Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een verkenning rond de kerkorde*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verkenning rond de kerkorde*

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

De synode van Kampen 1975 benoemde een deputaatschap ter voorbereiding van — kort gezegd — een zowel inhoudelijke als taalkundige herziening van de kerkorde, welke herziening door de synode van Groningen-Zuid 1978 is gerealiseerd. Het deputaatschap werd bemand door theologen, waaronder de toenmalige en de huidige hoogleraar kerkrecht. Uit de opdracht die Kampen aan het deputaatschap meegaf blijkt dat 'de hulp van een of meer neerlandici kan worden ingeroepen' en dat is ook gebeurd. Dit lezende in het rapport van het deputaatschap bekroop mij de vraag waarom Kampen niet heeft besloten bij deze herziening van de kerkorde een of meer juristen te betrekken. Want vanuit algemeen juridische invalshoek bezien had de rechtswetenschap aan de totstandkoming van die nieuwe kerkorde naar mijn mening een wezenlijke bijdrage kunnen leveren. Vandaag is de kerkorde onderwerp van gesprek in een gezelschap waarin ondermeer juristen behoorlijk vertegenwoordigd worden geacht. Ik hoop dat in deze vergadering een eerste aanzet wordt gegeven om een rechtswetenschappelijke inbreng in de kerkorde op termijn te verwezenlijken. Daarbij wil ik de verworvenheden van die edele wetenschap niet verabsoluteren maar mijn uitgangspunt zoeken in artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en daarmee alleen aanvaarden wat kan dienen om eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren, en allen te doen blijven bij de gehoorzaamheid aan God. Het gaat er dus om dat de kerkorde er toe dient om de eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren. Daarmee is aan de kerkorde een belangrijke plaats en funktie gegeven. Hij is ook niet voor niets opgenomen in de trits: Schrift, Belijdenis en Kerkorde. Of, zoals Calvijn het kennelijk gezegd heeft: de leer is de ziel en de orde het spiergestel van de kerk; zonder ziel sterft de kerk en zonder spieren valt zij uiteen en gaat zij ten onder.

2. Gebreken

Met alle bezwaren die daar wellicht tegenin te brengen zijn waag ik het vooraf toch de kerkorde even te vergelijken met de statuten van een rechtspersoon. Kenmerkend vind ik dat zij in het dagelijks leven vaak in de la blijven maar hun kwaliteit pas bewijzen in een konfliktsituatie. Algemeen beschouwd treft mij in de eerste plaats het gebrek aan wetgevingstechnische systematiek van de kerkorde, en daarbij merk ik 'wetgeving' in dit verband aan als regelgeving in het algemeen. Derhalve gaat het niet specifiek om regelgeving vanwege de overheid. In het algemeen begint een wettelijke regeling met een considerans, een omschrijving van de beweegredenen om tot regelgeving te komen en het doel dat met die regelgeving gediend moet worden. Daarna volgt dan meestal een eerste artikel dat begripsomschrijvingen bevat. Kijken we nu naar de kerkorde dan zien we dat de considerans ontbreekt, danwel dat deze is opgenomen in artikel 1, waar staat dat in de gemeente van Christus alles in goede orde behoort te gebeuren en dat het dus nodig is om met betrekking tot de ambten, kerkelijke vergaderingen opzicht en tucht het nodige te regelen. Zo'n bepaling behoort echter niet in de kerkorde maar moet daaraan vooraf gaan. Het is een doelstelling die met de regeling wordt nagestreefd; aanspraken of een inhoudelijke regeling vallen daarin niet te onderkennen. Zou deze kwestie nog als een schoonheidsfout afgedaan kunnen worden, moeilijker vind ik het ontbreken van begripsomschrijvingen. Daaromtrent een enkel voorbeeld. Het kerklidmaatschap is in de kerkorde nergens omschreven. De vraag is echter hoe je dat kerklidmaatschap verkrijgt; is dat door geboorte uit gelovige ouders of is dat door de doopsbediening, met als gevolg dat een kind dat te vroeg geboren is tengevolge waarvan de doopsbediening pas lang na de geboorte plaats kan vinden geruime tijd geen kerklid is dan wel dat het kind dat voor de doopsbediening overlijdt nimmer kerklid is geweest? Vervolgens in verband met artikel 8 waar het gaat over de toelating tot het predikambt van mensen zonder theologische opleiding. Daar rijst de vraag wat een theologische opleiding is. Ongetwijfeld zal daarmee de universitaire theologische opleiding zijn bedoeld, maar het staat er niet! En dat spreekt temeer nu ook op HBO-niveau theologie wordt onderwezen en daarbij denk ik niet in de laatste plaats aan onze Stichting Opleiding Gereformeerde Godsdienst-leraren, beter bekend als de OGG. Een student van die opleding heeft na zes jaren een theologische opleiding gekregen en wel van niveau! Voor wat betreft de begripsbepalingen tot slot: begrippen als zending en evangelisatie zijn niet gedefinieerd, evenals het begrip 'uitspraak van een mindere vergadering'. Ten aanzien van het laatste begrip rijst de vraag of deze mondeling dan wel schriftelijk moet zijn gedaan en valt het weigeren een uitspraak te doen gelijk te stellen met het doen van een afwijzende uitspraak, zodat daarmee de appel-weg wordt geopend?

