Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guido de Brès was geen voorstander van ’te vuur en te zwaard’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guido de Brès was geen voorstander van ’te vuur en te zwaard’

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

door drs. K. van der Zwaag

redaaeur kerkelijk leven bij het Reformatorisch Dagblad

Guido de Brés is een SGP-er. Zo klonk eens de aanhef y/an een folder van de Guido de Brèsstichting, het studiecentrum van de SGP. Het laatste jaar is er sprake van een herlevend interesse in het werk van De Brés. Mijlpaal is de recente heruitgave van twee werken: een dissertatie over De Brés van de hand van L.A. van Langeraad en een standaardwerk van De Brés tegen de wederdopers. In dit artikel willen we ons vooral richten op de visie van De Brés op de overheid. Artikel 36 van zijn opgestelde geloofsbelijdenis is niet een geloofsartikel dat de overheid oproept om aanhangers van afgoderij 'te vuur en te zwaard' te verdelgen, zo blijkt uit de context van zijn leven en werk.

Het idee van een heruitgave van werken van G. de Brés kwam ongeveer twee jaar geleden op bij ds. M. van Kooten, hervormd predikant te Montfoort, een idee dat hij samen uitwerkte met A. Molendijk uit Alblasserdam. Gedacht werd in eerste instantie aan de heruitgave van de dissertatie van L.A. van Langeraad en een standaardwerk van De Brés tegen de wederdopers. Deze uitgaven zijn nu, samen met een petitie van de gereformeerde inwoners van de belegerde stad Valenciennes uit 1566, in schitterende vorm op de markt uitgebracht.'

Leven en werk

Voordat we ons richten op de overheidsopvatting van Guido de Brés en zijn visie op de bekende woorden weren en uitroeien uit artikel 36, staan we eerst in het kort stil bij diens leven en werk. We ontlenen daarbij vooral gegevens uit het boek van Van Langeraad.^ De Brés werd in (plusminus) 1522 in Bergen (Henegouwen) geboren als zoon van Jean de Bres, een stoffenverver. De Brés was op jonge leeftijd, rond 1547, tot het protestantisme overgegaan. Hij kwam al al vroeg in aanraking met de plakkaten van Karel V tegen protestantse ketterij. Hij vluchtte daarom in 1548 naar Londen, waar hij ook in de periode van 1551 tot 1553 verkeerde, waarschijnlijk ais lid van de Franstalige afdeling van de Nederlandse vluchtelingengemeente. Na de de dood van Eduard VI op 7 juli 1553, verliet hij Engeland en keerde terug naar de Zuidelijke Nederlanden waar hij vanuit Rijssel (Lille) dienst deed ais rondreizend prediker.

De Brés was niet alleen actief als predikant, maar genoot ook bekendheid als schrijver van diverse boeken. We noemen alleen de hoofdwerken. In 1555 verscheen zijn eerste werk Le baston de la foy chrestienne (1555), late vertaald als Staf des geloofs. Bekend werd ook zijn uitvoerig werk tegen de wederdopers, getiteld La racine, source et fondement des anabaptistes o rebaptisez de nostre temps, vertaald als De Wortel, den Oorspronck ende het fondament der Wederdooperen, oft Her dooperen van onsen tijde.

Vervolging van de gemeente van Rijssel dwong De Brés opnieuw de wijk te nemen. Om redenen van studie, vertrok hij naar Lausanne en vandaaruit naar Geneve. Het is onduidelijk of De Brés hij ooit Calvijn heeft ontmoet. De academie van Geneve was op dat moment nog niet gesticht (dat gebeurde op 5 juni 1559), maar De Brés maakte wel voorbereidingsfase daarvan mee in Lausanne, waar toen vele vluchtelingen een verblijfplaats hadden gevonden. Hij volgde daar de lessen van onder anderen Beza. Er is wel correspondentie tussen Calvijn en De Brés geweest, maar daarvan is niets meer te achterhalen.'

