Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes’ brieven (66)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes’ brieven (66)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft?
1 Johannes 4:20

Een bewering zonder daadkracht
In het vorige vers stuitten we op de Bron van de liefde. Daar is er maar eentje van. Er zijn geen meerdere bronnen. Voor wat betreft liefde is uitdrukkelijk te zeggen dat er maar Eén de eerste kan zijn en is. Dat is Hij en dat zal Hij blijven ook! God plant het Zijne in Zijn grond, Hijzelf is de vruchtbare voedingsbodem. God is liefde en Zijn tortelduif (Ps. 74:19) is derhalve niet aan haar lot overgelaten. Zij zingt het: Laat Uw hart tot haar in liefde ontvonken. Zij geniet intensieve zorg. Zij is aangezien en gedurig wordt naar haar omgezien. Een hele gewaarwording: Gij hebt mij lief. Het is haar overkomen en het overkomt haar: Ik heb u eeuwig lief. Zij heeft Zijn liefde niet opgewekt, de liefde is uit Hem, Hij is liefde en het liefhebben is van Hem uitgegaan. Zij is er ontdaan van en zij is helemaal van en met Zijn liefde aangedaan. Uit het rechthuis gekomen draagt zij de kwitantie mee, een vrijspraak met bloed bezegeld. In bruidstermen is zij een zielsgelukkige bruid. Zij weet één ding en het is niet meer en niet minder: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.

Deze tekst hebben we onderzocht. Gebleken is dat het eerste stukje ‘Wij hebben Hem lief’ op meer manieren gelezen kan worden, maar het tweede niet. Het tweede is bepalend, onveranderlijk, ontwijfelbaar, kortweg een vast gegeven: Hij heeft ons eerst liefgehad. Het gevolg daarvan is dat we zeer bijzonder en heel speciaal Hem liefhebben, maar ook dat we in het algemeen liefhebben, dus niet alleen God maar ook de naaste. Zijn liefde tot ons werkt aanstekelijk, we hebben lief. Zijn liefde wordt ook gekend als een aansporing: Laten wij liefhebben. Vers 19 is een toetssteen. We zouden het vers kunnen bestempelen als een betrouwbaar ijkpunt. Mijnentwege beschouwt u het vers als een weegschaal waarop gemeenteleden worden gelegd, waarop zij worden gewogen. Gods werk legt het gewicht in de schaal. Gods liefde weegt het zwaarst en krijgt alleen het volle gewicht. Een röntgenonderzoek van de gelovige, naar de liefdesader als levensslagader gekeken, op liefde doorgelicht. Een uiterst regelmatige hartslag gevoed door Gods liefde.