3. Materieel en formeel kerkrecht

Wat vervolgens treft is het ontbreken van een onderscheid tussen het materieel kerkrecht en het formeel kerkrecht. Met name het aantal formele bepalingen is zeer beperkt, weinig systematisch verwerkt en bepaald onduidelijk, onvolledig en voor diskussie vatbaar. In dit verband twee gevallen die gespeeld hebben op de synode van Spakenburg 1987. Eerst de kwestie van de bevoegdheid van kerkelijke vergaderingen, toegespitst op het voorstel van ds. C.G. Bos om te komen tot het instellen van een deputaatschap voor de eenheid van gereformeerde belijders. Uitvoerig is door de synode in dit verband gediskussieerd over de interpretatie van artikel 30, met als resultaat een niet-ontvankelijkheidverklaring van het voorstel. Uit het feit dat daarover zo uitvoerig is gediskussieerd blijkt in ieder geval dat artikel 30 onduidelijk is want anders was die diskussie niet nodig geweest. Maar, kompetentievraagstukken, want daar gaat het om, zouden er niet mogen zijn en al helemaal niet in een regeling die nog maar tien jaar geleden opnieuw is vastgesteld. Wetgeving veroudert en naar mate de regeling ouder wordt moet er meer geïnterpreteerd worden. Echter, de vraag naar de bevoegdheid van een kerkelijke vergadering moet altijd zonneklaar beantwoord kunnen worden. Daar mag geen diskussie over zijn. De kerkorde is er immers niet alleen voor leden van kerkelijke vergaderingen. Hij is er voor ieder kerklid en moet zonder vaagheid hem de kerkelijke weg wijzen. Een tweede zaak is die van Grootegast en ik bedoel daarmee de voorziening die gevraagd werd door de kerkeraad van ds. Hoorn. Deze zaak was door Heemse in appel afgedaan en kwam in het kader van revisie weer op de tafel van Spakenburg. Het kostte mij enig speurwerk om antwoord te krijgen op de vraag waar in de kerkorde het begrip revisie is geregeld. Het woord zelf ben ik er namelijk niet in tegengekomen. Ik meen de formele grondslag daarvoor gevonden te hebben in artikel 33 waar staat: Wat eenmaal afgehandeld is, moet niet opnieuw aan de orde worden gesteld, tenzij men van oordeel is dat wijziging noodzakelijk is. Nu was de zaak-Grootegast door Heemse afgehandeld. Derhalve had zij niet opnieuw aan de orde mogen worden gesteld, tenzij... En ik meen dan de desbetreffende bepaling, deze taalkundig interpreterend, zo te mogen uitleggen dat in een voor revisie vatbare situatie vooraf eigenlijk onmiskenbaar moet zijn dat wijziging van het eerder genomen besluit behoort plaats te vinden. Ik betwijfel ernstig of dat het geval was met het besluit van Heemse. Revisie behoort naar mijn mening uitzondering te zijn (... niet opnieuw... tenzij...), appel, het beroep op een meerdere vergadering, regel. Dat valt ook op te maken uit de systematiek van de kerkorde waarin eerst het appel (31) en daarna de revisie (33) is geregeld. Maar de praktijk leert anders. In met name de regionale kerkbladen kan men regelmatig verslagen van classisvergaderingen lezen waaruit blijkt dat er een revisieverzoek aan de orde is geweest. Mij bekruipt het gevoel dat de revisiepraktijk in kerkelijke vergaderingen, en met name op classes, eerder regel dan uitzondering is. En dat is naar mijn mening kerkrechtelijk onjuist. Daarbij komt dat ook deze praktijk de rechtszekerheid niet dient. Het gewone kerklid weet niet waar het aan toe is en in de kerkelijke weg, waarin kerkelijke besluiten kunnen worden getoetst, begint het mistig te worden en doemen vele hindernissen op. Ik kom nog met een enkel woord terug op de zaak-Grootegast ter synode van Spakenburg. Het heeft mij verbaasd hoe breedvoerig er is gediskussieerd over de ontvankelijkheid van de verzoekers in die zaak, met