Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

¶ Hoera voor ‘t helder water!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

¶ Hoera voor ‘t helder water!

Kerk en drankbestrijding in Amerika en Nederland, 1835-1935

61 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Nederlandse beweging tegen drankmisbruik heeft een aantal opmerkelijke mannen voortgebracht met kleurrijke namen als C.C.E. d'Engelbronner, G. Horreüs de Haas en L. Philippona, maar de man met de meest ontoepasselijke naam was ongetwijfeld de geschiedschrijver van de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken (de NV), dr. K.F. Proost. Proost schrijft in zijn eeuwoverzicht van de NV dat het vooral de Amerikaanse voorbeelden waren die de Nederlanders in de eerste helft van de negentiende eeuw aangezet hebben om een landelijke organisatie tegen drankmisbruik op te zetten. 1 Hij laat het verder bij deze opmerking en richt zich op de boeiende geschiedenis van de Nederlandse blauwe beweging die in haar hoogtijdagen rond 1920 meer dan 150.000 aktieve betrokkenen had. 2

De geschiedenis van de drankbestrijding mag zich in een toenemende belangstelling verheugen. In Amerika bestaat die aandacht al veel langer vanwege de drooglegging tussen 1919 en 1932, toen produktie en verkoop van alcoholische dranken van staatswege verboden waren. Dit veld van onderzoek heeft niet slechts curiositeitswaarde. Amerikaanse studies leggen verbanden tussen de drankbestrijding en andere hervormingsbewegingen, zoals die voor vrouwenkiesrecht en gezondheidszorg. Aangezien

drankmisbruik nog steeds een maatschappelijk probleem is, hebben recentelijk ook hulpverleners in Nederland zich tot de geschiedenis gekeerd om de aard van het probleem te onderzoeken evenals de doelmatigheid van 'bestrijdingsmiddelen' . 3

Deze ontdekking van de historie is al eerder in Amerika gedaan en moedigde aan tot het zoeken naar verklaringen voor nationale verschillen in drankgebruik en drankmisbruik. Op basis van historische gegevens werd een indeling gemaakt in culturen met en culturen zonder een sterke drankbestrijdingsbeweging, respectievelijk gekenmerkt door protestantse en rooms-katholieke orthodoxe dominantie. De Amerikaanse historicus Harry Levine schaarde landen als Italië, Frankrijk, Spanje, Portugal, Griekenland en Oostenrijk onder de noemer van culturen zonder drankbestrijding en bestempelde de Engelssprekende en Noordeuropese landen als culturen met een sterke drankbestrijdingstraditie, waar de drankbestrijding geaccepteerd was en een zekere invloed had. In het voetspoor van de sociologen Durkheim en Weber betoogt Levine dat 'people in Protestant cultures found alcohol to be such a compelling social issue, in large part because its effects were interpreted so as to focus individual and collective attention onto questions of self-control and self-discipline.' 4 Zelfbeheersing is volgens Levine de cruciale factor in de drankbestrijding en blijkbaar een bij uitstek protestants kenmerk. Nederland, dat zich op de grens van Rome en de Reformatie bevindt, is niet alleen een intrigrerend grensgeval, maar ook een witte raaf omdat, zoals zal blijken, de rooms-katholieke drankbestrijding er ook zeer ontwikkeld was. Voordat dit verschijnsel aan een nader onderzoek wordt onderworpen, wordt eerst een globaal beeld gegeven van de drankbestrijding door protestanten in de Verenigde Staten.

De strijd tegen de alcohol in de Verenigde Staten

De Amerikaanse strijd tegen de drank kent een lange traditie waarin kerken een cruciale rol speelden. Na de achttiende eeuwse onafhankelijkheidsstrijd steeg het drankgebruik snel in de Verenigde Staten door de enorme toename van de whiskeyproduktie: graan was makkelijker te vervoeren in gedistilleerde vorm dan in natura. Rond 1830 werd bijna vijftien liter pure alcohol per hoofd van de bevolking geconsumeerd. In dezelfde periode verplaatste het drinken zich buitenshuis, waardoor openbare dronkenschap veel zichtbaarder werd. De maatschappelijke gevolgen waren meetbaar in de toename van het aantal ongevallen, van huiselijk geweld en van constateerbare lichamelijke verzwakking. De eerste nationale drankbestrijdingsorganisatie in de Verenigde Staten, de American Temperance Society (ATS), werd in 1826 door een groep predikanten opgericht in het kielzog van religieuze tractaatgenootschappen. In de periode 1825-1855 mobiliseerde de ATS kerken en ondernemers, omdat die gebaat waren bij zelfbeheersing van hun werknemers, maar ook arbeiders zelf en voor de markt producerende boeren. De drankbestrijders, die door veel kerkleden gesteund werden, riepen drinkers en dronkaards op een gelofte af te laten leggen, eerst tot matiging, later tot geheelonthouding. In de jaren 1840 ontving de drankbestrijding een nieuwe impuls van seculiere groepen van voormalige dronkaards. Hoewel in navolging van de staat Maine, waar in 1851 de produktie van en handel in alcohol werd verboden, twaalf andere staten werden drooggelegd, stagneerde de beweging omdat de slavernijkwestie in het midden van de eeuw de morele verontwaardiging afroomde. 5

Toen na de burgeroorlog het succes van de eerdere golf van drankbestrijders was weggebd en vrouwen steeds vaker mishandeld werden door hun dronken echtgenoten en buren, zetten de vrouwen van de Woman's Christian Tempe-rance Union (WCTU) de strijd voort. De WCTU kende een spontaan begin in 1873 toen vrouwen in de staat Ohio na een lezing tegen drankmisbruik bij een lokaal café gingen posten om dronkaards op te roepen de fles te laten staan en de uitbater te bewegen ander werk te zoeken. De landelijke organisatie die het volgend jaar werd opgericht had een uitgesproken interkerkelijk karakter. De maatschappelijke akties werden ondersteund met gebedsdiensten en de strijd werd onder psalmgezang gevoerd. Naar schatting meer dan 150.000 vrouwen deden aktief mee aan deze kruistocht. Onder de bezielende leiding van Frances Willard, die in 1879 tot voorzitster werd gekozen, ontwikkelde de WCTU een breed programma aan evangelisatie-akties en hervormingen (vrouwenkiesrecht, armoedebestrijding, hulp aan gevangenen en vakbondsrechten) die de campagne tegen alcoholmisbruik ondersteunde. 6

Ook de mannen namen nieuwe initiatieven. In 1869 richtten drankbestrijders de Prohibition Party (PP) op uit onvrede met het beleid van de Republikeinse Partij die in betrekkelijk korte tijd haar morele overwicht dat ze opgebouwd had in de strijd tegen de slavernij, had verloren. De doelstelling van deze nieuwe partij was een Prohibition Amendment in de grondwet af te dwingen door gebruik te maken van het machtsevenwicht tussen de bijna even sterke Democratische en Republikeinse partijen. Ondanks lokale en regionale successen (met in het topjaar 1892 271.000 stemmen) en samenwerking met de WCTU wist ze slechts een minderheid onder de Amerikaanse kiezers tot een loyaliteitsbreuk te bewegen. Wel heeft haar kortstondige succes de drankbestrijders gemotiveerd om politieke middelen te gebruiken. 7

De organisatie die verantwoordelijk werd gehouden voor de drooglegging, de Anti-Saloon League (ASL), had ook haar bakermat in Ohio. In 1893 vormde de ASL een landelijk verband om stap voor stap de verkoop van alcohol terug te

dringen, in tegenstelling met de Prohibition Party die haar heil verwachtte van een landelijk verbod. Ook de ASL recruteerde vooral de protestantse kerkganger, die niet bereid was geweest om de loyaliteit jegens de grote partijen op te geven voor steun aan de Prohibition Party. Deze omvangrijke groep met een achterban van naar schatting anderhalf miljoen mannen, vond de programma's van zowel de PP als de WCTU te radicaal en was ervan overtuigd geraakt dat de drankhandel allerlei ongewenste ontwikkelingen had veroorzaakt, zoals verhoging van belastingen om politie en justitie te bekostigen en de corruptie van politieke partijorganisaties. Zo werd een grote groep gemobiliseerd die sympathiek tegenover de drankbestrijding stond, maar afkerig was van de andere agendapunten. 8

Drooglegging

De werkwijze van de ASL, die als de politieke arm van de kerken kon worden beschouwd, was om doelgericht in de volksvertegenwoordigingen van de deelstaten te lobbyen voor de wettige mogelijkheid om een district droog te leggen. Door een professionele organisatie met betaalde medewerkers, een vaste giftenstroom en een imago van onvermijdelijk succes op te bouwen wist de ASL een politieke factor van formaat te worden. Rond 1912 was er een evenwicht ontstaan tussen natte en droge staten. De ASL slaagde erin om een federaal verbod te krijgen op het vervoer van alcohol van een natte naar een droge staat. Dit succes leidde de laatste fase in: een nationaal verbod door middel van een amendement op de grondwet. Dankzij de indeling van kiesdistricten die het platteland bevoordeelde (waar de meeste sympathisanten woonden), de snelle opeenvolging van referenda die staten drooglegden en oorlogsmaatregelen die om graanbesparingen vroeg, werd Amerika drooggelegd op 16 januari 1920.

Aanvankelijk was er groot enthousiasme over de drooglegging en trokken de opmerkelijke be-richten over afnemende criminaliteit en toenemende welvaart een stroom van Europese bezoekers aan, die het Amerikaanse geheim wilden ontdekken om dat in Europa toe te passen. De alcoholconsumptie in de eerste jaren van de drooglegging daalde met bijna 70 procent. Maar al gauw bleek dat er geen methode bestond die naleving van de wet afkon dwingen. De politiemacht die de controle op de drooglegging moest uitvoeren was te klein en bij voorbaat kansloos.Weinig staten wilden geld vrijmaken voor de handhaving van de wet. Clandestiene destilleerderijen beleefden gouden tijden en de smokkelaars die drank uit Canada importeerden verdienden geld als water. Zelfs schoolkinderen werden ingezet bij het rondbrengen van drank. Deze ontwikkelingen bezorgden de drooglegging een slechte reputatie. Overtreding van de drankwet werd in de hand gewerkt omdat publieke steun verdween en naleving van de wet onmogelijk bleek.

