Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de kerkenraad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de kerkenraad

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er zijn in onze gemeenten op dit moment honderden jonge mensen die zich voorbereiden op het doen van openbare belijdenis. Dat is verblijdend. Helaas zijn ook vele andere jongeren in hun hart bezig afscheid van de gemeenten te nemen - of hebben dat al gedaan. Het is om klein onder te worden als er in deze tijd van toenemende afval toch steeds weer vele jonge mensen zich met hun jawoord willen verbinden aan de leer die naar de godzaligheid is.

Het is min of meer gewoonte in deze tijd van het jaar in ons kerkelijk blad aandacht te besteden aan het doen van openbare belijdenis. Die aandacht valt steeds op een ander facet van het belijdenis doen. We hebben wel eens geschreven over de vraag waarvan men nu eigenlijk belijdenis doet, van de gereformeerde leer of van het persoonlijk geloof. Een andere keer werd aandacht besteed aan de vragen die bij het doen van openbare belijdenis worden gesteld. Enzovoort. Het is goed telkens weer op deze dingen in te gaan, omdat er ook steeds weer een nieuwe generatiejongeren aantreedt die soms nieuwe, maar soms ook weer oude vragen stelt.

Ditmaal wilden we eens ingaan op het 'komen voor de kerkenraad',

zoals dat pleegt te worden genoemd. Ik doel nu op de avond waarop de belijdeniscatechisanten samenkomen om onderzocht te worden naar hun kennis van de geloofsleer. Daar kunnen ze soms behoorlijk tegen op zien! Wat is nu eigenlijk de bedoeling van deze avond? En waar komt deze gewoonte vandaan? Voor de beantwoording van deze vragen ben ik nog eens te rade gegaan met het boek van wijlen ds. K. de Gier: De Dordtse Kerkorde, een praktische verklaring (Houten 1989). Om met de laatste vraag te beginnen: aanvankelijk werden degenen die belijdenis wilden doen, in het openbaar ondervraagd naar hun kennis van de geloofsleer. De Artikelen van het Convent van Wezel (1568) spreken van een 'voor de volle gemeente onderzoeken' van de 'jongelingen die in de catechismus uitgeleerd zijn'. Die ondervraging voor de gehele gemeente hield nogal wat mensen ervan terug om belijdenis af te leggen. Dat is ook wel enigszins begrijpelijk... Al spoedig ontstond daarom de gewoonte dat het onderzoek plaats vond voor de kerkenraad of voor een commissie van de kerkenraad, terwijl de belijdenis zelf in het openbaar geschiedde met een eenvoudig jawoord. Overigens is het nog in 1935 gebeurd in onze gemeente te Rotterdam-Centrum dat de onderzoeksavond voor de kerkenraad onder leiding van ds. G.H. Kersten bezocht mocht worden door gemeenteleden. Hun opkomst mocht 'bevredigend worden genoemd'! Een jaar later heeft men hier overigens weer van afgezien... (zie J. Mastenbroek, Zijn vuur- en haardstede, deel 2, Rotterdam 1998, blz. 170).

Een andere vraag is wat de bedoeling van deze avond is. Terecht merkt ds. De Gier op: 'Dit is geen soort examen waarbij men geslaagd is bij het behalen van een zeker aantal punten en gezakt is als men daar onder blijft. Dit onderzoek is een kerkelijk onderzoek inzake de gereformeerde religie...'. Het is geen examen, nee. Dan zouden de 'bollebozen' er het best uit te voorschijn komen. Dat kan en mag nooit de bedoeling zijn. Aan de andere kant mag het onderzoek door de kerkenraad naar de kennis van de gereformeerde religie bij de catechisanten ook geen formaliteit worden. Het doen van openbare belijdenis is een heel ernstige zaak die door onze jonge mensen ook ernstig genomen moet worden. De tijd is moeilijk genoeg en onkunde is altijd een moeder van ontelbaar veel dwalingen en andere ellende. Wel zal de voorzitter van de kerkenraad of degene die het onderzoek leidt, natuurlijk rekening houden met de verschillende gaven en talenten van zijn catechisanten. Voor sommige jongeren die de grootste moeite hebben iets uit het hoofd te leren, zal het opzeggen van een eenvoudig antwoord al heel wat zweet (en soms zelfs tranen!) kosten. Niet alle catechisanten hebben een even groot opsluitingsvermogen. Als één ding maar duidelijk mag zijn: dat ieder met de talenten die hem of haar geschonken zijn, 't zij één of vijf, maar heeft gewoekerd\ Ds. De Gier wijst er nog op dat het niet de bedoeling is dat op de avond van het onderzoek de eigenlijke belijdenisvragen met 'ja' worden beantwoord. Wél kan de kerkenraad aan de catechisanten vragen instemmend te antwoorden op de vragen die achter het Kort Begrip worden omschreven. Ook kan men de belijdenisvragen van Voetius voorlezen en van de jonge mensen de belofte vragen dat zij op de dag van hun