name de kerkeraad van ds. Hoorn. Grootegast had zich buiten het kerkverband geplaatst en had zodoende zijn rechten verspeeld, zo luidde één opvatting. Anderen leken te menen dat de zaak het waard was nog eens bekeken te worden, wellicht om ook de acceptatie van de afwijzing van de gedachten van ds. Hoorn te vergroten en opnieuw een appel tot wederkeer te kunnen doen. Uiteindelijk is de zaak behandeld met het bekende resultaat. Ook hier is mijn bezwaar dat er langdurig gediskussieerd moest worden over de ontvankelijkheid. Kerkordelijk dient de competentie van kerkelijke vergaderingen duidelijk geregeld te zijn. Daar mag in principe geen diskussie over mogelijk zijn. Waarom is er in de kerkorde niet een bepaling opgenomen waaruit duidelijk blijkt dat een zaak die zijn oorsprong vindt in het kerkverband vatbaar is voor behandeling op een kerkelijke vergadering? Dat was toch in de zaak-Grootegast duidelijk het geval? Daarmee voorkom je, hoe goed de motieven voor behandeling ook zijn, dat zo'n besluit gaat rieken naar willekeur. Ik kan mij voorstellen dat de revisie-verzoekers in deze zaak vooraf hun kansen hebben ingeschat om de zaak in behandeling te krijgen. Gelet op de kerkrechtelijke jurisprudentie moeten zij zich weinig kans hebben gegeven. In dat verband breng ik de uitspraak van de synode van Berkel en Rodenrijs 1952 onder de aandacht, waarin de synode uitsprak dat de appellant zich had onttrokken aan de gemeenschap van de kerk en zich gevoegd had bij de gebonden kerk, tengevolge waarvan de appellant niet ontvankelijk werd verklaard. In de lijn van Berkel en Rodenrijs had Spakenburg de verzoekers dus niet ontvankelijk moeten verklaren op grond van het feit dat dezen zich buiten het kerkverband hadden gesteld. Maar Spakenburg deed dat niet en 'ging om' zoals de Hoge Raad dat ook wel eens doet. Waar het ook in deze zaak om gaat is dat je, met de kerkorde in de hand, niet weet waar je aan toe bent. En mij bekruipt de vraag wat er op de volgende synode gaat gebeuren. Ligt er dan weer een revisie-verzoek van Grootegast? Ik lees in de kerkorde niet dat zoiets niet zou kunnen gebeuren. Konkreet zou ik de aanbeveling willen doen procedurele bepalingen op te nemen met betrekking tot appel en revisie. Bind zulke zaken aan termijnen en geef duidelijk aan wat de gronden moeten zijn. In dit verband tenslotte de vraag wat de rechtspositie is van bijvoorbeeld een kerkeraad die een besluit, genomen door een kerkelijke vergadering niet voor vast en bondig houdt en zich daartegen in de kerkelijke weg heeft voorzien van beroep op een meerdere vergadering? Zaken als deze hebben gespeeld in de jaren zestig en uit de diskussie over het in die jaren gebeurde in De Reformatie en het Nederlands Dagblad is wel gebleken dat daarover nog al wat misverstand bestond. Zonder ook maar enig waardeoordeel uit te spreken is mij gebleken dat artikel 31, met name ten aanzien van de gevolgen daarvan in een tussensituatie als boven geschetst, onduidelijk is. Er is, in verband met het gebeurde in de jaren zestig wel gesproken over een nieuw kerkrecht, een wegroepkerkrecht, een wegzendkerkrecht en een doleantiekerkrecht. Vele thans Nederlands-Gereformeerden geven de voorkeur aan de oude kerkorde boven hun eigen akkoord van kerkelijk samenleven, maar hun bezwaren richten zich tegen de toepassing van de kerkorde. Het is mij niet onbekend dat zowel tijdens de vrijmaking als tijdens de zestiger jaren er meer dan alleen kerkordelijke zaken aan de orde waren. Het is echter mijn overtuiging dat, wanneer de kerkorde duidelijker was geweest en minder afhankelijk was geweest van interpretaties, de schade minder groot zou zijn geweest.