Onder aanvoering van enkele welgestelde ondernemers werd een tegencampagne gestart om het Achttiende Amendement af te schaffen. Zij voelden het drankverbod vooral in de portemonnee omdat ze een forse inkomensbelasting moesten opbrengen ter compensatie van derving aan inkomsten voor de schatkist en omdat ze bovendien de ruime dividend van de drankindustrie misliepen. De rollen werden omgedraaid: de drankbestrijders raakten in de verdediging en konden het niet eens worden over een gezamenlijke aanpak. De drankhandel had veel geld en beloofde werkgelegenheid en hogere belastingopbrengsten, wat tijdens de depressie onweerstaanbaar aantrekkelijk klonk. De drogen verslapten omdat velen dachten dat de strijd gewonnen was en toegaven aan de oprukkende consumptiementaliteit van de jaren 1920. De natten slaagden erin om de drogen af te schilderen als saaie extremistische puriteinen. Ze associeerden de drank met positieve dingen (mode, ontspanning) en de drooglegging met aantasting

van de persoonlijke vrijheid en federale bedilzucht. Ze bewezen hun fatsoen door zelfbeperkende maatregelen voor te stellen, zoals een blijvend verbod om aan minderjarigen te verkopen en de belofte dat de saloon gesloten zou blijven. In 1928 kwam het drankverbod op de nationale agenda bij de presidentsverkiezingen. De rooms-katholieke Democraat Al Smith stelde voor om het drankverbod te herzien, terwijl de Republikein Herbert Hoover zich presenteerde als de droge kandidaat. Dankzij anti-katholieke sentimenten en economische voorspoed werd Hoover gekozen. Zijn verkiezing bleek een phyrrusoverwinning te zijn omdat de drooglegging zo een Republikeins etiket kreeg. In 1932 kregen zij de rekening gepresenteerd voor de economische depressie en werd de Democraat Franklin D. Roosevelt gekozen. Hij diende een voorstel in tot herroeping van het Achttiende Amendement, dat even snel door de staten werd geratificeerd als het dertien jaar eerder was aangenomen. 9

Sinds 1933 mogen de staten zelf beslissen of ze droog of nat zijn. Alleen in het Zuiden bleven nog enkele droge staten over, afgezien van een aantal districten in het noorden, zoals in Zeeland, Michigan, waar ook nog een drankverbod geldt. Ondanks het wegvallen van het federale verbod bleef het drankgebruik aanmerkelijk lager dan voor de prohibitie.

Vergelijkend onderzoek

Eén van de verrassende uitkomsten van het ontluikende vergelijkend onderzoek op het gebied van de drankbestrijding is dat wereldbeschouwing meer invloed heeft op het ontstaan van een sterke blauwe beweging dan maatschappelijke veranderingen, zoals industrialisering en modernisering. Landen als Rusland en Polen, waar het drankmisbruik zeker niet onder deed voor de rest van Europa, hebben geen sterke drankbestrijding opgebouwd. Daaruit concludeert Levine dat de aanwezigheid van ernstig drank-misbruik op zich geen voldoende voorwaarde is voor een sterke drankbestrijdingsorganisatie. Hij zoekt de verklaring daarom in culturele en godsdienstige richting. Historisch onderzoek in Scandinavië leverde de ontdekking op dat de impuls voor de organisatie van de drankbestrijding in het midden van de negentiende eeuw uit de Engels-Amerikaanse kerkelijke hoek kwam. Niet alleen licht door deze benadering iets op van het wereldwijde netwerk van de antialcoholcampagne, ook blijkt er een verband te bestaan tussen openheid voor Amerikaanse religieuze invloeden en morele aktie. Dit onderzoek heeft de relatie tussen protestantisme en drankbestrijding versterkt, maar ook nader genuanceerd omdat bleek dat de Denen zich minder op Amerika oriënteerden dan de Zweden en de Deense drankbestrijding veel minder invloedrijk was.

Dit artikel beschrijft de drankbestrijding in Nederland aan de hand van de volgende vragen: Is er sprake geweest van beïnvloeding vanuit Amerika op de gang van de drankbestrijding in Nederland? Heeft die Amerikaanse impuls op gelijke wijze effect gehad op protestanten en katholieken? Is het begrip zelfbeheersing het belangrijkste argument geweest? Wat dragen de ontwikkelingen in Nederland bij aan de beoordeling van de hechtheid van de relatie tussen katholiek/protestant en een krachtige drankbestrijding?

De Nederlandse drankbestrijding is in vijf perioden te verdelen: de periode 1830 tot 1850, de beginfase van de georganiseerde drankbestrijding, het tijdvak tussen 1850 en 1880 waarin voor het eerst om wettelijke maatregelen werd gevraagd, de jaren 1880 tot 1900 waarin de nadruk veranderde van matig gebruik naar geheelonthouding, de periode van 1900 tot 1925 waarin de drankbestrijding tot een hoogtepunt kwam door de geconcentreerde beweging voor Plaatselijke Keuze en tot slot de neergang van de beweging tussen 1925 en 1935. 10 De Amerikaanse

invloed is in de hele periode 1835-1935 duidelijk aantoonbaar. In de eerste twee perioden was er louter bij protestanten aandacht voor de georganiseerde drankbestrijding. Rond de eeuwwisseling betraden ook de Nederlandse katholieken dit terrein.

Eerste aanzet

Hoewel er in de vroege negentiende eeuw diverse particuliere initiatieven waren opgezet om de kwalijke gevolgen van drankmisbruik op lokaal niveau te bestrijden, kwam de eerste aanzet tot de oprichting van een landelijk verband tegen drankmisbruik uit Amerika. Groen van Prinsterer had op een zomeravond in 1837 een opmerkelijke Amerikaanse gast op bezoek. Het was Robert Baird, een presbyteriaanse dominee, die tussen Amerika en Europa heen en weer pendelde om de Franse protestanten te ondersteunen en de ideeën van de Amerikaanse matigheidsgezelschappen te verspreiden. Groen werd geen activist in de drankbestrijding, maar zag de ernst van de zaak wel degelijk in en zou ongeveer twintig jaar later in de Tweede Kamer het voorstel steunen om een parlementaire enquête naar drankmisbruik in te stellen. 11

Tijdens een eerdere reis in Nederland had Baird al contacten gelegd met leiders van lokale drankbestrijdingsgenootschappen, die vervolgens zijn oorspronkelijk Franstalige boek Histoire des Sociétés de Temperance des Etats Unis d'Amérique in het Nederlands vertaalden. Dit boek en de berichtgeving in Nederlandse pers over de Amerikaanse drankbestrijding gaven een impuls aan enkele artsen en hervormde predikanten om in 1842 de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Sterken Drank (de NV) te stichten. Zij volgden Bairds aanbevelingen en stelden een onthoudingsbelofte op, besloten literatuur uit te geven en lezingen te organiseren. In verscheidene Noordeuropese landen had Bairds missie geleid tot bloeiende drankbestrijdende organisaties, die zelfs de steun vanhet staatshoofd ontvingen. Tot aan het eind van de eeuw had de NV een expliciet christelijk karakter. De organisatie verzette veel werk in het bewustmaken van het probleem, maar slaagde er niet in om een maatschappelijke omwenteling te veroorzaken.

Politieke middelen

Een tweede voorval in Amerika maakte Nederlandse drankbestrijders bewust van de mogelijkheid tot politieke oplossingen. 12 In 1851 besloot de staat Maine om de produktie en de verkoop van alcohol te verbieden. De Maine Act zou het model worden voor velerlei drankwetgeving in de hele wereld. Berichtgeving in de pers over deze wet en haar gunstige effecten op economie en moraal leidden ertoe dat de Tweede Kamer werd bestookt met petities van burgers die om overheidsingrijpen verzochten, ook al moest de individuele vrijheid daarvoor worden beknot. Zo betoogden 270 ingezetenen van Zwolle in 1855: 'Waar het vrije Noord-Amerika het voorbeeld heeft gegeven, kan volgens adressanten voor Nederland op dit punt minder bezwaar bestaan.' 13

In de kamer riep J. J. Rochussen, de latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, op tot een parlementaire enquête om het drankprobleem te onderzoeken. Het parlement vond dat middel, dat door de grondwetswijziging van 1848 beschikbaar was gekomen, echter te sterk en liet in plaats daarvan een commissie de wenselijkheid van een enquête onderzoeken. Ze kwam tot de conclusie dat de bevolking nog niet rijp was voor verbodsbepalingen en dat beperkende maatregelen nadelige gevolgen voor de drankindustrie zouden kunnen hebben. De particuliere verwachtingen van overheidsingrijpen werden weliswaar niet gehonoreerd, maar niettemin werd een eerste stap gezet: de accijnzen werden verhoogd. 14 In 1881 werd eindelijk de eerste drankwet aanvaard omdat de andere beschaafde landen Nederland daarin waren voor-

gegaan. De wet voorzag in een vergunningenstelsel waarbij het aantal vergunningen gekoppeld werd aan de bevolkingsomvang: één per 500 inwoners in de steden en één op de 250 op het platteland. Omdat de bestaande vergunningen niet werden ingetrokken, daalde het aantal drankverkooppunten echter niet. 15

Geheelonthouding

Een derde bijdrage aan de drankbestrijding van Amerikaanse (en Engelse) zijde bereikte Nederland via de Amsterdamse predikant Carel Steven Adama van Scheltema. Al in zijn eerste gemeentes in Zeeland had deze sociaal bewogen hervormde predikant kennis gemaakt met de verderfelijke gevolgen van alcoholmisbruik. Hij ergerde zich aan de gewoonte dat kerkeraadsleden de overgebleven avondmaalswijn opdronken, waardoor ze lichtelijk aangeschoten naar huis terugkeerden. In 1861 raakte hij overtuigd van de waarde van de geheelonthouding na het lezen van een Engels boek over christelijk wijkwerk, waar evangelisatie en drankbestrijding hand in hand gingen. In de achterbuurten van Amsterdam, waar Adama in 1849 predikant werd, kwam hij tot de conclusie dat matiging onvoldoende was en dat alleen onthouding van elke vorm van alcohol een effectief middel was om te voorkomen dat drankzuchtigen terugvielen. In navolging van het Engelse voorbeeld richtte Adama van Scheltema in de Jordaan een wijkgebouw op, waarin allerlei sociale aktiviteiten zoals naaischolen, koorzang en bewaarscholen, werden georganiseerd. Zijn motivatie putte hij uit 2 Cor. 5:14, 'De liefde van Christus dringt ons.' 16