openbare belijdenis daarop bevestigend zullen antwoorden. 'Er is echter geen sprake van 'belijdenisdoen-voor-de-kerkenraad'! Men wordt toegelaten tot het afleggen van belijdenis des geloofs in het openbaar (ds. De Gier, a.w., blz. 295).

Er is nog iets. Aan de avond dat de belijdeniscatechisanten worden onderzocht naar hun kennis van de geloofsleer, zal als het goed is nog iets anders zijn voorafgegaan. Ook de levenswandel van de jonge mensen zal door de kerkenraad moeten zijn beproefd. Ik citeer weer ds. De Gier: 'Zodra de namen van de belijdeniscatechisanten bekend zijn, behoort de kerkenraad een onderzoek in te stellen naar leer en leven van degenen die op de belijdeniscatechisatie zullen komen. Dit kan geschieden door een gesprek van twee ouderlingen met de betrokken persoon, waarbij ook de levenswandel ter sprake dient te komen. Zijn er bezwaren, dan dient de kerkenraad die te beoordelen en dient opnieuw een pastoraal gesprek te volgen...' (a.w., blz. 294).

Een andere vraag is hóe de levenswandel ter sprake moet worden gebracht. Daarover is nogal eens verschil van opvatting. Sommige kerkenraden hanteren voor het pastoraal gesprek met de belijdeniscatechisanten een lijst met heel concrete aandachtspunten. Anderen vrezen dat zo de spontaanheid verdwijnt en dat een wetboek van geboden en verboden zal ontstaan dat de neiging heeft steeds verder uit te dijen. Toch is het goed een lijst met aandachtspunten voor het persoonlijk gesprek met onze jonge mensen op te stellen. Anders zal de ene ouderling misschien een heel ander gesprek voeren dan de andere en voor 'gemakkelijker' of juist 'moeilijker' aangezien worden dan zijn broeder. Dit kan onder de jonge mensen verwarring en onzekerheid veroorzaken. Men moet weten dat ook het persoonlijk gesprek namens de kerkenraad wordt gevoerd! Ook zou het een goede zaak zijn als de ene kerkenraad geen andere toelatingscriteria zou hanteren dan de andere. In dat geval krijgen we namelijk de ellendige situatie dat de ene gemeente voor 'licht' gehouden wordt en de andere voor 'zwaar'. Hoe concreet mag en moet een kerkenraad nu worden in zo'n gesprek?

Wat mag men wel en wat mag men niet vragen van onze jonge mensen? Men mag gerust heel concreet worden. Het zou toch verdrietig zijn als we in zulke vage termen over een christelijke levenswandel gingen spreken dat niemand meer weet wat wij nu eigenlijk bedoelen. Laat men het gebruik en bezit van de media maar ter sprake brengen, de houding tegenover wedstrijdsport, zaken ook als kleding en haardracht. Maar ook punten als vrijetijdsbesteding, gelezen lectuur en literatuur en opvattingen over het materialisme en de geest van deze tijd. Het zou toch wel heel vreemd zijn als een sportvereniging bepaalde toelatingscriteria zou mogen hanteren en de kerk des Heeren niet!