De Brés keerde daarna weer terug naar Doornik •waar hij, alsmede in de omliggende plaatsen (vooral Rijssel en Valenciennes), de leer van de Reformatie uitdroeg. In de periode van 1559 tot 1561, de tijd dat de NGB tot stand kwam, bestudeerde De Brés in zijn tuinhuisje bij de stadswal van Doornik de werken van de reformatoren. Juist in die tijd - in mei 1559 - ontwierp de (eerste) synode van de Franse calvinisten in Parijs haar Confession de foy, bestaande uit 40 artikelen. De Brés stelde, met raadpleging van geestverwanten, zijn eigen Confession in 37 artikelen op, daarbij de Franse belijdenis als voorbeeld hanterend. De volledige titel van het geschrift van De Brés luidde Confession de foy, fatcte d'un commun accord par l fideles cjui conversent és Pays Bas, lesquels desirent vivre selon la purelé de l'Evangik de nostre Seigneur lesus Christ. De confessie is dus bedoeld als gemeenschappelijke belijdenis van gelovigen in de Nederlanden die wilden leven volgens het 'zuivere' Evangelie.

De jaren zestig vormden een periode van toenemend verzet tegen de Spaanse tirannie van geloofsdwang en vervolging, een tijd van grote politieke en sociale onvrede. De onrust uitte zich in de omgeving van De r Brés onder meer in het op provocerende wijze zingen van psalmen op de straat (de zogeheten chanteries)." Zo trok in 1561 in Doornik, onder u aanstichten van de radicale diaken Robert du Four, een groep calvinistisch gezinden zingend uit liederen r-van Marot door de straten. De Brés toonde zich echter afkerig van deze provocaties. Als protest tegen deze publieke manifestaties, verspreidde hij onder de reformatorisch gezinden enkele exemplaren van zijn zo juist geschreven Confession de Foi, opdat zij zouden leren zich niet in te laten met oproerige activiteiten.-^ Het boekje werd in de nacht van 1 op 2 november 1561 over de kasteelmuur van de plaatselijke gouvemeur geworpen."* De daad van De Brés was tevergeefs. Het gebeuren in Doornik bracht een heftige reactie teweeg bij de centrale regering in Brussel, die de zaak tot de bodem ging onderzoeken. De Brés richtte zich in een brief aan de koninklijke commissarissen, waarin hij de onschuld van de calvi­ nisten uiteenzette en aantoonde dat zij afkerig waren van oproer.'

De Brés moest opnieuw vluchten. Zijn verblijfplaats, een tuinhuis bij de stadsmuur, werd echter ontdekt. De achtervolgers van de leiders van de calvinistische gemeente stootten op een grote verzameling boeken, manuscripten en andere papieren, waaronder "deux-cens exemplaires d'un petit livret intitule: Confession de foy des fidelles des Fais-Bas". Toen het tuinhuisje van De Brés op 10 januari 1562 werd ontdekt, was het zeker wie de auteur van deze Confession de foy was geweest. Een groot aantal reformatorische werken werd in zijn bibliotheek gevonden, zoals van Calvijn, Luther, Melanchton, es Bucer en vele andere bekende reformatoren, boeken waarvan "la plus part hereticques", zo schrijft de commissie. Uit deze vondst blijkt De Brés te zijn "le surveillat et ministre general de ces sectaires Calvinistes". Met name de confessie is "plain de tous erreurs et peruerse (=pervers!) doctrine de Calvin".' Al zijn werken en documenten werden onverbiddelijk aan het vuur prijsgegeven. In 1562 verscheen al een Nederlandse versie van de confessie, met als titel Belydenisse des gheloofs. Ghemaeckt met een ghemeyn accoort door de gheloouighe, die in de Nederlanden ouver al verstroyt zijn, de welcke na de suyuerheyt des Heylighen Euangeliums ons Heeren Jesu Christi begheeren te leuen.

Guido de Brés toonde zich afkerig van de 'chanteries', waarbij men op> ^Provocerende wijze pisalmen zingend over de straten ging. Zijn Confession de Foi moest de calvinisten leren zich niet in te laten met oproerige activiteiten.

De Brés werd daama een tijdlang predikant van Sedan en Amiens. In deze tijd treffen we hem ook aan in Brussel waar hij in overleg met Oranje bezig was om lutheranen en calvinisten dichter bij elkaar te bren-

gen, wat echter op mets uitliep. Daarna zien we hem - in 1566 - opduiken in Antwerpen. De jonge en radicale predikant Peregrin de la Grange, predikant in Valenciennes, verzocht De Brés in dat jaar om bij hem de gemeente op te bouwen.