Adama propageerde de drankbestrijdingsbeweging indirect door de ellende van de drank, bekeringsverhalen en voorvallen uit de Angelsaksische georganiseerde drankbestrijding te beschrijven in de Christelijke Familiekring waaraan hij als redacteur was verbonden. In de orthodox-gereformeerde bladen werd in de ja-ren 1870 een debat gevoerd over de wenselijkheid van de drankbestrijding. De Kamper theoloog Helenius de Cock vond de drankbestrijding niet fundamenteel genoeg en vreesde dat het aannemen van nieuwe wetten werkheiligheid in de hand zou werken. Anderen verweten Adama een nieuwe ascese te prediken en een onderscheid te creëren tussen goede en minder goede (nl. drinkende) christenen. 17 Daartegenin benadrukten sociaal werkzame christelijk gereformeerden dat solidariteit met drankzuchtigen geboden was en dat het drankmisbruik zo nijpend was dat matiging niet meer voldeed en ook niet bijbels verantwoord genoemd kon worden. Soortgelijke debatten zouden nog veelvuldig herhaald worden in christelijke kringen. 18

In 1881 richtte Adama uit teleurstelling over het geringe bereik van de NV, die hij niet echt christelijk en ook niet effectief vond, met enkele medestanders uit de beweging voor Inwendige Zending de Nationale Christen Geheel-Onthouders Vereniging (NCGOV) op, terwijl hij gewoon lid van de NV bleef. Ook zijn sombere verwachtingen van de drankwet van 1881 waarvan hij slechts een toename van het aantal ontduikingen voorzag, brachten hem ertoe om een radicale voorbeeldfunctie door totale onthouding te propageren. Door persoonlijke onthouding zouden niet alleen de verleidingen voor de alcoholist verminderen, het voorbeeld zou ook medestanders winnen door een beroep op de christelijke verantwoordelijkheid voor elkaar en de wereld. Ook de indirecte gevolgen waren belangrijk. Geheelonthouding bevorderde tal van zaken die belangrijk waren: zondagsheiliging, gebed, leven tot eer van God en de komst van Gods Koninkrijk. Steun ontving hij van vooraanstaande theologen zoals J.H. Gunning J.Hz. en J.J.P. Valeton. Deze laatste redigeerde het Werk der Liefde van 1894-1907, waarin hij een strikt geheelonthoudingsstandpunt innam omdat de ernst van het probleem in de samenleving daarom vroeg. 19

Adama was een veelschrijver en gebruikte vooral opvoedende en bemoedigende berichten uit Amerika en Engeland omdat er in Nederland zo weinig stimulerend nieuws voor handen was. Hij volgde verder het Amerikaanse voorbeeld door zondagsscholen te stichten voor het bereiken van kinderen en een reizend propagandist aan te nemen. De eerste die deze functie bekleedde was een Amerikaan ds. John van Burk uit Oberlin, Ohio. Rond 1917 had de NCGOV 13.500 leden.

De NCGOV was niet de enige radicaal droge beweging. Rond de eeuwwisseling bekeerden ook andere verenigingen zich tot geheelonthouding. In 1893 werd ook in Nederland een afdelingen van de Internationale Orde van Goede Tempelieren opgericht, een van huis uit Amerikaans genootschap dat onthouding van elke vorm van alcohol voorschreef. Dit genootschap, dat op een algemeen christelijke basis werkte, had grote invloed op de drankbestrijding in de Verenigde Staten, vooral door de aanzet te geven tot de oprichting van de Prohibition Party. In Nederland richtte de orde zich op het begeleiden van dronkaards. De samenwerking met andere levensbeschouwelijke verenigingen mislukte omdat die het lidmaatschap van de orde ontraadden (NCGOV) of verboden (zoals de gereformeerden en de rooms-katholieken besloten). Het voorstel van de Tempelieren om ook in Nederland een Onthoudings Partij op te richten, leidde tot niets. 20

Ook de oude NV, die haar christelijke grondslag gaandeweg had verloren, werd onder invloed van sociaal-democratische inbreng in 1899 een geheelonthoudersvereniging. 21 Alleen de Volksbond tegen Drankmisbruik, die niets moest hebben van deze radicaliteit maar de nadruk legde op verbetering van omstandigheden en herstel van de drankzuchtigen en de roomskatholieke verenigingen, later verenigd in de bond Sobriëtas, schreven het totale afzweren van de drank niet dwingend voor.

Rond de eeuwwisseling was de drankbestrijding uitgegroeid tot een brede beweging met rond de twintig gespecialiseerde clubs, variërend van de grote NV en de NCGOV tot kleine verenigingen voor artsen, predikanten en spoorwegpersoneel. Ook de overheid zag het belang in van particuliere organisaties en begon ze te subsidiëren met een bescheiden bedrag in 1900 van ƒ 10.000 tot het topbedrag van bijna een kwart miljoen in 1923 (naast andere overheidssubsidies).

Plaatselijke Keuze

Een vierde impuls vanuit Amerika vormde de campagne voor Plaatselijke Keuze, de mogelijkheid voor burgers van een plaats om een verzoek tot opheffing van de drankvergunningen in te dienen. De NCGOV stelde deze maatregel als eerste voor en spoedig werd 'local option' het troetelkind van de drankbestrijding. In de Verenigde Staten had deze manier van aanpak tot grote successen voor de drankbestrijders geleid en dertig jaar lang zou dit punt de agenda van de Nederlandse medestanders bepalen. Volgens de blauwe pers zouden de Nederlandse emigranten in Amerika het voorstel ook massaal steunen. Amerika werd het baken voor de Nederlandse blauwe beweging, die zelfs de Amerikaanse term overnam.

Samenwerking met andere verenigingen was noodzakelijk om Plaatselijke Keuze te realiseren. In 1907 sloten alle protestants-christelijke organisaties tegen drankmisbruik zich aaneen in de bond Enkrateia (zelfbeheersing) en vandaar uit werden congressen belegd, publicaties verspreid en gemeenschappelijk campagne gevoerd voor Plaatselijke Keuze. Alle blauwe verenigingen verenigden zich in de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme (1909), van waaruit werd samengewerkt in de Nederlandse Bond voor Plaatselijke Keuze die tussen 1914en 1916 ruim 670.000 handtekeningen voor Plaatselijke Keuze verzamelde, een nationale Blauwe Week

organiseerde, een reizende Drankweertentoonstelling op de weg zette, een persbureau inrichtte en veel literatuur verzorgde.

Met toenemend enthousiasme werden door de blauwe pers de overwinningen van de 'drogen' op de 'natten' in Amerika gerapporteerd. Toen Amerika op 1 juli 1919 door het achttiende amendement werd drooggelegd, was blauw Nederland diep onder de indruk. Diverse studiereizen werden ondernomen om de Amerikanen hun geheim te ontfutselen. Amerika werd het voorbeeld van een beschaafde natie die zich in de twintigste eeuw bevrijdde van het juk van het alcoholisme.

Gereformeerde Vereeniging

In 1900 zag de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding (GVVD) het licht. Deze vereniging opgericht door enkele gereformeerde predikanten en andere gereformeerde notabelen, kwam tot stand uit de behoefte van gereformeerden om overleg te plegen over de bijdrage die hun bevolkingsgroep kon leveren aan de bestrijding van het drankprobleem. Dit initiatief paste in het neo-calvinistische offensief om de gereformeerde beginselen in de wereld uit te dragen. Belangrijker dan de wens om de eigen beginselen onbesmet te laten functioneren en daarom een eigen vereniging op te zetten was de drang om juist de eigen achterban te overtuigen van de noodzaak van de drankbestrijding en obstakels weg te nemen door de christelijke solidariteit te benadrukken. De initiatiefnemers waren het geheelonthoudersideaal toegedaan, maar vreesden misverstanden over de aard van het probleem en de voorgestelde oplossingen, wat gemakkelijk tot weerstanden zou leiden. 22 Als gereformeerden de alcohol zouden opofferen om drankzuchtigen een steun in de rug geven, zouden ze ook een bewijs leveren van de kracht van gereformeerde beginselen. De secretaris van de GVVD, J. Minderaa, vatte na een samenvatting van de relevante bijbelteksten over matiging, zelfbeheersing en onthouding, de bijbelse boodschap als volgt samen, 'Uit al het besprokene moge nu duidelijk zijn, dat de zedelijke eisch, die Gods Woord aan het Christelijk leven stelt, veel verder gaat dan matigheid in spijs en drank, veel verder ook dan matigheid in 't algemeen. Het is niets minder dan volkomen zelfbedwang om in alle dingen te allen tijde er naar te streven, den wil van God zoo volkomen mogelijk te volbrengen. En de Christen is verplicht te onderzoeken of dit zelfbedwang zich in een bepaald geval moet uiten in een geheele of in een gedeeltelijke binding; in onthouding of in matiging.' 23 Omdat het een offensief tegen een hardnekkig kwaad betrof, paste alleen geheelonthouding als adequaat instrument, beweerde Minderaa.

Abraham Kuyper werd geen lid van deze vereniging, ook al sympathiseerde hij met haar doelstelling. In 1896 typeerde hij het alcoholisme als de zonde van de negentiende eeuw en raakte tijdens zijn Amerikaanse reis in 1898 onder de indruk van de 'ongewoonte om wijn en alcoholia te drinken.' Hij keurde echter de exclusieve binding tussen drankbestrijding en de leden van de Gereformeerde Kerken af. Zijn bijdrage aan de oplossing leverde hij op wetgevend terrein. 24 Zijn kabinet wijzigde in 1904 de drankwet van 1881 en verhoogde de eisen die aan verkooppunten werden gesteld, plaatste ook wijn en bier onder de wet en stelde een inspectie in. Hij liet echter ook het aantal vergunningen stijgen overeenkomstig de bevolkingsgroei en schrok terug voor een vermindering van het aantal omdat dat de schatkist veel geld zou kosten als de uitbaters schadeloos gesteld moesten worden. Als doekje voor het bloeden zou de gemeenteraad elke vijf jaar het aantal vergunningen mogen terugbrengen. Hij achtte het voorkomen van drankmisbruik een taak van de kerken en vreesde dat een vereniging als de GVVD zou veroorzaken dat gereformeerden zich superieur zouden gaan voelen tegenover degenen die wel alcoholhoudende dranken gebruikten.

Een uit zijn verband gerukte uitspraak van Kuyper werd echter frequent door gereformeerden die de GVVD te radicaal vonden geciteerd om hem als tegenstander van de drankbestrijding te afficheren. Zijn fameuze uitspraak 'bij de chocolade ketel en de water en melk karaf kweekt men geen geslacht van kloeke Calvinisten, ' had hij gedaan om het schenken van wijn bij het oprichtingsdiner van de vu te rechtvaardigen, maar ging een eigen leven leiden om de borrel te rechtvaardigen. 25 De GVVD had daarom ook heel wat in eigen kring uit te leggen en het ledental kwam nooit boven de 5.000 uit. De ruim honderd plaatselijke afdelingen hielden zich vooral bezig met progaganda, het bestrijden van drankadvertenties, het benaderen van kerkeraden en gemeenteraden met het aanbod om voorlichtingsbrochures aan jonge ouders te verstrekken en met incidentele huisbezoeken aan zware (gereformeerde) drinkers.