Kijken we even terug, dan is Gods liefde in de verzen vóór vers 19 bij het staan voor Gods aangezicht zeer werkzaam beschreven: Het oordeel jaagt geen angst aan, omdat Gods liefde de angst daarvoor heeft weggejaagd. God doet wonderlijk recht, Hij geeft vaste grond onder kindervoeten, Hij verzekert van Zijn liefde in Zijn Zoon! Kijken we vervolgens naar de woorden ná vers 19, dan haalt de briefschrijver de naaste voor het voetlicht. De verhouding tot de naaste licht hij door: ook zijn broeder moet de gelovige liefhebben. Hierbij is het belangrijk kernachtig vast te stellen dat de liefde tot de broeder niet los wordt gezien van de liefde tot God die er is omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Dus geen broederliefde zonder de liefde van God en die tot God. De liefde moet zuiver worden gehouden. De samenhang is belangrijk. De onderlinge verhoudingen worden niet in los zand geschreven, maar in stevige rechtsgrond. De samenhang staat op papier: Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar. Het luistert nauw. De zaak staat op scherp. Het een kan niet zonder het ander, als het eerste er is volgt het tweede onvermijdelijk. Het tweede zit altijd aan het eerste vast, het vervolg kan niet uitblijven. Toch schort het in de gemeente daaraan. Uit Johannes’ geschrijf is het af te leiden. Kennelijk zijn er leidslieden die er een verkeerde en onmogelijke praktijk op nahouden. Ze hebben de mond vol van hun liefde tot God en intussen kijken ze hun broeder niet eens aan. De broeder wordt gehaat.
De apostel Johannes voert hier, zoals aan te nemen is, de tegenstanders weer sprekend in. Iedere keer gaat het om beweringen die de relatie met God raken, maar als die uitlatingen in de praktijk getoetst worden blijken het gewoon grove, keiharde leugens te zijn: 1 Joh. 1:6, 8, 10 en 1 Joh. 2:4, 9. De waarheid en de betrouwbaarheid van iemands zeggen zal de praktijk leren, zoals de apostel bijvoorbeeld al schreef in 1 Joh. 2:6. Johannes ontmaskert verschillende praters als grootsprekers en leugenaars. Heeft hij al eerder diverse leugens achterhaald en bepaalde beweringen als geheel onjuist blootgelegd, ook hier komt het mes op tafel en wordt onversneden de harde waarheid gezegd. De waarheid in liefde betracht! Als bij iemand de liefde tot de broeder ontbreekt, als hij zijn broeder haat en over hem heen walst, dan klopt zijn uitspraak niet dat hij God liefheeft. De praktijk van de broederhaat weerspreekt ten enenmale zijn verheven woorden. Liefde is geen kwestie van een grote mond en een rappe tong, maar bij het woord gevoegd van daad en waarheid (1 Joh. 3:18). De liefdestaal over God kan niet samengaan met haatdragendheid in de omgeving. Waar God Zijn liefde heeft verklaard, daar spreekt Zijn geliefde liefdesverklaringen met hart, mond, oren, ogen, voeten en handen. Profijtelijk voor de omgeving. In zijn nabijheid kun je goed zijn en daar is het goed toeven. Degene echter die beweert God lief te hebben en die vervolgens zijn broeder haat, is door het Woord opgebracht en voorgeleid: Jij bent een leugenaar! Hij mag dan beweren God te kennen, de Heere spreekt het ferm tegen: ‘Ik ken u niet’ (Luk. 13:24-28). Jawel, de waarheid wordt in liefde betracht, de waarheid vindt ook in de liefde haar uitdrukking. Waar Gods liefde haar stempel zet, daar drukken de liefhebbers Gods de voetstappen van hun Meester: liefhebben tot het einde. Het kruis trekt zijn sporen en de oude mens met zijn diepe haatgevoelens wordt dagelijks gekruisigd, opdat Christus in mij, de nieuwe mens, leeft.

Gezien …
Voor de onmogelijkheid van de bewering geeft Johannes een verklaring. Zij is doorzichtig en helder. Dat er niets van klopt is in één oogopslag zichtbaar. In één woord is het samengepakt en samengebald, namelijk in het woordje ‘zien’. De leugenaar heeft zijn broeder gezien maar hem niet liefgehad. Hij heeft zijn broeder gezien en hij heeft hem gehaat. Hij zag zijn broeder, ja inderdaad hij zág hem. Is de wijze waarop de apostel schrijft niet veelzeggend en opmerkelijk? Het is verleden tijd. De werkwoordsvorm is zo wel erg wrang. De broeder behoort inderdaad tot het verleden. Hij heeft zijn broeder gezien. Gedane zaken nemen geen keer. Zó is de werkelijkheid. De broeder kwam hem voor ogen. Meer niet. Een vervolg kreeg het niet, of het moet de haat zijn. Hij zag aan hem voorbij.

Het zou anders moeten zijn. Hij zou hem hebben moeten zien en nóg zien. Hij zou als hij God liefhad steeds naar hem omzien, op hem toezien, met ontvangen liefdesogen naar hem omkijken. Was het werkelijk waar geweest dat hij de Heere liefhad omdat Hij met innerlijke ontferming bewogen op hem had gezien, dan had hij zijn ogen van zijn broeder (nu) niet kunnen afhouden en aftrekken. Door Zijn ogen zou hij anders naar zijn broeder zijn gaan kijken. Dan was het niet: uit het oog uit het hart, maar in het hart en blijvend op het netvlies. Hij hield zijn broeder in ieder geval niet voor gezien. Zien en haten, zien en links laten liggen, zien en voorbijgaan zijn als het om de liefde gaat, onverenigbaar. Het verdraagt zich niet met elkaar: ik heb God lief en ik haat mijn naaste. Gods liefde sluit het uit!