De Brés gaf er gehoor aan. De onrust en de beginnende opstand werd De Brés echter noodlottig. In Valenciennes preekte hij samen met De la Grange en het grootste deel van de stad sloot zich aan bij de calvinisten. Hoewel De Brés groot gezag binnen de consistorie genoot, vond Peregrin zijn steun in het gewone volk. Het gevolg was dat De Brés meegesleept werd met de gebeurtenissen.' Op 14 december 1566 emdigde deze droom van een zelfstandige calvinistische stad toen de landvoogdes de stad Valenciennes schuldig verklaarde aan rebellie tegen de koning.'" De stad werd omsingeld en gaf zich op 23 maart 1567 over. De inwoners wachtten tevergeefs op gewapende hulp van prins Willem van Oranje, een van de belangrijkste edelen die symbool werd van het verzet tegen de centrale regering in Brussel en Spanje. De Brés verweet Oranje dat hij Valenciennes in de steek gelaten had. God zou hem, de ongelukkige, daarvoor straffen, aldus een scherpe uidating van De Brés."

De Brés vluchtte met De la Grange, maar werd herkend en gevangen genomen. Over het aandeel van De Brés in de rebellie van Valenciennes, kunnen we zeggen dat hij gepoogd heeft om de voorstellen van de regering aan te nemen.'' Hij waarschuwde voor opstand, zoals ook al te duidelijk blijkt uit het voorwoord van de confessie. De Brés was afkerig van publieke ordeverstoring of gewapend verzet tegen de overheid. "Toch heeft hij, tegen wil en dank, tot revolutie meegewerkt, omdat het gewone volk zich de godsdienstige omkeer, die hij predikte, niet zonder een politieke omwenteling kon denken", zegt Van Herwerden.'^ De beide predikanten werden langdurig verhoord, met name over hun loyaliteit ten aanzien van de Rooms-Katholieke Kerk. Op 31 mei 1567 werd De Brés samen met De la Grange voor het stadhuis in Doornik opgehangen.

Tegen de wederdopers

Hoewel Calvijn bi) De Brés aandrong op overeenstemming met de Franse belijdenis van 1559, hechtte De Brés groot belang aan het wegnemen van het misverstand dat wederdopers en gereformeerden op één lijn gesteld zouden worden. Vandaar dat hij zijn eigen belijdenis schreef, alsmede het uitvoerige verdedigingsgeschrift dat de confessie vergezelde en waarin de afkeer van rebellie duidelijk naar voren kwam. De reformatoren keerden zich niet alleen tegen de kerk van Rome, maar evenzeer tegen bewegingen van spiritualisten en dopersen, stromingen van de zogenaamde "radicale reformatie". Mede door deze soms anarchistisch getinte en sectarische groeperingen werden de voortgang van de Reformatie en ook de opvattingen van de hervormers in discrediet gebracht.

Dat gold ook voor de situatie in de Zuidelijke Nederlanden. Ook De Brés had met deze revolutionaire denkbeelden te maken. Vonk schrijft dat de grootste zorg van De Brés was om de gereformeerde kerken te houden buiten de krachtig zuigende maalstroom van de doperij.''' De NGB was ook niet uit het luchtledige komen vallen, maar werd bewust gepresenteerd naar aanleiding van de genoemde chanteries, die de calvinisten in een kwaad daglicht stelden. De NGB moest samenbindend werken ten aanzien van gelovigen, maar één ding moest vooral duidelijk worden: de kerk van Christus was wars van revolutionaire wederdoperij. Niet voor niets dateert de expliciete vermelding van de wederdopers in artikel 36 van de NGB juist uit het jaar 1566, het jaar van grote politieke onrust.

In dit verband is op te merken dat De Brés zich in zijn verweerschriften namens de burgers van Valenciennes keerde tegen het verwijt dat de inwoners opstandig zouden zijn. Integendeel, de reformatorisch gezinden bewezen volgens hem juist gehoorzaamheid en trouw aan hun overheden, in alle politieke zaken, behalve echter wanneer de magistraat iets zou bevelen tegen Gods Woord.'-' De Brés heeft tot aan zijn sterven volgens M. van Gelderen de lijn van vele gereformeerden gevolgd door. zelfs in extreem zware omstandigheden, niet te willen discussiëren over gewapend verzet, maar te wijzen op de waarden van geduld, standvastigheid en martelaarschap."

