn naar ons Doopsforjnulier: dat de Vader ons tot Zijne Kinderen aanneemt: dat de Zoon ons wascht in Zijn bloed: dat de Heilige Geest ons tot lidmaten van Christus heiligen wil. Dit alles belooft de Heere aan de Kinderen des Verbonds. Dit brengt nu tot den verbondseisch, want in alle verbonden zijn twee deelen begrepen. Aan den bondeling moet voorgehouden zijn „verbondsplicht" nl. de oude natuur te dooden en in een nieuw godzalig leven te wan-, delen Bij dezen „verbondsplicht" moet men juist onderscheiden. Hier is geen sprake van verplichtingen, waaraan moet worden voldaan, om in het Verbond te komen en dat eerst door het voldoen aan deze verplichtingen het wezen des Verbonds zou ontstaan. Wel staat vast, za! iemand in het verbond b 1 ij' v e n en de zegeningen van het genadeverbond in onderwerpeUjken zin bezitten, zoo moet het komen tot inwilliging van het verbond.

Hoe komt deze inwilliging nu tot stand? Allereerst is er een van God uitgaande arbeid des verbonds naar den mensch of t o t den menseh. Daaronder* moet worden verstaan, de v o o r w e r- p e 1 ij k e bearbeiding van al de bondelingen. Met deze voorwerpeUjke bearbeiding komt het Genadeverbond echter nog niet tot zijn doel. Daartoe is noodig een tweede verbondsarbeid en wel, dat de Heere zelf door krachtdadige envernieuwende werking des Heiligen Geestes den zondaar het verbond doet inwilligen. Hiertoe komen alleen de uitverkorenen, en wanneer dat door Gods genade, plaats heeft, is het Genadeverbond volkomen gerealiseerd. Wat*is nu mogelijk? Dit, dat de bondeling moedwillig breekt met het verbond en met den God van het verbond en Dien den rug toekeert en dat doende, ontvangt hij geen' deel onder de erfgenamen der genade. Door zijn ongehoorzaamheid sluit hij de hemelpoort voor zich zelf toe. Zoo kan men dus in het Vgrbond zijn, en er zich uit onttrekken; in den wijnstok Christi ingeënt zijn en afgehouwen .worden: levenssappen.uit den wortel trekken en afgekapt worden: Joh» 15 : 6, Rom. 11 : 17, 18, 21, 2'2, Hebr. 10 : 29, 2 Petr. 2:1. De wrake des verbonds zal deze verbondsbrekers, die geweigerd hebben de erfenis aan te nemen, zeker treffen en htm oordeel zal des te zwaarder zijn. Onze kinderen zijn in het verbond begrepen, de verlossing in Christus Jezus is hun toegezegd. Deze kinderen moeten gedoopt worden gelijk de kinderen in Israël besneden werden. Wij weten dus zeker van onze kinderen:

a. Dat zij in Adam verdoemelijk voor God zijn. Derhalve zijn ook de bondskinderen, die gedoopt worden en zijn, van nature verdoemelijk voor God.

b. Dat gedoopte kind ligt nu onder de belofte Grods. Een rijke God is tot dat kind gekomen. Komt dit kind, door wedergeboorte, tot inwilliging van het Verbond, dan zal de zegen des Verbonds, de beteekende zaak worden weggedragen; verbreekt het het Verbond, dan treft de vloek. Komt het tot een geloovig omhelzen, dan zal het eeuwig ingaan en anders sterft het in ongeloof (Hebr. 4 en 1 Cor. 10).