Predikanten en kerken

Er waren echter andere gereformeerde en hervormde kopstukken die zich met de drankbestrijding vereenzelvigden, zoals het hervormde ARP-kamerlid ds. A.S. Talma, minister van Handel, Nijverheid en Arbeid tussen 1908 en 1913, de gereformeerde jurist en Tweede Kamerlid V.H. Rutgers en hervormde theoloog en latere minister van Arbeid, J.R. Slotemaker de Bruine, die een brug vormden tussen de belangengroep en de politiek.

Vanuit de NCGOV werd in 1903 de Predikanten Geheelonthouders Vereniging (PGV) opgericht. De drijvende kracht achter deze organisatie van rechtzinnige predikanten was J. Henri Ledeboer. Vier jaar later waren er al ruim 200 leden. Dat getal zou nog groeien tot 250, ongeveer tien procent van het totaal aantal predikanten maar daarna stagneren, terwijl naar schatting minstens een kwart van de predikanten geheelonthouder was. Ze bereikten dat er op de zondag voor hun jaarvergadering voor de drankbestrij-ding werd gebeden in de kerken. Het lukte de predikanten echter niet om het drankgebruik te weren van christelijke toogdagen, zoals ze moesten ondervinden toen ze protesteerden tegen het uitbaten van bier op zendingsfeesten. 26

Individuele leden op invloedrijke posities zoals Slotemaker de Bruine, voorzitter van de PGV en 30 jaar lang voorzitter van de NCGOV, probeerden wel de kerken bij de drankbestrijding te betrekken. Slotemaker maakte in 1920 een reis door Amerika en trok Nederland door met de boodschap Wat Amerika ons leert. Hij was vooral onder de indruk van de rol van de kerk. Hoewel de drooglegging nog geen jaar in werking was, wist Slotemaker al indrukwekkende wapenfeiten te rapporteren: kroegen werden schoenwinkels, de misdaad nam af, spaartegoeden stegen en de welvaart nam toe. De voorspelling dat de hele wereld in 1925 drooggelegd zou zijn vond hij al te vermetel, maar hij geloofde dat wat in Amerika gebeurde elders ook mogelijk moest zijn. Andere Nederlandse 'spionnen' zoals de ambtenaar F.M.G. van Walsem en de socialisten N.A. de Vries en P. van der Meulen, bevestigden het succes van de prohibitie en prezen de rol van Amerikaanse kerken. Zij bestreden de indrukken van de liberale en rooms-katholieke dagbladen dat het droge experiment tot mislukken was gedoemd. Hoewel deze gezaghebbende bronnen beslist oog hadden voor de verschillen tussen Nederland en de Verenigde Staten, bevorderden ze toch de gedachte dat de Amerikaanse oplossing van het drankprobleem de koers naar een onvermijdelijke toekomst uitzette. 27

Eén groot onderscheid met Amerika was de geringe steun die gevestigde kerken in Nederland aan de drankbestrijding verleenden. In Amerika vormden de kerken de kern van de Anti-Saloon League, de belangrijkste anti-alcohollobby, waarin vooral methodisten en presbyterianen al vanaf het begin alle steun hadden verleend. Omdat de opwekkingsbewegingen

alle nadruk op persoonlijke bekering legden en een staat van zondeloosheid mogelijk achtten, werden uiterlijke kenmerken die daar getuigenis van aflegden zeer belangrijk. Geheelonthouding werd gezien als een overtuigend en noodzakelijk bewijs van echte bekering. Bovendien zagen sommige christenen geheelonthouding als een geschikt instrument om de protestantse identiteit van de natie te beschermen, terwijl anderen de strijd om drooglegging voerden als uiting van sociale bewogenheid. Tot in de jaren twintig bleef de Federal Council of Churches vierkant achter de drooglegging staan. 28

In Nederland durfde echter geen synode méér te doen dan het onderstrepen van de ernst van het drankprobleem. Deze terughoudendheid kenmerkte de kerken ook in de benadering van andere maatschappelijke problemen. In de sociale kwestie roerden de kerken zich nauwelijks en de meeste kerkelijke leiders zagen dronkenschap, en niet drankgebruik als een bedreiging van kerk en kerkelijk leven. Alleen de Christelijke Gereformeerde Kerken verklaarden in 1925 dat een kroegbaas geen ambtsdrager kon zijn. 29 Individuele kerkenraden betuigden hun sympathie voor de drankbestrijding door adhesiebetuigingen te sturen aan drankbestrijdingscongressen en manifestaties. Elfhonderd kerkenraden verleenden hun steun aan het wetsontwerp Rutgers, maar er volgde weinig structurele hulp in de vorm van het ter beschikking stellen van kerkzalen, onderricht, redactionele ruimte in kerkbladen en financiën. Bij mensen die zich inzetten voor de inwendige zending of die zich sterk identificeerden met de arbeiderskwestie vond de drankbestrijding een open oor. 30

Van hun kant schrokken de leiders van de christelijke drankbestrijdingsorganisaties ervoor terug om geheelonthouding dwingend voor te schrijven als voorwaarde voor een kerkelijk ambt. Ondanks de weinig concrete en structurele steun van de kerken, werden de drankbestrijders niet moedeloos omdat er een bredeconsensus heerste over mogelijkheden om in de politiek resultaat te behalen. In de vroege jaren twintig leek dat te gaan gebeuren.

Parlementaire druk

Het antirevolutionaire kamerlid Rutgers diende in 1920 samen met de christelijk-historische en de sociaal-democratische collegae een voorstel in voor Plaatselijke Keuze, waarbij een vijftiende van alle stemgerechtigden in een plaats een stemming kon aanvragen om de plaats droog te leggen. Als driekwart van de stemmen dit voorstel steunden zou het verzoek bij de Kroon worden ingediend, die uiteindelijk zou beslissen. Zo werd voorkomen dat de stemming een referendum zou lijken. Gesteund door een grootse Haagse manifestatie met vaandels en banieren in november 1920 werd het voorstel in het voorjaar van 1921 in de Tweede Kamer aangenomen om in het daaropvolgende jaar door één stem te sneuvelen in de Eerste Kamer. Dit gebeurde ondanks de scherpe en humoristische verdediging van mr. P.A. Diepenhorst die benadrukte dat deze wet geen imitatie van Amerikaanse prohibitie was, noch een poging om de persoonlijke vrijheid te beknotten, maar een effectief middel om een schadelijke bedrijfstak met publieke steun uit het maatschappelijk leven terug te dringen. Hij deed een heftige uitval naar de pers die kritiekloos sensationele verhalen over de Amerikaanse mislukking overnam. Hij haalde als voorbeeld aan dat ter ere van de Nederlandse dirigent Willem Mengelberg een diner in Philadelphia was aangeboden, waarbij de gastheer als afscheidsgebaar een fles Bols in Mengelbergs achterzak stopte. Diepenhorst trok de conclusie: 'Een groote kruik Curacao van Lucas Bols in den achterzak van zijn pantalon!; men denke over deze prestatie niet gering. Naast het groote respect voor onzen Hollandschen toonkunstenaar is zeker ook een woord van waardeering tegenover de prestatie van den kleermaker volkomen op zij n plaats.' 31 Maar het mocht

niet baten, de liberalen en het grootste deel van de rooms-katholieken behielden een overwicht dat Plaatselijke Keuze voorkwam.

In eerste instantie vergrootte deze nederlaag de inzet van de blauwe clubs en in 1924 werd het wetsvoorstel met een nog grotere meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen. Het strijdlied van de Plaatselijke Keuze, dat gezongen werd door honderden demonstranten om het parlement te beïnvloeden, verwoordde de verwachting van een spoedige overwinning tijdens een massameeting in Den Haag:

Broeder, gij zaagt toch den drankjammer / branden,

Gloeiend en schroeiend en moordend als / vuur?

Hier is het werk voor uw nijvere handen hier wenkt uw roeping en thans is 't ons uur! Juiche als een strijdkreet door 't land dan de / leuze:

Op, voor de Plaatselijke Keuze. 32

Ondanks de omvangrijke blauwe propaganda en publieke pressie, strandde het voorstel voor Plaatselijke Keuze begin 1925 nogmaals in de senaat. Het nauwe evenwicht tussen voor-en tegenstanders van het voorstel werd verstoord doordat vijf CHU-senatoren o.l.v. Mr. W.L. baron de Vos van Steenwijk om constitutionele redenen tegen stemden. Ze waren van mening dat het prestige van de Eerste Kamer was aangetast door de snelle terugkeer van het wetsvoorstel. De verdedigers van de persoonlijke vrijheid en de belangen van het bedrijfsleven lieten zich niet overtuigen om het stelsel een kans te geven. Ondanks het feit dat de indieners steeds hadden benadrukt dat ze geen totaal verbod van alcohol nastreefden, hadden de verwijzingen naar Amerika toch die indruk gewekt. En daar bleek het verbod niet te handhaven, was het zelfs verantwoordelijk voor de toename in de georganiseerde misdaad. Zelfs de blauwe pers moest toe-

geven dat Amerika niet het droge paradijs bleek te worden, waarop men had gehoopt. Door de toename van de illegale handel en de daarmee verbonden misdaad en de falende overheidscontrole had de publieke opinie in een tijdsbestek van twee jaar het vertrouwen in de voorbeeldfunctie van Amerika verloren. Ook de drankbestrijders zagen dat in en haastten zich om de associatie met Amerika te verloochenen. De voorzitter van de GVVD, ds. W.H. Gispen, zei in 1926: '...er is geen verstandig, radicaal drankbestrijder in ons land, die het Amerikaansche voorbeeld hier nagevolgd zou wenschen.' 33

De Nederlandse drankbestrijders hadden hun bewondering voor Amerika echter nooit verbloemd en 'local option' gepresenteerd als de opmaat voor onvermijdelijke uitbanning van het drankprobleem. Toen na 1925 het tij voor de Amerikaanse drankbestrijding definitief gekeerd was, moest de blauwe pers in Nederland steeds nieuwe nederlagen rapporteren, tot de herroeping van het verbod in 1933 toe. De angst voor de onwelgevallige gevolgen van een totaal alcoholverbod verlamde verdere stappen in Nederland. Zo beïnvloedde ook in deze laatste fase de situatie in Amerika de drankbestrijding in Nederland.