De briefschrijver heeft zijn oren kenbaar goed te luisteren gelegd. Aldus geopenbaard! Zijn goede Leermeester en Ontfermer vertelde immers over het liefhebben metterdaad. Hij sprak over het geven van eten aan een hongerig mens, over het reiken van een glas water aan een dorstige, over het schenken van kleren aan een naakte, en over nog veel meer hulpverlening. Daarna verklaarde Hij kernachtig: ‘Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan’ (Matth. 25:40). Zij mogen binnengaan in het Koninkrijk, in het eeuwige leven. Er is ook de andere zijde, de schaduwzijde met een totaal tegenovergestelde manier van doen. Een handelwijze als de rijke man die de arme Lazarus bij de poort negeerde en hem niets toewierp maar in zijn armoede liet verkommeren. Over die leefstijl zweeg de Heere niet, maar met het vonnis van ‘vervloekt’ zijn zij uitgewezen in het eeuwige vuur, in de eeuwige pijn. Wie de naaste niet liefheeft, kan alleen op het ergste rekenen. Er is dan immers geen gemeenschap met Christus Jezus. Met blindheid geslagen gaat iemand dan in zijn blindheid voort en ziet niet wat God in de mens en de naaste ziet! De hervormer Johannes Calvijn schrijft in zijn verklaring: Johannes heeft niets anders willen zeggen dan dat het een bedrieglijke roem is, zo iemand zegt dat hij God liefheeft, en nochtans Zijn beeld, dat daar voor ogen is, veracht.

De briefschrijver stelt de leugenachtigheid van de valse predikers aan de kaak. We moeten evenwel oppassen om oogkleppen op te zetten. Alsof dit gedane zaken zijn. Johannes’ preek heeft aan actualiteit niets ingeboet. Is uit de christelijke gemeenten en de gevestigde kerken de haatdragendheid verbannen? Lopen gemeenteleden elkaar niet meer en nooit straal voorbij, als zij elkaar gezien hebben? Gunnen wij het licht, tot in zijn diepste betekenis toe, elkaar in de ogen? Zijn wij zeer vergevingsgezind omdat ons de grootste vergeving geschonken is? Hebben zij de gemeente verlaten die altijd de hand aan het deksel van de beerput hebben om de naaste een hak te zetten, om hem zwart te maken of om zijn goede naam op straat te gooien? Johannes vertelt wat God hem heeft geleerd en wat God de Zijnen leert: de broederlijke liefde wordt geoefend waar God Zich heeft laten zien in Zijn eniggeboren Zoon Die Hij gezonden heeft (1 Joh. 4:9). Niemand heeft God gezien, maar een ieder die gelooft, ziet Gods liefde: de Vader heeft Zijn Zoon gezonden om zalig te maken! Jezus Christus is, als het toch over het zien van en het blijven zien op de broeder gaat, de Eerste op Wie gezien wordt en de Laatste van Wie de ogen niet afgehouden kunnen worden: Hij is de Broeder Die in mijn benauwdheid is geboren. Dáár komt Gij bij mij …! O, Heere, ik heb lief omdat Gij …!

Vragen
1. Wat leert ons deze tekst als het gaat om mensen die zeggen dat zij geloven maar in de omgang liefdeloos, hard en meedogenloos zijn?
2. Waarom is het voor het liefhebben van de broeder zo belangrijk om in het geloof Jezus te volgen van kribbe naar kruis, om ook te zijn in de hof vóór Pasen en Hemelvaart?
3. We zeggen soms: Het is maar hoe je ertegen aankijkt. Pas dit gezegde eens toe als het gaat om de mogelijkheden van het kijken naar je naaste.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 2009

Kerkblad | 12 Pagina's

Johannes’ brieven (66)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 oktober 2009

Kerkblad | 12 Pagina's