Uitroeien

Hoe bezag De Brés afgoderij en met welke middelen wilde hij deze bestrijdend Afgoderij werd door hem genoemd in verbinding met valse profetie. Hoewel deze profetie ten diepste afwijkt van het Woord van God, zijn er wel graden binnen deze valse profetie aan te wijzen. De Brés onderscheidt in zijn Baslon tussen twee soorten van valse profeten." Er is een groep die alleen maar prediken wat ze gedroomd (door inwendig licht) hebben, "sans aucune tumulte ne sedition (=oproer)". Die moet men laten begaan. Maar er is ook een andere groep, zij die niet alleen de "esprit de mensonge" (=dromen) hebben, "mais aussi de rage meflee d'ambition & indiscretion (razernij, vermengd met eerzucht en onbeschaamdheid) troublent tout, & suscitent sedition & scandales (opstand en ergernissen) en l'Eglise. Tels doyuent estre exterminer (deze moeten uitgeroeid worden) & mis a mort pour Ie repos publique, & paix commaun de l'Eglise" (ter dood gebracht ter wille van de openbare rust en algemene vrede der kerk).'^

In dit citaat wordt dus duidelijk onderscheid gemaakt tussen twee soorten van valse godsdienst. De ene is meer 'onschuldig' en blijft beperkt tot een dwaling van wat men zou kunnen noemen de minder gevaarlijke dwaalgeesten. De tweede is erger, zow/el door de intensiteit van de dwaling, alsook vanwege het verleidende effect op anderen. Een dergelijke ketter is gevaarlijk voor kerk en samenleving. We beluisteren in dit citaat van De Brés inhoudelijk dezelfde woorden als die van Calvijn wanneer deze spreekt over Servet. Frappant is dat ook in dit citaat de term "uitroeien" (exterminer) voorkomt. Het woord duidt op iets van een gevaarlijke besmettelijk ziekte die met wortel en tak uitgeroeid moet worden om verdere besmetting te voorkomen. De opdracht hiervoor rekent De Brés toe aan de overheid. In noodgevallen hoort daar

de doodstraf bij. De Brés schrijft dat 'de ketters door de burgerlijke overheid moeten worden gestraft, zelfs met de dood, wanneer de zaak het vereist" (que nonostant les choses susdites, les heretiques doyvent estre punis par ie magistrat civil: voire iusques a la mort, si Ie cas Ie requiert")."

In de Inleiding op de Wortel, den oorsfronck ende het fondament der Wederrdooperen stelt De Brés dat het geen goede regel is voor vorsten en koningen om de sekte van de dopersen "uut te roeden", "want zy doen de arme eenvuldighe Menschen sterven, die meestendeel jammerlijck verleyt zi]n door haer onwetenheydt ende slechticheyt". Hij noemt dan als goede voorbeeld de koningen Ezechias en Josias die eerst alle afgoderij "wech ghedaen, ende volgens dien terstonts den 'waerachtigen Godsdienst wederom opgericht hebben". Zo moeten de koningen ook "de ware Apostolische leeringhe eerst ende voor al opentlijck te doen predicken, als die in swanck soude wesen, soo gheloof ick wel, dat men niet meer soo veel vyers (=vuren) stoken, noch oock behoeven en soude, om dese arme verdoolde ende meest vervoerde slechte Menschen te verbranden".^"

De Brés keert zich hier af van het verbranden van wederdopers omdat het om een groep gaat die in hun onwetendheid verleid zijn. Wil die verleiding uit de wereld raken, moeten zij onderwezen worden in de rechte leer Daarom roept De Brés de wederdopers op tot een "openbare t'samensprekinghe", opdat zij zich door Gods Woord zouden laten onderrichten en zij voor Christus gewonnen zouden worden, "ende door desen middel (namelijk een openbaar dispuut, vdZ) soude men dese ende veel meer ander Secten, als eenen Nevel door een schoon clare Sonneschijn sien verdwijnen ende verschuyven".^'

Deze passage bewijst dat De Brés geen fysiek geweld beoogde met het gebruik van de term "weren" en "uitroeien". Alleen bij hardnekkige ketters is in uiterste noodgevallen de doodstraf toe te passen. Het probleem met de wederdopers is volgens De Brés dat zij hun opvattingen niet wilden toetsen aan het Woord van God , noch door dispuaties of "vriendelijcke tsamenspreeckingen".