We kunnen speculeren over wat er had kunnen gebeuren als de Plaatselijke Keuze in Nederland was aanvaard. Waarschijnlijk had deze maatregel de drankbeweging langer vitaal gehouden. Een continue strijd op plaatselijk niveau had, mits strategisch gevoerd met incidentele successen, de motor draaiende hebben kunnen gehouden. Nu had de nationale campagne veel energie gekost en niets opgeleverd en werd bovendien de subsidie snel afgebouwd. 34

De rooms-katholieke drankbestrijding

Zoals de Nederlandse regering en de vroege drankbestrijdersorganisaties tot aktie aangespoord werden door ontwikkelingen in het buitenland kwam ook de aanzet tot drankweer-

aktiviteiten van Nederlandse katholieken aan het eind van de negentiende eeuw uit het buitenland. Dat patroon volgde de aarzelende aanpak van maatschappelijke vraagstukken die historicus L.J. Rogier als volgt omschreef: 'De katholieken in Nederland hadden nog geen sociale traditie van betekenis, wat hier leefde aan meningen was uit alle windstreken samengeraapt.' 35

De voortrekker van de roomse blauwe beweging, de Enschedese kapelaan Alfons Ariëns, liet zich zowel door de katholieke als door de protestantse clerus inspireren, zowel door buitenlanders als door landgenoten. De New Yorkse kanselredenaar F. de Witt Talmage en de Amsterdamse dominee Adama van Scheltema maakten hem bewust van het probleem van het alcoholisme en hij bewonderde hun ferme reactie. Ook werd hij gemotiveerd door de Amerikaanse kardinaal Gibbons, naast Europese voormannen zoals Augustinus Egger, bisschop van het Zwitserse St. Gallen en initiatieven in België. 36

Ideeën over georganiseerde drankbestrijding circuleerden al enige tijd in katholieke kringen. In 1879 had de nieuwe Paus Leo XIII (1878-1903) de katholieke drankbestrijdingsbewegingen in de Verenigde Staten openlijk geprezen en hun geheelonthoudingsstandpunt gesteund. 37 In zijn encycliek Rerum Novarum sanctioneerde hij de arbeidersorganisaties en prees degenen 'die goed doorzien wat de tijd van hen vordert en daarom onderzoeken en beproeven, hoe zij de arbeiders met gepaste middelen kunnen opheffen... [en bij arbeiders en patroons] aan te kweeken en te versterken de herinnering aan hun plichten en de onderhouding van de voorschriften van het Evangelie. Die voorschriften immers houden den mensch af van onmatige strevingen en verbieden hem de maat te buiten te gaan...' 38 Hoewel de encycliek niet expliciet de drankbestrijding noemde, konden de drankbestrijders in deze woorden een aanmoediging lezen. Dieindruk werd nog eens versterkt toen in 1893 dezelfde paus zich officieel liet vertegenwoordigen op het Internationale Congres tegen het Alcoholisme in Den Haag. Het duurde echter tot 1895 voordat Ariëns de onverschilligheid en passiviteit onder Nederlandse katholieken wist te doorbreken en voldoende gegadigden vond om een rooms-katholieke beweging op touw te zetten.

Gerard Brom, de voornaamste geschiedschrijver en internationaal propagandist van Sobriëtas, verklaart deze late katholieke deelname aan de drankbestrijding vanuit de late emancipatie van de katholieken. Hun achterstelling en onmogelijkheid om bepaalde ambten te bekleden leidden tot een oververtegenwoordiging in de kleine nering en m.n. de drankhandel, waarmee de belangen sterk waren verstrengeld, getuige alleen al de katholiek-klinkende namen van bisschopswijn, Lievevrouwemelk en trappistenbieren. Brom schreef de drankbestrijders een voorname rol toe in het emancipatieproces: 'De blauwe soldaten hebben ons roomse volk vrijgevochten, vrij van de benauwde binnenkamer - de inwendige emancipatie.' 39 Katholieken stonden afkerig van publiek optreden, onwennig tegen eigen initiatieven en wantrouwend tegenover de orthodox-protestanten, die nog niet zolang geleden tegenstanders in plaats van medestanders waren geweest. Zoals uitspraken van Kuyper werden gebruikt onder gereformeerden om de drankbestrijding te relativeren, werd ook een redevoering van Schaepman uit 1881 gebruikt om de katholieke commotie over de drank te sussen. Schaepman had bij de behandeling van de drankwet in dat jaar uitgerekend dat er gemiddeld twee borrels per dag gedronken werden en uitgesproken dat hij de arbeider zijn pleziertjes niet wilde ontnemen. Spoedig heette twee borrels een 'Schaepmannetje' en werd deze hoeveelheid een recht van de werkman genoemd. Ariëns voelde echter goed aan dat achter het drankmisbruik schrijnend maatschappelijk on-

recht schuil ging en dat de tijd rijp was voor verandering.

Ariëns zelf was met de harde werkelijkheid van de drankellende geconfronteerd in de arbeidersbuurten van Enschede waar hij als kapelaan werkte en de katholieke arbeiders organiseerde. Zijn inzet voor de drankbestrijding was een logisch gevolg van zijn wens om het leven van arbeiders te verbeteren. Hij zag de drank als een grote belemmering voor de bloei van de katholieke vakbeweging. Hij vergeleek de arbeidersbeweging met een prachtig landhuis dat onbewoonbaar werd door scheuren (drankmisbruik) in de muren. 40 Een clubje toegewijde jonge arbeiders richtte in 1895 ter gelegenheid van het twaalf-en-een-half jarige priesterfeest van Ariëns een matigheidsbeweging op. Naar Engels model werd de vereniging het Kruisverbond gedoopt, verwijzend naar Christus' offer, dat om navolging vroeg. De beweging verspreidde zich snel in Twente en vond ook aanhang buiten de kring van arbeiders. Sint Bernard werd tot schutspatroon gekozen en de promotie van de drankbestrijding werd getooid met de symbolen van de kruistochten. 41 Hoewel Ariëns zelf geheelonthouder was, schreef hij dat niet dwingend voor, omdat alleen een vrijwillige keuze stand zou kunnen houden. Hij gebruikte het beeld van een man die achter zijn huis een vijver had aangelegd, waar zijn eigen kinderen niet invielen, maar de wilde buurkinderen wel. Die klommen gewoon over het hek, zodat de man niets anders overbleef dan de vijver te dempen, ook al was er niets mis met de vijver. Zo beval hij ook geheelonthouding aan. 42 De regel werd matiging voor allen, onthouding voor de sterken. Veel katholieken klonk geheelonthouding als te radicaal (en te socialistisch) in de oren. Verplichte geheelonthouding paste bovendien niet in de roomskatholieke kerkleer, die alcohol als een gave Gods zag en matigheid als deugd benadrukte, en het kerkelijk gezag koesterde serieuze bedenkingen tegen dit initiatief omdat de eenheid in katholieke kring bedreigde.

Organisatie

Ariëns stuurde aan op een bestuur van leken. Hij nam ook zelf niet de organisatorische leiding, maar richtte zich vooral op voorlichting en publicaties, o.a. in De Kruisbanier, om het nieuws van de beweging uit te dragen. Spoedig begreep hij dat ook de vrouwen erbij betrokken moesten worden en in het najaar van 1895 organiseerde hij de Mariavereniging, die onder leiding van een pastoor vergaderde en zich inzette om hygiëne te verspreiden door het bestrijden van de gewoonte om baby's met brandewijn zoet te houden. De vrouwen verplichtten zich zelf in ieder geval geen sterke drank te gebruiken en ook niet te schenken. Ook zorgden zij voor fondswerving door vanaf 1911 jaarlijks blauwe bloempjes te colporteren in een zgn. blauwe week. Tevens nam hij het initiatief tot oprichting van de Annaverenigingen, waar ouders alle eerste communicanten konden onderbrengen die een belofte aflegden om geen sterke drank te gebruiken voor hun zestiende verjaardag. 43

In 1898 organiseerden de katholieken een landelijk drankweercongres in Utrecht met als resultaat dat in het volgende jaar de Vereeniging Sobriëtas werd opgericht, waarbij plaatselijke Kruisverbonden en Mariaverenigingen zich aansloten. In datzelfde jaar richtte echter pastoor C. Prinsen in Den Bosch de Bond van St. Paulusverenigingen op. Die kenden naast de categorieën van geheelonthouders en afschaffers ook halfdaagse afschaffers, die beloofden de hele dag matig te zijn en na het middagmaal geen sterke drank meer te gebruiken. Ariëns was niet gelukkig met deze maatregel, maar hoopte dat de laatste categorie de overstap naar de meer gevorderden zou maken. Paulusverenigingen richtten koffiehuizen op en spaarkassen en boden ontspanningsmogelijkheden aan zoals handboogschutterijen. 44 In 1899 sloten de Paulusverenigingen in het bisdom Den Bosch zich aaneen tot een

diocesane bond. In 1904 fuseerden ze met de Kruisverenigingen tot de Bossche Diocesane Drankbestrijdersbond (BDDB), waar vooral arbeiders lid van werden. 45 Ook op landelijk niveau sloten de verenigingen zich aaneen door een federatie te vormen van de tien Kruisverbonden en Mariaverenigingen in de vijf bisdommen. De drie soorten drankbestrijders bleven gehandhaafd. De Westbrabantse suikerfabrikant J.F. Vlekke is een goed voorbeeld van de strategie die de katholieke drankbestrijding volgde. Zelf was Vlekke een afschaffer, omdat hij zich niet aan het schenken van wijn voor zijn gelijken en bier voor zijn arbeiders kon onttrekken. Hij benadrukte vooral de karaktervorming door vrijwillig de fles te laten staan en kende uit ervaring de relatie tussen lange arbeidstijden en vermoeidheidsdrinken. Vlekke maakte zelfs in verschillende regio's propaganda voor uiteenlopende maten van onthouding: in Maastricht voor geheelonthouding, in Deventer voor matigheid en in West-Brabant voor halve afschaffing, afhankelijk van wat haalbaar was. 46

Dankzij het aansluiten bij de regionale omstandigheden nam de rooms-katholieke beweging sterker toe dan de protestantse of sociaal-democratische, die (met uitzondering van de Volksbond), soms met moeite weerstand kon bieden aan de verleiding om matige gebruikers als tegenstanders te zien. De omvang van Sobriëtas overschreed de 85.000 in 1917, waarbij ook de halfdaagse afschaffers meegeteld werden. In de beginjaren en ook later volgde Sobriëtas veel meer de leiding van de andere blauwe organisaties in landelijke akties, en voerde vooral aktie tegen publiek drinkgedrag bijvoorbeeld bij verkiezingen en het opleveren van bouwwerken.

De kracht van de katholieke drankbestrijding, nl. aanpassing aan regionale omstandigheden, was gelijk ook haar zwakte. Door de achterban langs verschillende trajecten en met uiteenlopende methoden te organiseren kon ze zich wel tot een brede, maar niet tot een krachtige beweging met invloed in de nationale politiek ontwikkelen. Aangezien het nog tot 1926 zou duren voordat de katholieken een eenheidspartij zouden vormen, waren de verwachtingen van politieke middelen via gelijkgezinden niet hoog.