3. c. We komen nu tot het' bezwaarschrift van br. C. Wortman, ouderling der Chr. Geref. Kerk te Woerden. In een begeleidend schrijven vraagt hij de Gfenerale Synode zijn bezwaarschrift in ernstige overweging te - willen nemen, en alsdan een definitieve uitspraak te willen doen of het naar den zin en meening des Heiligen Geestes is, om ons n a- tuurlijk, vleeschelijk zaad te rekenen: in het Veribond der G-enadeen der*halve te houden voor kinderen der beloft e. De inhoud van dit bezwaarschrift kan aldus weergegeven. De bedoeling van het bezwaarschrift is niet in te gaan op de verééniging met de Geret. Kerken, aangezien zulks aan de ééne kant een vereeniging en aan den anderen kant zeer zeker een uittreding ten gevolge zou hebben. BUjkens dit Rappprt stelt men _ in de Chn Geref. Kerk vast, ' dat niet alléén de uitverkorenen, maar ook het natuurlijk zaad, in het Verbond der Genade is. Br. Wortman is het hier niet mee eens. Het natuurlijke zaad staat slechts in een uiterlijke betrekking tot dat verbond. Wij staan van nature in een Verbond met den dood, maar niet in' een Verbond der Genade. Ons bij Gods Woord te houden, is het veiligst, dus - wij zijn: vleeschelijk of wij zijn Geestelijk. Wij zijn onder den vloek, of onder de genade, onder de bediening des doods, of onder de bedieiiing des levens, wij zijn een goddélooze of - wij zijn een rechtvaardige!

En nu rekent men heden ten dage in de Chr. Geref. Kerk den vleeschelijken Ezau... in het Verbond der Genade, alsof hem de Verbondsbelofte toekwam en hij ook een zaad der Beloftenisse was!! Het zaad der Beloftenisse wordt naar Rom. 9:7bovennatUurlijk geboren. H e t i s dus in strijd met Gods Woord, dm ons zaadte houden voor het zaad der Beloftenisse (Gal. 3 : 29)

Gods Woord leert, op verscheiden plaatsen, dat er 3 ij n: Kinderen des vleesches, kinderen der. dienstmaagd, gedoopten en besnedenen, die het geloof Abrahams niet aangrijpen, kinderen uit het eerste Verbond der Wet, waarvan Has: ar een voorbeeld was, die niet erven zullen, maar uitgeworpen worden... En dat er z ü n kinderen des geestes, kinderen der 'vrije, gedoonten en besnedenen, die het geloof. Abrahams aangrij-Den, kinderen des Genadeverbonds des Evangelies, waarvan Sara een voorbeeld was, die de Erfenis zullen verkrijgen. Het Verbond der Genade is de verbondssluiting tusschen God en den uitverkoren zondaar. De gevolgen Welke voortvloeien uit het stellen, dat ook het n a t u u r 1 ii k zaad in het Verbond der Genade is, en dat zij zijn het zaad der Beloftenis, zijn de navolgende:

Ie. Dat er op het oogenblik in de Chr. Geref. Kerk al- geleeraard wordt: dat kinderen, die in der jeugd worden weggenomen, zonder meer in de eeuwi'ge heerlijkheid zijn opgenomen.

2e. D a t w ij G o d' s Waarheid, recht en klaarkunnen vertolken vóór de beleving dier Waarheid.

3e. Dat zulk een verbondsbeschouwing brengt: den dood in den pot.. Hieruit vloeit voort - een predicatie van: G ij z ij t gedoopt, in het verbond, een nauwgezetten levenswandel, doet belijdenis, en de verplichting naJtuurlijk doordat men belijdenis gedaan heeft, aan het Heilige Avondmaal.

De Synode der Chr. Geref. Kerk heeft op dit bezwaarschrift van Br. Wortman het volgende antwoord gegeven, dat er bij hem misverstand is ten aanzien van de bedoelde uitspraken. Het betoog van het bezwaarschrift richt zich tegen de gedachte, alsof het rapport zou stellen dat het obïectief in zijn in het verbond, ook stelde het subiectief deelachtig zijn van de goederen des verbonds. Maar het rapport onderscheidt dit zeer duidelijk.

Het is niet de bedoeling op deze interne kwestie van de Clir Geref. Kerk in te gaan. Wel mag er de nadruk op worden gelegd, dat ook in de Chr. Geref. kring controversen zijn ten opzichte van het verbond.