Daarom moeten degenen die naar Gods Woord leven zich juist des te meer hoeden voor "haeren fenijne ende vergifte" omdat de wederdopers publieke verantwoording van hun leer uit de weg gaan.'^ Desalniettemin zegt De Brés ook na het vaststellen van het gruwelijke van de ketterijen van de wederdopers, ^^ dat de vorsten toch het enige middel moeten gebruiken om het kwaad te weren, namelijk "de suyvere ende oprechte vercondinghe des Euangeliums in alle hare Lande opentlijck toelatende. Want daer en is gheen ander middel dat bequamer wesen can om alle dwalinghen ende Ketterijen wt te roeden ende te weeren dan de opentlijcke Predicatie der waerheydt daer alle leughenen voor wijeken ende verdwijnen moeten: Want brandaen, hanghen, en dooden en can niet helpen om Ketterijen wt te roeden, ghemerckt de suyvere ende crachtighe Waerheydt des Goddelijcken Woordts de eenighe middel daer toe is".^"

De Brés handhaaft dus de stelling dat de zuivere prediking van het Woord het beste middel is om ketterijen te weren. De bovengenoemde citaten van De Brés weerspreken de exegese van de 21 woorden als zouden deze beogen om met geweld en doodslag ketterijen en afgoderijen uit te roeien. De Brés ziet de wederdopers enerzijds als mensen die als onvi'etenden op een dwaalspoor gebracht worden, anderzijds als hardnekkigen in het afwijzen van publieke disputaties. Maar de openlijke prediking blijft hét geëigende middel om hen tot inkeer te brengen. De Brés is echter niet helder in welke volgorde dit moet gebeuren, namelijk óf eerst het uit de weg ruimen van afgodische praktijken en dan het herstel van de ware eredienst, of in een gelijktijdig uitvoeren van deze beide maatregelen zodat de afgoderijen alleen door de ware prediking worden weggenomen. Hij is evenwel duidelijk in het afwijzen van geweld om ketters tot inkeer te brengen, uitgezonderd dan degenen die verleidend en oproerig zijn. Voor deze groep handhaaft De Brés de straf van de overheid, inclusief de doodstraf.

Publiek weren

Centraal in het begrip "\A^eren" staat het - weren van het publieke erf. Wil de zonde worden teruggedrongen uit de samenleving, dan moet de overheid het kwaad weren en waar het kwaad eenmaal genesteld is, dit vervolgens terugdringen. Dat heeft met uitroeien van personen niets te maken. Het gaat om het bedwingen van het kwaad, in plaats van het uit de weg ruimen van kwaaddoeners, al kan dat ten principale nodig zijn. Het belangnjkste middel om het kwaad te weren is de verkondiging van het Woord van God.^" Daarop doelt ook het woordje "pour". De betekenis van het woordje "pour" is dat door middel van de prediking de afgoderij geweerd wordt en het rijk van antichrist te gronde gericht wordt. Voor De Brés is de prediking van het Evangelie hét middel tegen dwaling en wanorde.^' Ook Vonk - wijst op de prediking van het Woord als het belangrijke remedium tegen afgoderij en valse godsdienst en de taak van de overheden om hierover te waken.^^ Dat laat evenwel de mogelijkheid niet onverlet om hardnekkige ketters met de dood te straffen, zo erkent ook Vonk.

Tot slot wijzen we nog op een belangrijke passage die we vinden aan het slot van de Baston. Het betreft een drietal hoofdstukjes waarvan het eerste het volgende lange opschrift heeft: I. Dat men niemand tot het geloof mag dwingen; hoewel men dat niet zo mag opvatten, dat schuldig bevonden ketters niet door de overheid behoren te worden gestraft (comment on ne doit contraindre personne a croire par force: non toutefois que on entende que les heretiques convaincus ne doyvent estre punis par Ie magistrat). De Brés haalt dan de twee onderscheiden valse profeten aan, die we zoïven noemden.

De Brés motiveert het opschrift van dit hoofdstukje door te zeggen dat het geen zin heeft (il n'est pas besoin) om geweld te gebruiken, want religie kan niet gedwongen zijn zijn. Het is door woorden, niet door batures (van battre=slaan) dat de wil ingewonnen wordt. Een gedwongen geloof heeft geen nut voor God omdat dit geen echt geloof of echte

vroomheid is. Er kan geen waarheid zijn die door geweld tot stand komt. "La religion doit etre defendue, non pas en mettant a mort, mais en s' offrant foy-meme pour etre accis: non pas par cruauté (wreedheid), mais par patience (geduld): non pas mechancete, mair par fois". Het is dus beter de godsdienst door geduld te verdedigen, en bereid te zijn er voor te lijden en zelfs de dood ervoor te ondergaan, "car il n'est rien plus volontaire franc & libre, que la religion (=er is niets zo vrijwillig en vrij als de religie)".^"