De bisschoppen en de drankbestrijding

De bisschoppen brachten de matiging onder de aandacht van het kerkvolk door in vastenbrieven het alcoholmisbruik aan de kaak te stellen en aan te dringen op matigheid. De Bossche bisschop mgr. W. van de Ven (1834-1919) verleende zijn goedkeuring aan het Kruisverbond en verordonneerde dat alle eerste communicanten automatisch lid werden van de nieuw opgerichte R.K. Matigheidsbond. Deze vereniging was vergelijkbaar met de Annaverenigingen waar de belofte werd afgelegd om tot de zestiende verjaardag geen alcohol te gebruiken en daarna nooit na het middagmaal. Ook beloofden de leden elk dag te bidden 'Van alle onmatigheid verlos ons, Heer' gevolgd door een 'Wees gegroet', goed voor een aflaat van 40 dagen 47 Hoewel de bisschoppelijke steun dankbaar aanvaard werd, leidde dit automatisme op termijn averechts omdat in plaatsen waar al andere rooms-katholieke drankbestrijding aktief was, de Matigheidsbond verwarring stichtte en te weinig betrokkenheid eiste. 48 De Bossche bisschop voelde zich nauw betrokken bij de sociale kwestie, maar vreesde de concurrentie van de socialisten. Daarom koos hij voor een hechte diocesane structuur die samen een landelijk drankbestrijdingsnetwerk vormden 49 Zodoende bleef de bisschoppelijke gezagsstructuur gehandhaafd en kon elk bisdom overeenkomstig eigen omstandigheden aktie ondernemen terwijl vruchtbare samenwerking tussen clerus en leidinggevende leken gegarandeerd leek. 50

In 1918 verenigden ook de geestelijken zich in een apart Priester-Kruisverbond, waarbij zich alleen al in het bisdom Den Bosch 210 leden aansloten. Ze recruteerden medestanders op de

seminaries en in de pastorieën, gaven het blad Bonus Miles uit (oplage 900) en bemiddelden tussen de gewone kruisverbonden en de bisschoppen. 51

Net als de leiders van de rooms-katholieke arbeidersbeweging zaten de katholieke drankactivisten in het organisatorische dilemma tussen de belangen van de drankbeweging en die van de kerk. De beweging was afhankelijk van kerkelijke goedkeuring en kon dus niet aan het dilemma ontkomen. De nauwe band met de kerk, waar de protestanten verlangend naar uitkeken, was soms voor de katholieken een belemmering. De geestelijk adviseur die iedere katholieke sociale vereniging moest hebben, moest garanderen dat de vereniging niet tegen leer en gezag van de katholieke kerk inging en behoorde de katholieke beginselen te stimuleren. Dat kon stimulerend werken in het geval van Ariëns, die als adviseur aan Sobriëtas was verbonden, maar het pakte ook wel eens anders uit, als de bisschoppen anderen benoemden. Bovendien waren de bisschoppen bang voor verdeeldheid onder hun volksdeel en mengden zij zich paradoxaal genoeg in politieke aangelegenheden juist in een poging om te voorkomen dat er politieke strijd binnen het kamp zou uitbreken. Ze schreven de jonge sociale organisaties ook uitdrukkelijk voor om de politiek te vermijden. In het verlengde daarvan negeerden ze ook de roep om katholiekendagen omdat ze bijeenkomsten van heetgebakerde activisten geen geruststellende verwachtingen hadden. Vanuit die houding moet hun remmende bejegening van Sobriëtas verstaan worden. De hoge idealen van vooral de geheelonthouders waren mooi, maar moesten niet te radicaal worden. 52

De Haarlemse bisschop Augustinus Callier, die toch al niet voorop liep in sociale aangelegenheden, blokkeerde deelname aan de campagne voor Plaatselijke Keuze, eerst in zijn eigen bisdom en vervolgens in de hele Nederlandse kerkprovincie, uit vrees voor besmetting door samenwerking met socialisten. 53

Gelukkig verloor Ariëns het vertrouwen van de meeste bisschoppen niet en wist hij zich te verzekeren van de onmisbare steun van de advocaat Jhr.mr. Charles Ruijs de Beerenbrouck, de zoon van de Limburgse gouverneur, die uitstekend overweg kon met de aartsbisschop, Mgr. H. van de Wetering. Dankzij hem steunden de bisschoppen de nationale beweging. Desondanks trok de hiërarchische struktuur van Sobriëtas een zware hypotheek op de samenwerking met andere verenigingen, vooral omdat plaatselijke afdelingen geen ruimte kregen voor eigen initiatieven. Sommige andere verenigingen waren teleurgesteld, andere respecteerden dit standpunt als een logische stap vanuit de rooms-katholieke traditie. De niet-katholieke drankbestrijdingsorganisaties, zoals de NV, verweten de katholieken eigenlijk dat ze aan verouderde organisatievormen vasthielden, zoals de matigheidsbelofte en de afschaffing van de sterke drank. 54 Overigens kenden ook de andere verenigingen tegenstanders van te nauwe verstrengeling met andersdenkende branchegenoten. Mr. D.A. van Eek, penningmeester van de NV, wilde van de NV een voluit sociaal-democratische beweging maken en vreesde verloochening van de klassenstrijd door samenwerking met burgerlijke clubs. Maar hij vormde een minderheid. Ook de gereformeerden hadden hun reserves ten aanzien van samenwerking met de socialisten en 'neutralen', maar dat blokkeerde de gemeenschappelijke akties niet. 55

Samenwerking en de 'Nieuwe Richting'

Aandacht voor de ontwikkelingen in de Verenigde Staten was er tot de drooglegging niet veel in het blad Sobriëtas. De franciscaanse pater Marius Lamers verdedigde de terecht hoge verwachtingen van Amerika met een beroep op de Amerikaanse oorlogsinspanning die ook opgeleverd had wat men er over beloofd had. 56 De Amerikaanse oplossing strookte echter niet met

de katholieke principes, die leerden dat 'een matige dronk-met-dank-aan-God...zedelijk-goed' was. 57 De Dominicaanse pater Alphons Rijken verkondigde echter een pragmatisch standpunt dat drankverkoop mocht, ja moest verboden worden als de voordelen opwogen tegen de nadelen. Omdat het Amerikaanse volk zo overweldigend voor de maatregel was, konden de voordelen niet uitblijven. 58 De katholieken werden gewaarschuwd tegen misleidende berichten van de drankhandel die hen bang maakten dat miswijn ook verboden werd.

De drankbestrijdingsorganisaties zochten toenadering tot Sobriëtas, maar het federatiebestuur wees dat van de hand. Met een beroep op de bovennatuurlijke wijding van de drankbestrijding als middel in de verbreiding van het geloof en gevoed door een bovennatuurlijke liefde werd de samenwerking beperkt: 'Zoo Roomsch nu als onze drankbestrijding is, zoo Roomsch moet ook onze propaganda zijn.' 59 Het was onvermijdelijk dat andere organisaties in een gemeenschappelijke campagne reclame zouden maken voor hun levensbeschouwing. Alleen in uitzonderlijke situaties konden bevoegde personen hiervan afwijken. Plaatselijke of landelijke gezamenlijke aktie kon alleen op bestuursniveau plaats hebben en nooit door gemeenschappelijke ledenvergaderingen. Ook andere elementen in de roomse traditie belemmerden deelname aan de drankbestrijding: de vrije wil moest geoefend worden, dus de keus was belangrijk, de nadruk op de kerk verschoof een maatschappelijk probleem als drankmisbruik naar de achtergrond, de kloosterlingen kregen taken toebedeeld die protestanten zelf uitvoerden, bovendien bood het reguliere vasten een alternatief, wat de protestanten misten. 60

Echter, tegen Plaatselijke Keuze had het federatiebestuur van Sobriëtas geen princiële bezwaren. Integendeel, nadat Sobriëtas eerst afwachtend was geweest omdat nog niet iedereen rijp was voor het idee, meende het bestuur in 1918 unaniem dat de federatie niet meer neutraal kon blijven en verwachtte hij dat Plaatselijke Keuze spoedig ingevoerd zou worden. 61 Het gelijknamige tijdschrift constateerde '... de pols van onzen tijd slaat verbazend snel.' 62 Dit betekende niet alleen acceptatie van meer volksinvloed en vrouwenkiesrecht. Deze ommezwaai werd aan de oorlog toegeschreven evenals de aanvaarding van staatsinvloed. Pater Alfons Rijken verwachtte dat het drankaanbod nog jarenlang beperkt zou blijven om de voedselsituatie voor mens en dier te verbeteren en voerde een pleidooi voor de gematigde vorm van Plaatselijke Keuze die alleen de vergunningen en niet ook nog eens de verloven (van min of meer besloten verenigingen) zou aantasten. Ondanks de waardering voor Plaatselijke Keuze en de Amerikaanse successen, bleef het een heikel punt bij de bisschoppen die weliswaar bestudering van het thema door de bonden aanbevalen, maar alleen aktie toestonden die gericht was op het beperken van het aantal vergunningen, terwijl iedereen wist dat de campagne gericht was opheffing van vergunningen. Trouw aan de bisschoppelijke vingerwijzing hield het bestuur plaatselijke groepen tegen die mee wilden doen aan proefstemmingen of andere akties ten bate van de Plaatselijke Keuze, ook al waren de bestuursleden zelf zeer teleurgesteld over deze halfslachtige houding. 63

In de Tweede Kamer sprak mevrouw S.C.C. Bronsveld-Vitringa, lid van het federatiebestuur van Sobriëtas, zich uiteindelijk tegen het voorstel van Rutgers uit, terwijl het voorstel medeondertekend was door haar fractiegenoten H.G.M. Hermans, Ch.L. van de Bilt en G. Bulten. Ze had staatsrechtelijke bezwaren en vreesde dat het gezin onder het sluiten van verkooppunten zou gaan lijden. In 1921 stemden acht rooms-katholieken voor het wetsvoortel-Rutgers, en dertien tegen. Driejaar later stemden er negen voor en zeventien tegen. Beide keren werd het voorstel aangenomen. In de Eerste Kamer was het overgrote deel van de rooms-

katholieke fractie tegen het voorstel. In 1922 stemden nog twee leden voor, driejaar later nog maar één. 64