En al draagt het bezwaarschrift van br. Wortman onmiskenbaar een ander stempel dan hetgeen in de verbondsopvatting van de Synodocraten naar voren wordt gebracht, toch is het merkwaardig, dat het „Schriftbewijs" vaak parallel loopt. Wij zouden het zóó kunnen uitdrukken, dat men van de zijde der Oud-Gereformeerden in zijn verbondsbeschouwing (zooals deze bij br. Wortman uitkom.t) meer van den pessimistischen kant, bij de Kuyperianen meer van den optitnistischen kant uitgaat. Uit de Schriftuitspraak: het is niet alles Israël wat uit Israël is, begint de Oud- Gereformeerde het kind te houden voor onwedergeboren totdat bij het opwassen het tegendeel blijkt, de synodocratisch Gereformeerde te houden voor wedergeboren totdat bij het opwassen het tegendeel blijkt. En beiden leggen even sterk er de nadruk op, dat het Genadéverbond alleen maar is met de uitverkorenen. De anderen hebben er alleen maar uitwendig deel aan.

Nu lijkt het mij toe, dat evenals de Chr. Geref. Synode tot br. Wortman zegt: er is bij U misverstand, ook wij het zelfde tot onze tegenstanders kunnen zeggen.

'k Zou dat gaarne met een voorbeeld demonstreeren. In SjTiodalen kring is uit den trêure herhaald, dat Prof. Dr. S. Greijdanus van standpunt is veranderd. Hij zou zich in zijn brochures héél anders uitdrukken, dan in zijn commentaren. In de laatste spreekt hij uit, dat het heil alleen aan de uitverkorenen is toegezegd, in zijn brochures legt hij er nadruk op, dat de belofte aan alle kinderen hoofd voor hoofd wordt geschonken. Inzonderheid Prof. Ridderbos Jr. wordt niet moede om Prof. Greijdanus met citaten uit zijn eigen werken te vervolgen. Nu is het merkwaardig, dat Prof. Ridderbos in zijn laatste brochure: „ De belofte van het Genadeverbond" erkent, dat de Schrift het soms zóó stelt, b.v. in Hebr. 4 : 1, dat het menschelijk ongeloof de goddelijke heilstoezegging krachteloos kan maken, dat soms gehéél Israël, ook de ongeloovige Israëlieten, b.v. Rom. 9 : 3, 4, Hand; 2 : 39 als dragers der belofte worden gezien.

Maar even onweersprekelijk is naar zijn gedachte dat de beloften des Verbonds niet voor alle kinderen van Abraham zijn, Rom. 9 : 6, 7 e.a. plaatsen.

Hij zegt, dat een op de^Schrift gegronde leer van de belofte zooveel ruimte moet bevatten, dat zij zoowel het één als het ander kan omvangen, p. 19.

De fout van de uitwendige verbondsleer is niet, dat zij op de voorwaardeUjkheid van de belofte nadruk legt, maar dat zij voor de onvoorwaardelijkheid der belofte geen plaats biedt.

'k Zou zeggen, bij Prof. Greijdanus vinden we nu juist zoowel het één als het andere. |

In zijn brochures legt hij de nadruk op de voorwaardelijkheid van de belofte, in zijn commentaren op de onvoorwaardelijkheid. Maar in den Synodocratischen hoek wordt men maar al te zeer naar de andere zijde heen getrokken. En op deze wijze komt men in Doopersch vaarwater. Dit bleek mij duidelijk bij de bestudeering van een werkje van K. J. Pieters over het Baptisme ± 1864. Deze vat de verbondsopvatting van een Baptist aldus saam: p. 49:

Dat het genadeverbond in des zelfs wezen één is met de eeuwige verkiezing, althans ^ich even ver uitstrekt, dat het zonder voorwaarden is, dat deze slechts beloften zijn, dat de beloften volstrekt en absoluut zijn, dat God de voorwaarden des verbonds zelf in de bondelingen volbrengt, dat het niet kan verbroken worden, dat alle bondelingen het goed des verbonds onfeilbaar deelachtig worden. Is dit niet een kort begrip der Synodocratische verbondsleer ?