Samenvattend, het ideaal dat De Brés schetst is primair een geestelijke bestrijding van de ketterij. Deze moet niet met geweld, maar met de prediking van het Woord worden weerstaan. Maar wanneer deze er niet in slaagt, dan is de overheid geroepen de bestrijding mede vorm te geven, zij het met de restricties dat zij alleen mag weren op het publieke terrein en dat zij de doodstraf, zo nodig, alleen mag ten uitvoer brengen voor hardnekkige en oproerige ketters.

De Brés was terughoudend in expliciete opmerkingen over de doodstraf voor ketters. Hij zegt wel dat de overheid haar bevoegdheid in het straffen moet kennen als het gaat om hardnekkige en godslasterlijke ketters die een verleidend effect teweegbrengen naar kerk en samenleving toe, maar op de manier waarop dat zou moeten gebeuren, gaat hij niet expliciet in. In die zin blijft artikel 36 NGB wel duidelijk in de beschrijving van het ideaal, maar is niet concreet inzake de middelen om dat ideaal concreet gestalte te geven. Daar is overigens ook een geloofsbelijdenis niet voor. We danken de uitgever De Schatkamer voor het drietal werken van en over De Brés die ons meer inzicht geven in de werkelijke opvattingen van De Brés, ook ten aanzien van artikel 36 van de NGB.

Noten

1. L.A. van Langeraad, Cuido de Bray. Zijn leven en werken. Bijdrage tot de geschiedenis van het Zuid-Nederlandsche p> rotestanttsme, (Zierikzee 1884), Geldermalsen 1997; 172 blz..

+ 152 blz. bijlagen; prijs ƒ 49, 50; G. de Brés, De Wortel, den Oorsfronck ende het fondament der Wederdoofperen, oft Herdoof> eren van onsen tijde, (Amsterdam 1608), Geldermalsen 1997; Fol. 367; (ca. 700 blz.); prijs ƒ 129, -; Remonstrantie en recjueste der geenre van den ghereformeerden Kercken binnen de stadt van Valenajne, uitgave 1566; Geldermalsen 1997; 24 blz.; prijs ƒ 4, 95. Alle boeken zijn uitgegeven door De Schatkamer (Postbus 272, 4190 CG Geldermalsen).

2. Zie over G. de Brés onder meer de werken van E. M. Braekman, Cuy de Bres, Brussel I960.; D. Oilier, Cuy de Bres. Étude historique sur ia Réforme au fays Wallon (1522- 1567), Paris 1883; "Guido de Brés", G. P van Itterzon (m: Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel 2, Kampen 183, pp. 97-100, met literatuuwermelding).

3. D. Oilier, Guv de Bres, p. 83.

4. Zie G. Moreau, Histoire du frotestantisme a Tournai (=Doomik) jusiju' a la veille de la revolution des Pays-Bas, Paris 1962, pp. 168- 191; C. R. Steen, A Chronicle of Conflict: Tournai, 1559-1567, Utrecht 1985, p. 30 e.v

5. G. Moreau, Histoire du frotestantisme a Tournai, p. 168, 169.

6. De mamer waarop de confessie tot stand kwam en in de openbaarheid trad, was opzienbarend, "op eene wijze zóó zonderling, als zeker zelden, waarschi|nlijk nooit, een geschrift aan iemand is overgegeven", zegt Van Langeraad {Guido de Bray, p. 32). De ingestelde commissie ter bestudenng van het gebeuren rond de chanteries in Doornik aan het onderzoeken was, rapporteerde dat bij het openen van de poort van het kasteel van Doornik op 2 november 1561 een pakje (°un certain pacquet cloz et caceté") aangetroffen werd met daarin een anomeme brief en een boekje. De brief was namens de burgerij gericht aan de commissarissen van de landvoogdes en het boekje heette de Confession de Foy. Het was in gedrukte vorm bij de brief gevoegd, waaruit bleek dat deze confessie inmiddels al gedrukt en verspreid was. Het pakje was in de voorafgaande nacht over de buitenste muur geworpen.