Wie De Saambinder opslaat van 10 februari 1927, kan daar lezen hoe ds. G.H. Kersten antwoordt op de vraag of een kerkenraad de bevoegdheid heeft het afleggen van belijdenis te weigeren aan 'jeugdige vrouwelijke leden, die naar de mode van de tijd gekleed gaan en het haar afknippen'. Het antwoord is te lang om hier weer te geven. Wie het geheel lezen wil, kan het ook vinden in het boek In het voetspoor der vaderen (Utrecht 1985, blz. 131). Samengevat stelt ds. Kersten dat een kerkenraad weliswaar niet over het hart oordelen mag, maar dat ieder die belijdenis doet, moet beloven de wereld te verzaken. 'Indien nu geen overtuigend bewijs gegeven wordt dat die belofte in ernst wordt afgelegd, hoe zal de kerkenraad dan met vrijmoedigheid tot de belijdenis toelaten? (...) Het wil mij voorkomen, dat de kerkenraad in dit geval de mode van de tijd ernstig hebbe onder het oog te zien en in het belang van de kerk, de vaste regel hebbe te stellen en bekend te maken, dat zij die in hun gewaad tonen de wereld lief te hebben en te volgen, niet zullen worden toegelaten tot het afleggen van belijdenis...'. Dit antwoord is duidelijk en nog steeds actueel. De voorwaarden die een kerkenraad aan de levenswandel van zijn belijdeniscatechisanten stelt, moeten overigens wel schriftuurlijk zijn. Geen plaatselijke gewoonte, geen persoonlijke opvatting van een ambtsdrager, maar het getuigenis van de Heilige Schrift moet de regel van ons handelen zijn. Misschien heb ik met het bovenstaande de indruk gewekt dat een rechtzinnige belijdenis en een onbe- rispelijke levenswandel wel voldoende zijn om belijdenis te kunnen doen. Dat is zeker niet mijn bedoeling. Het is waar dat een kerkenraad nooit kan en mag oordelen over het hart, ook niet over de harten van de belijdeniscatechisanten. Maar nooit mogen wij tegenover onze jonge mensen nalaten te benadrukken dat de Heere wél het hart aanziet en dat wij, ook in het uur van onze openbare belijdenis, nooit voor Hem kunnen bestaan zonder het oprecht geloof, dat immers met Christus verenigt. Daar moet het ook onze jonge mensen die zich op het doen van belijdenis voorbereiden, om te doen zijn.

Wat zou het groot zijn, als het in onze gemeenten niet ontbreken zou aan zulke jongeren, die van ganser harte mogen vallen voor de leer die naar de godzaligheid is. Dan zal er ook de begeerte zijn ons gehele leven, gedachten, woorden en werken, zo te mogen schikken en richten, dat Gods Naam om onzentwil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde (Zondag 47). Dan zal het

ook afgelopen zijn met dat onheilige gedoe, om uit te proberen met hoe weinig aan bijbelse levenswandel wij nog nét belijdenis kunnen doen. Voorbij is het dan ook met dat morren en twisten, waarom dat nu niet mag en waarom we dit nu ook al moeten laten. Dan zullen we er ook als ouders geen behoefte meer aan hebben onze kerkenraad te verwijten dat deze met 'kinderachtige regeltjes de jeugd de kerk uitjaagt'. Zulke twistgesprekken vinden helaas rond het doen van openbare belijdenis nogal eens plaats. Het moest zo niet zijn! Wie er oprecht en tot in het diepst van zijn ziel van overtuigd is dat de Heere het waard is gevreesd en gediend te worden, die zal begeren te buigen voor gehéél Gods Woord. Die zal ook niet zo gemakkelijk meer over 'kleinigheden' spreken. Voor hem en voor haar krijgt de gehele Schrift immers een Goddelijk en onbetwistbaar gezag! In leven en in leer.

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 2004

De Saambinder | 16 Pagina's

Voor de kerkenraad

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 2004

De Saambinder | 16 Pagina's