De controversen in de Verbondsleer, zoowel in de Chr. Geref Kerk, als in de Geref. Kerken hebben mij versterkt in de gedachte, dat de éénige weg tot hereeniging is de gemeenschappelijke terugkeer tot de basis van de Drie Formulieren van Eenigheid. Daarin kan de geheele Gereformeerde gezindheid zich vinden. Daarop gaan we allen terug. Alle latere formules in den Oud Gereformeerden, Chr. Gereformeerden, en Gereformeerden kfing moeten worden losgelaten. Aan de verklaring van 1905 is thans een beteekenis gegeven, die de opstellers er nimmer mede hebben bedoeld. 1905 was gericht tegen excessen van de Kuyperianen. Maar de bedoeling was niet om die A. broeders uit te sluiten, die stonden op het standpunt van Pieters en Kreülen, wier gevoelen overeenkomt met de meening der bezwaarden. De Synode van 1863 te Franeker heeft deze broeders niet buitengesloten. Er was op die Synode wel een richting, die daarvoor voelde. Een man als Prof. Van Velzen was het met die beslissing niet eens. En de bekende Ds Joffers heeft eens een heel gedicht gemaakt op de bezwaarden van dien tijd, dat ongeveer aldus begint.

Ga en drijf de neven uit Eer het onkruid verder spruit.

Hij wilde ze niet als broeders erkennen en noemde hen neven. Maar de Synode heeft deze strooming niet uitgedreven. En ze is blijven bestaan. In de kringen van de Wachter, in de Chr. Geref. Kerk, in de Amerikaansche Kerken. Langs onderscheiden kanalen hebben we met deze oude strooming ^eer aansluiting gekregen. Wij lazen in onzen studententijd niet Pieters en Kreulen, Hulst en Heijns, De Cock en Bos. Maar we lazen wél J. G. Woelderink, we lazen wél in de pastorie de geschriften van W. H. V. d. Vegt en Th. Delleman en we werden overtuigd, dat de inrichting, die in de Geref. Kerken ten aanzien van het verbond werd gevolgd, niet de juiste was. En toen ging het ons als de man, van wien Chesterton ergens verhaalt, die in een Isoot er op uit ging om nieuw land te ontdekken en , .in zijn oude vaderland weer aan wal stapte.

We meenden in Woelderink iets nieuws gevonden te hebben, maar zie, het nieuwe bleek het oude te zijn. Wij vonden volledig terug bij Pieters ' en Kreulen en anderen, wat we als iets nieuws meenden ontdekt te hebben. Eiï we houden het nu met de oecumenische Gereformerde lijn van de Synode van 1863 te Franeker. We zijn over het verbond en over de belofte en over den doop niet uitgestudeerd maar we weigeren het houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd te aanvaarden als het sjibboleth van Gereformeerd.

Een enkele opmerking nog over dit gedeelte van het rapport der Chr. Geref. Kerk.

Hier wordt gezegd: niet allen zijn op dezelfde wijze in het verbond. Men kan er in zijn door geboorte, maar ook door wedergeboorte, want het ééne Genadeverbond heeft twee zijden, nl. een iiitwendige en een inwendige.

De bedoeling van deze zin is duidelijk. Toch zouden we liever de uitdrukking, dat we door geboorte in het verbond zijn, niet gebruiken. Ik denk, hierbij aan de uitdrukking van de Dordtsche Leerregels, dat de kinderen der geloovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn. Ook de termen in- en uitwendig worden liever door ons vermeden, omdat in de term te weinig tot haar recht komt de verantwoordelijkheid van den mensch, de ernst van het ongeloof.

Prof. Schilder heeft in Looze Kalk duidelijk aangetoond, dat men door te spreken van een uit- en inwendige zijde van het verbond gemakkelijk 'komt tot de onderscheiding van een in- en uitwendig verbond.

We gaan in een volgend artikel over tot het 3e gedeelte van het Rapport.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

VEREENIGING MET DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK, II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1946

De Reformatie | 8 Pagina's