7. G. Moreau, Histoire du frotestantisme a Tournai, 182, 183.

8. Bijlage C in L. A. van Langeraad, Cuido de Bray, pp. XV-XVllI.

9. D. OUier, Cuy de Bres, p. 83.

10. Zie bijlage Fa in L. A. van Langeraad, Cuido de Bray, pp. XCIll-XCVl.

11. D. Ollier, Cuy de Bres, p. 134.

12. E Rachfahl, Wilhelm von Oranten und der niederldndische Aufstand, Halle/'s Gravenhage 1906-1924, deel 2, p. 876; D. Oilier, Cuy de Bres, p. 135.

13. P J. van Herwerden, Bij den oorsprong van onze onafhankelijkheid. Een studie over het aandeel van de standen an het verzet tegen Sfanje in de jaren 1^'> 9-1^7Z, Groningen/ Batavia 1947, p. 25.

14. C. Vonk, De voorzeide leer De Nederlandse geloofsbelijdenis, Barendrecht 1956, deel Illb, p. 554.

15. Zie bijlage Eb, in L. A. van Langeraad,

Cuido de Bray, pp. XCVII-CVIII. Van deze petitie heeft De Schatkamer een fascimile herdruk van de Nederlandse uitgave op de markt gebracht.

16. M. van Gelderen, The Political Thought of the Dutch Revolt li^i-1^90, Cambridge 1992, p. 90, 91.

17. G. de Bres, Baston, p. 333.

18. G. de Brés, Baston, p. 334

19. G. de Brés, Baston, p. 334. De Brés beroept zich op teksten die ook vaak door Calvijn aangehaald, zoals Ex. 22: 20 (doodstraf voor degene die aan andere goden offert) of Deut. 13, 1-3, 5 (doodstraf voor een valse profeet of 'dromendromer').

20. G. de Brés, De Wortel, den Oorsfronck Ende het Fundament der Weder-dooferen oft Herdooferen van onsen tijde; (Geldermalsen 1997), Fol. 6.

21.G.deBrès, DcVl7ortc/, FoL6.

22. G. de Brés, De Wortel, Fol. 197, 198.

23. De leer van de wederdopers is "een meuwe versierde Godtlosse leeringhe ende listighe dwalinghe weicke in der Voorvaderen in der Propheten ende in der Apostelen Kercke noyt bekent gheweest en is. het is de Leeringhe des Verieyders ende des Antechrists" (G. de Brés, De Wortel Eol. 198).

24. G. de Brés, De Wortel, Fol. 199.

25. J. van Dalen, "De historische interpretatie van artikel 36 NGB", in: Lucerna IV, ') (dec 1963), p. 237.

26. C. Vonk, De voorzeide leer, deel Illb, p. 639: M. van Gelderen, The Political Thought of the Dutch Revoh, p. 79, 80.

27. C. Vonk, De voorzeide leer, deel Illb, pp. 640-643.

28. G. de Brés, Baston, p. 324; E. M. Braekman heeft gewezen op de irenische instelling van De Brés. In politieke zaken was hij meer een erasmiaan dan een calvinist, zegt hij zelfs [Guy de Bres, p. 18). Zowel De Brés als zijn tijdgenoot de calvinistische predikant Francois Junius beschouwden volgens R Mack Crew het middel van het publieke debat uiteindelijk als hét middel waardoor de boodschap van het calvinisme zou moeten zegevieren (Calvinist Preaching and konoclasm in the Netherlands 1544-1569, Cambridge etc 1987, p. 130). Dit verklaart de verschillende gesprekken die er tussen dopersen en gereformeerden geweest zijn (zie W. van t Spijker, Gereformeerden en dofers. Gesfrek onderweg. Kampen 1986, pp. 33-37). Mark Crew heeft gesteld dat De Brés en de andere predikanten van die tijd nagenoeg passief stonden tegenover de gevestigde politieke orde {Calvinist preaching, p. 113). Volgens De Brés moesten de hervormers als de profeten en apostelen zijn, navolgers van Christus, om uitgestoten als zwervenden op deze wereld, veracht en verlaten door iedereen (a.va., p. 113, 114). Daarop wijst ook M van Gelderen wanneer hij stelt dat De Brés de relatie tussen overheid en onderdanen volgens traditionele gereformeerde lijnen schetst en zijn medebroeders oproept om hun kruis met geduld te dragen {The Political Thought of the Dutch Revolt, p. 80).

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

Zicht | 28 Pagina's

Guido de Brès was geen voorstander van ’te vuur en te zwaard’

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1997

Zicht | 28 Pagina's