Terwijl de niet-katholieke clubs zich vol overgave in de strijd voor de Plaatselijke Keuze stortten, sloeg Sobriëtas een nieuwe richting in. Doordat het drankgebruik gestaag daalde en het aanzien van de katholieken in Nederland steeg, stagneerde de groei van het kruisverbond en zakte het elan in. Ariëns zag echter nieuwe mogelijkheden en wilde de beweging richten op de hele levensheiliging, tegen 'moderne dans, wufte kleeding, bioscoopmanie, sportwoede of lichaamscultus en sigarettenpest' , 65 kortom tegen de genotzucht. Deze verbreding van de doelstelling van Sobriëtas verliep niet zonder slag of stoot. Pater Ildefonsus Kraan, de motor achter de Bossche Diocesane Drankbestrijdingsbond, verzette zich met hand en tand tegen deze verwatering van het oorspronkelijke doel, maar werd vanwege zijn hardnekkige en onkiese oppositie door de Bossche bisschop A.F. Diepen gedwongen om zijn bestuursplaats op te geven. 66 Deze bestrijding van de te expliciete genietingen van de welvaart duidt op een besef dat emancipatie deels bereikt was. Aan het eind van de jaren twintig was Sobriëtas dus niet meer louter een drankbestrijdingsorganisatie, maar een bondgenoot van Voor Eer en Deugd en de Bond voor Groote Gezinnen in het zedenoffensief. Een hedendaagse variant van deze richting is te vinden in de oproep tot soberheid en milieubescherming dat het jubileumcongres van Sobriëtas in 1995 deed. 67

Vergelijking met katholieke drankbestrijding in Amerika

De rooms-katholieke drankbestrijding in de Verenigde Staten was al uitgegroeid tot een nationale beweging, toen in 1872 de Catholic Total Abstinence Union of America werd opgericht. De Ierse capucijner monnik Theobald Mathew had na grote successen in Ierland, waar de helft van de bevolking tot de geheelonthoudingsbeweging behoorde, ook als catalysator in de vs gewerkt in 1849-1851. De beweging kon tot wasdom komen dankzij de steun van bisschoppen die een sterk amerikaniseringsbeleid uitzetten, waarin de strijd tegen de drank, die van de katholieke immigranten respectabele burgers maakte, een centrale rol speelde. Vooral de Ieren steunden deze beweging, terwijl de Duitse katholieken zich er tegen keerden. De bloei van het matigheidsideaal onder Amerikaanse katholieken hing nauw samen met de opwekkingsbijeenkomsten die onder katholieken veel werden gehouden. 68 De meeste leden van de katholieke beweging waren wel voor beperkende maatregelen, maar niet voor totale drooglegging. De geheelonthouders vormden het progressieve deel van de Amerikaanse katholieke kerk, onder de leiding van aartsbisschop John Ireland, en steunden meestal ook scheiding tussen kerk en staat en Amerikaanse democratie en vergezelden de protestanten in hun strijd tegen de saloon. In 1894 bereikte de CTAU een nieuw hoogtepunt met de maatregel dat caféhouders door de bisschoppen geweerd konden worden uit bestuursposities van katholieke organisaties en met een ledental van 55.000 leden dat negen jaar later zelfs tot 90.000 steeg, dankzij het toetreden van veel vrouwen. Dezelfde paus echter, Leo XIII, die hun strijd had aangemoedigd, waarschuwde voor samenwerking met protestanten en te hartelijke omhelzing van het Amerikaanse staatsbestel. De ernstige kritiek die de Amerikaanse kerkleiding uit Rome kreeg, verzwakte de Amerikaniseringsbeweging en de drankbestrijding die daarvan een onderdeel was. Gebrek aan overeenstemming over het steunen van de droogleggingsagenda van andere blauwe bewegingen leidde tot demotivatie van de meest radicale leiders, terwijl de meeste katholieken niet gecharmeerd waren van de maatregel. Onder de nieuwe immigranten vond de zaak geen steun en ook werden vrouwen niet apart gemobiliseerd

voor landelijke akties.

Er zijn tal van overeenkomsten tussen de katholieke beweging in de Verenigde Staten en in Nederland. In beide landen waren de bewegingen zeer loyaal aan de kerk en stonden ze onder de leiding van geestelijken. Verenigingen die zelfstandig wilden blijven en het kerkelijk gezag niet accepteerden, werd het werken onmogelijk gemaakt. Vandaar dat de leden van de katholieke blauwe beweging praktiserend katholiek moesten zijn. In beide gevallen lieten de katholieken het vaststellen van de nationale agenda over aan protestantse organisaties en schrokken ze terug voor deelname aan landelijke campagnes. Op politiek gebied ondernamen ze nauwelijks aktie. Deelname aan de meest duidelijke aktie, die voor Plaatselijke Keuze, werd in Nederland door de bisschoppen geblokkeerd. Het is mogelijk dat de bisschoppen de belangen van andere organisaties afwogen, daar de Plaatselijke Keuze een gevaar vormde voor de middenstand die sedert 1920 als rooms-katholieke belangengroep was georganiseerd. Persoonlijk enthousiasme van de leiding kon deze tegenslag niet compenseren. Ook in Amerika hing het lot van de roomse blauwe beweging af van de betrokkenheid van het episcopaat.

Toch werden er twee belangrijke resultaten geboekt: het alcoholgebruik onder katholieken daalde en daarmee steeg de waardering van nietkatholieken. In Nederland heeft de drankbestrijding bovendien de emancipatie van de katholieke arbeider en in mindere mate van de vrouw bevorderd. De eerste kreeg zo de gelegenheid zich te ontdoen van hinderlijke voordelen en de tweede greep de Mariavereniging aan om zich te organiseren.

Zoals in Amerika de drankbestrijding nauw verbonden was met de opwekkingsbeweging, was de katholieke inzet in de Nederlandse drankbestrijding een middel om de geloofskracht van het roomse geloof te laten zien en een middel om acceptatie van andersdenkenden te verwerven. 69 Vanuit Sobritas werden de eerste Nederlandse katholiekendagen georganiseerd, die weldra een breed scala aan onderwerpen behandelden en het trefpunt werden van diverse maatschappelijke geledingen. Brom constateert zelfs een begin van internationale uitstraling van de Nederlandse katholieken dat begon op het wereldcongres tegen het alcoholisme in 1911 in Scheveningen waar de katholieken eenheid en kracht lieten zien. Vervolgens werd de Nederlandse beweging de (organisatorische) spil van de internationale katholieke drankbestrijding. 70

Conclusies

De georganiseerde drankbestrijding is weliswaar geen Amerikaanse uitvinding geweest, maar de Amerikaanse vorm heeft wel model gestaan voor de Nederlandse beweging en op cruciale momenten een nieuwe richting aan de Nederlandse drankbestrijding gegeven. Daarbij was de christelijke motivatie een belangrijk gemeenschappelijk kenmerk in de beginperiode. Evenals in de Verenigde Staten waren er in de Nederlandse campagne democratische tendensen zichtbaar, die het volk meer greep op plaatselijke situatie wilde geven, al konden die door het falen van de Plaatselijke Keuze voorstel niet verder ontkiemen.

De protestants-christelijke organisaties hebben zich het meest aan de Angelsaksische beweging gespiegeld en waren voornamelijk (vooral de GVVD) op de burgerij gericht. De rooms-katholieke beweging kwam relatief laat op gang en liet zich eigenlijk alleen in het begin en vlak na de drooglegging inspireren door ontwikkelingen in Amerika, maar meer nog door de stimulans vanuit Rome. De Nederlandse katholieken lieten ze zich na aanvankelijke aanmoediging uit het buitenland meer door de Nederlandse verhoudingen leiden dan door buitenlandse. Emancipatie van de arbeider en afscherming tegen socialistische verleidingen speelden een hoofdrol in de bloei van de Sobriëtas. Dankzij Sobriëtas'

verwevenheid met de katholieke arbeidersbeweging kon ze een dubbel doel van emancipatie dienen, zowel voor de arbeiders als voor het katholieke volksdeel. Daaraan ontleende de vereniging een deel van haar drijfkracht.

In de christelijke verenigingen bleek een dubbelzinnige relatie met de kerken te bestaan. Terwijl de protestantse groepen teleurgesteld waren omdat hun kerken te weinig deden, werd Sobriëtas juist belemmerd door te veel inmenging van de kerk. Aan de andere kant hadden de protestantse verenigingen veel meer speelruimte en echte zelfstandigheid en heeft de roomse drankbestrijding geprofiteerd van de kerkelijke discipline, waardoor vrouwen en kinderen beter gemobiliseerd konden worden. De band met de kerk maakte het mogelijk dat Sobriëtas de grootste drankbestrijdingsorganisatie kon worden. Alleen daarom is het al niet terecht om protestantse dominantie als verklarende factor op te voeren. Door de organisatorische zelfstandigheid en hun relatief vroege begin konden de protestanten uitstekende parlementaire contacten opbouwen en samen met de sociaal-democraten het voortouw nemen bij de uitbreiding van wettelijke beperkingen, terwijl de katholieke beweging minder slagvaardig was door federatie en kerkelijke binding. De geringe steun van Nederlandse protestantse kerken en de marginale rol die vrouwen in de protestantse beweging konden spelen verhinderden dat de Nederlandse organisatie dezelfde kracht kon ontwikkelen als de Amerikaanse. Sobriëtas mobiliseerde de vrouwen wel, maar kon haar numerieke kracht niet volledig benutten. Al deze factoren vormen een waarschuwing om niet te snel het protestantisme als verklaring te gebruiken voor het ontstaan van een sterke alcoholbestrijdingsbeweging, en de specifieke omstandigheden te verwaarlozen.

De drankbestrijding kon uiteraard niet gevoerd worden zonder een beroep te doen op de zelfbeheersing van de betrokkenen. Geheelonthouding stelde hoge eisen aan de mensen, maar het was niet het uiteindelijke doel, dat was solidariteit. Door christelijke solidariteit te benadrukken kwam een nieuwe visie op de samenleving in het vizier die als vervanging kon dienen voor de oude paternalistische verhoudingen die door de opkomst van industrialisatie en kapitalisme waren verstoord. Solidariteit moest de drank vervangen als smeermiddel van de samenleving. In die zin gaf de blauwe beweging een belangrijke morele impuls aan het denken over een nieuwe samenleving. Die veelgeroemde solidariteit ging echter niet zover dat ze de afstand met andersdenkenden overbrugde, ze bleef vooral voor de katholieken binnen de grenzen van de eigen wereldbeschouwing. 71

Beide protestantse groepen onderbouwden hun eis van geheelonthouding stevig met principiële argumenten en een gedetailleerde exegese die een sterk beroep deden op verantwoordelijkheid jegens de ander. De katholieken steunden meer op het kerkelijk gezag van paus en bisschop. De aanwezigheid van een sterke protestantse (en andersoortige) drankbestrijding was echter een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikking van een katholieke blauwe beweging. Evenals de ontluikende katholieke arbeidersbeweging, die steun voor haar emancipatie goed kon gebruiken.