4. Allerlei

Tot slot een aantal zaken gemeld bij summiere aanduiding.

artikel 5
Hierin vinden we een wel zeer summiere omschrijving van de préparatoire en peremptoire examens. Is het werkelijk nodig deze dubbele examentraditie te handhaven nu de opleiding van predikanten een zaak is van de kerken, kompleet voorzien van deputaten-curatoren die benoemd zijn door de synode? En wat is de bedoeling van die examens? Een onderzoek naar zowel de leer als het leven, betekent dat dat de zittende classispredikanten nog eens dunnetjes over moeten doen (en soms meer dan dat) wat kerkelijke hoogleraren uitgebreid hebben gedaan? Het is geen geheim dat kandidaten die zich onderwerpen aan deze examens regelmatig zakken, in de meeste gevallen op de preek. Het examencriterium is toetsing van de leer. Moet ik er nu werkelijk van uit gaan dat al die kandidaten ketterijen hebben verkondigd tegenover de desbetreffende classis? Zo nee, dan meen ik dat de preek dus niet afkeurenswaardig was. En het verbaast me keer op keer weer dat voor zover mij bekend al die afgewezen kandidaten in de herkansing slagen, soms met een mindere preek dan de eerste keer. Wellicht is dit een zaak die vatbaar is voor kerkordelijke regeling in bredere zin dan thans.

artikel 10
Niemand mag in een andere kerk voorgaan zonder toestemming van de betrokken kerkeraad. Deze bepaling is ook in de zestiger jaren nog wel eens in het geding geweest. Maar wat is de betekenis ervan, met andere woorden: wat is 'de betrokken kerkeraad'. Die van de kerk die door de voorganger wordt gediend of die van de kerk waar hij bij gelegenheid een keer voorgaat?

artikel 34
De praeses moet in een kerkelijke vergadering aan de orde zijnde zaken duidelijk aan de orde stellen. Hij moet er voor zorgen dat de diskussies ordelijk verlopen en diegenen het woord ontnemen die een heftige woordenstrijd voeren over kleinigheden. U neemt het mij niet kwalijk, dat ik geen behoefte heb aan bepalingen in een kerkorde die ik in een huishoudelijk reglement van de eerste de beste niet kerkelijke vereniging nog zou vinden misstaan.

artikel 36
Waarom moet de predikant, ook hij die per definitie geen vergadering kan leiden, qualitate qua voorzitter zijn van de kerkeraad(svergadering) hetgeen temeer klemt als een ouderling dat veel beter zou kunnen in een konkreet geval?

artikel 56
De doop aan de kinderen dient zo spoedig mogelijk bediend te worden in de openbare eredienst. Ook nu gebeurt het nog dat, met voorbijgaan aan schriftgegevens waaruit blijkt dat ook aan de moeder van de dopeling een plaats bij het doopvont is gegund, op deze summiere kerkordelijke bepaling het principe van de zogenaamde vroegdoop wordt gefundeerd.

5. Slot

In het voorgaande heb ik geprobeerd aan te tonen dat er met betrekking tot de kerkorde kritiek is te leveren. De opmerkingen heb ik willen plaatsen in het kader van een verkenning rond de kerkorde. Het ging slechts om beschouwingen, dus om overwegingen die in dit stadium een wat onverplicht karakter hebben. De bedoeling is een diskussie op gang te brengen met als uitgangspunt artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. En in dat kader vraag ik mij af of, zoals Calvijn het noemde, het spierengestel wel in orde is. Let wel, ik vraag niet om een formalistisch te hanteren kerkorde of een reglementenkerk vol formalisme en burokratie. Wél sluit ik mij aan bij de stelling van F.T. Oldenhuis, geponeerd bij gelegenheid van zijn promotie, namelijk dat het kerkverband van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), dat het beginsel van de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk hoog in zijn vaandel voert, aan dat beginsel tekort doet, indien het kerkrecht voorde individuele kerkleden niet of nauwelijks toegankelijk is. Oldenhuis meent dat het kerkrecht, zowel het materiële als het formele, in een bijdetijds kommentaar toegankelijk dient te zijn. Ik onderschrijf zijn stelling maar ga daarna één stap verder: de Gereformeerde Kerken zijn toe aan een grondig herziene kerkorde. Hiertoe dient binnen onze kerken een commissie van juristen en kerkrechtelijk geïnteresseerde theologen in het leven geroepen te worden, waarin men zich gezamenlijk over deze herziening beraden kan.


Mr. J.R. Krol (geboren in 1948) is officier van justitie bij de rechtbank te Zwolle. Adres: Kloosterhof 43, 7721 XR Dalfsen.


Noot:
* Inleiding voor een studiedag van het Gereformeerd Wetenschappelijk Genootschap op 16 april 1988 te Groningen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Radix | 68 Pagina's

Een verkenning rond de kerkorde*

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Radix | 68 Pagina's