De drankbestrijding was echter meer dan een instrument voor emancipatie en acceptatie, ook al werd dat argument bij zowel katholieken als gereformeerden gehanteerd. Gerard Brom bracht de wijdere betekenis van en motivatie voor de drankbestrijding treffend onder woorden, toen hij in zijn memoires schreef: 'Wat zou het leven betekenen zonder ideaal, dat de mensen ieder voor zich bezielt en van ziel tot ziel bijeen brengt!' 72 Het idealisme en de daaruit voortkomende gemeenschap en zichtbare resultaten zijn wellicht de belangrijkste bronnen van de drankbestrijding geweest. Daarom konden de christelijke drankbestrijders vol overtuiging zingen:

Hoera voor 't helder water, Zoo kostbaar en toch vrij Voor armen als voor rijken, Waar ook hun woning zij, In blijde en droeve dagen, Bij krankheid 't allermeest, Is water van Gods liefde Ons 't heerlijk pand geweest.

Hoera, Hoera, Hoera voor 't helder water! Hoera, hoera voor 't water! Gods eigen kostbre gaaf! 73

Noten


1 K.F. Proost, Weg en werk, een eeuw drankbestrijding. Ontwikkelingsgang van de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken geschetst ter gelegenheid van haar 100jarig bestaan (Utrecht, 1941), 11. In 1899 werd de NV een geheelonthoudersvereniging en werd de term Sterken Drank in de naam van NV vervangen door Alcoholhoudende Dranken.

2 A. Don en Th.W. van der Woude, Het boek van den alcohol (2e dr.; Amsterdam, 1917), 307-308.

3 Bibliografische overzichten van de Amerikaanse drankbestrijdingsbewegingen bieden: Joseph F. Kett, 'Review Essay/Temperance and Intemperance as Historical Problems \ Journal of American History 67 (March 1981): 878-885, Jack S. Blocker, Jr., American Temperance Movements: Cycles of Reform (Boston, 1989), 190-193. Over Nederland werd gepubliceerd: Piet Wielsma, 'De geesel der eeuw', Groniefcnr. 102(1988): 96-115, Jan-Willem Gerritsen, De politieke economie van de roes. De ontwikkeling van reguleringsregimes voor alcohol en opiaten (Amsterdam, 1993)en J.C. van der Stel, Drinken, drank en dronkenschap. Vijf eeuwen drankbestrijding en alcoholhulpverlening in Nederland (Hilversum, 1995).

4 Over de relatie tussen openheid jegens het Amerikaanse protestantisme en de drankbestrijding: Sidsel Eriksen, 'Drunken Danes and Sober Swedes? Religious Revivalism and the TemperanceMovements as Keys to Danish and Swedish Folk Cultures', in B. Strath, ed., Language and the Construction ofClass Identities: The Strugglefor Discursive Power in Social Organization, Scandinavia and Germany after 1800 (Gothenburg, 1990), 55-94. Harry G. Levine, 'Temperance cultures: concern about alcohol problems in Nordic and English-speaking cultures', in Malcolm Lader, Griffith Edwards, and D. Colin Drummond, eds., The Nature of Alcohol and Drug Related Problems. Society for the Study of Addiction Monographno. 2 (Oxford, 1992), 15-36, citaat op 26.

5 Norman H. Clark, Deliver Usfrom EvibArt Interpretation of American Prohibition (New York, 1976); W.J. Rorabaugh, TheAlcoholic Tradition: An American Tradition (New York, 1979).

6 Ruth Bordin, Woman andTemperance: The Quest for Power and Liberty, 1873-1900 (New Brunswick, 1990).

7 JackC. Blocker, jr., American Temperance Movements: Cycles of Reform (Boston, 1989); John C. Burnham, Bad Habits: Drinking, Smoking, Taking Drugs, Gambling, Sexual Misbehavior, and Swearing in American History (New York, 1993).

8 K. Austin Kerr, Organized for Prohibition: A New History of the Anti-Saloon League (New Haven: Yale University Press, 1985); Richard F. Hamm, Shaping the EighteenthAmendment: Temperance Reform, Legal Culture, and the Polity, 1880-1920 (Chapel Hill, 1995).

9 David E. Kyvig, Repealing National Prohibition (Chicago, 1979).

10 Ik heb dit uitvoeriger beschreven in "A Plant of American Origin, Fit For Dutch Soil? ' American Protestantism and the Dutch Reformed Temperance Effort, 1835-1935', in George Harinck en Hans Krabbendam, red., Sharing the Reformed Tradition: The Dutch-NorthAmerican Exchange, 1846-1996 (Amsterdam, 1996), 57-78.

11 R. Baird, Geschiedenis der matigheidsgezelschappen in de Vereenigde Staten van Amerika. Met eenige bijzonderheden over die van Engeland, Zweden en andere landen, naar het Fransch vervolgd (Utrecht, 1837). Henry M. Baird, The Life of the Rev. Robert Baird, D.D. (New York, 1866), 103-142, 155-157, 171-176.

12 Vroege voorbeelden van drankbestrijding zijn Ottho Gerhard Heldring en zijn brochure De jenever erger dan de cholera van 1838. In diverse

steden werden plaatselijke genootschappen opgericht, zie Proost, Weg en werk, 1-25; W. Ege ling, Herinneringsrede bij het Tienjarig bestaa der Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffin van Sterken Drank, 14 juli 1852 (Amsterdam, 1852), 2.

13 Handelingen Tweede Kamer, 1854-1855, 20 ju 1855.

14 De accijnzen stegen van ƒ 21, 10 per hectoliter drank met een alcoholgehalte van 50% in 1856 naar ƒ 22 in 1860, ƒ 35 in 1864, ƒ 50 in 1866, ƒ 57 in 1877, ƒ 63 in 1892, ƒ 90 in 1910, ƒ 99 in 1914 en ƒ 165 in 1919 en leverde tassen de 15 en 25 procent van de rijksinkomsten op. Overigens daalt de verkoop van drank slechts tijdelijk en licht als gevolg van een verhoging van de accijnzen. Vgl. Gerritsen, Politieke economie, 81-106.

15 Handelingen Tweede Kamer, 1856-57, 785-78

16 J.A. Zeilstra, 'Zending in de achterbuurt van de hoofdstad. C.S. Adama van Scheltema en het Koning Willemshuis in de Jordaan. Een vergeten hoofdstuk Amsterdamse kerkgeschiedenis 1849- 1920' (Doctoraalscriptie Universiteit van Utrecht, 1985), 42, 140.

17 Aanval en verweer. Een vriendschappelijk oo deel van vrienden des volks naar aanleiding d Meening van Dr. Bronsvelden den Predikant Si kel over de Geheel-Onthouding in verband me het toenemend alcoholisme en het dienstbaar maken daarvan aan de belangen der Rijksschat kist (Gouda, [1896]). Deze bundeling van ingezonden brieven werd verzorgd door Adama van Scheltema.

18 J.P. Zwemer, 'De principes van de christelijke levensheiliging in zes orthodox-protestantse tijdschriften in de jaren 1871 en 1872' (Bijvakscriptie Vrije Universiteit, 1985), 50-54.

19 J. J.P. Valeton, Bedenkingen tegen de Hervorming der heerschende drinkgewoonten door midde van geheel-onthouding van alle bedwelmende dranken (Utrecht, 1895). Hierin ontzenuwde Valeton allerlei bezwaren tegen onthouding.

20 Notulen hoofdbestuur NCGOV, 29 maart 1922. Het hoofdbestuur besloot niet in te gaan op een verzoek van de Tempelierenloge in Den Helder om medewerking tot oprichting van een Onthoudingspartij omdat het bestuur dit een ' wegschuifmethode' vond.

21 Wel bleven de vrijzinnig protestanten zoals G.Horreüs de Haas lid van de NV. Zie Meia Albarda, Wat baat het de mens... Over het leven en denken van Dr. G. Horreüs de Haas (Assen/Amsterdam 1977), 166-175.

22 Voor een vergelijking van de GVVD, die geheelonthouding sterk aanbeval, maar niet afdwong, zie de doctoraalscriptie van Jan Ernsting, 'Protestants-christelijke drankbestrijding 1880-1925' (Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 1988), 26-29. Een voorbeeld van de weerstanden tegen de GWD geeft A.M. Diermanse, Is geheelonthouding van bedwelmenden drank ongereformeerd? (Leiden, 1900) en Wederlegging van Bedenkingen tegen de Geheel-Onthouding, hetgeen is: een wederlegging van de bedenkingen, ingebracht tegen de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding (Breukelen, 1901). Ook het periodiek Maandblad van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding (hierna Maandblad GWD) publiceerde een serie artikelen die haar bestaan rechtvaardigde, bijv. injanuari 1911 en 'Wat wil de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding? ' Orgaan van de Gereformeerde Vereeniging voor Drankbestrijding [hierna Orgaan van de GWD] nr. 36 (1909).

23 J. Minderaa, De matigheid beschouwd uit een schriftuurlijk, wetenschappelijk en sociaal oogpunt (Amsterdam: GVVD, n.d.) 21.

24 Ernsting, 'Protestants-christelijke drankbestrijding', 18; Abraham Kuyper, Varia Americana (Amsterdam, 1899), 4-5, 176-177.

25 De Heraut, 5 december 1880; H. Enserink, Dr. A. Kuyper sr. als drankbestrijder (Groningen, [1921]), 29.

26 J. Henri Ledeboer, 'De Predikanten Geheelonthouders Vereeniging', Wegwijzer 10(1907): 113. Correspondentie tusschen het bestuur van de vereeniging 'Christelijk Nationaal Zendingsfeest' en de Predikanten-Geheelonthouders Vereeniging (n.p., n.d. [1911 of 1912], J.R. Slotemaker de Bruine, De kerk en het alcoholisme (Apeldoorn, 1913), 29.

27 F.M.G. van Walsem, Rapport inzake de toepassing en de resultaten van het absoluut alcoholverbod in e Vereenigde Staten van Amerika (Weltevreden, 1922); N.A. de Vries, De Nieuwe Wereld. Amerika 1923. Reisbrieven (Groningen, 1924); P. van der Meulen, De waarheid omtrent het Amerikaansche alcoholverbod (Groningen,

1926).

28 Rorabaugh, Alcoholic Republic, 207-210 and James H. Timberlake, Prohibition and the Progressive Movement 1900-1920 (New York, 1970), 4-38. K. Austin Kerr, ed., The Politics of Moral Behavior: Prohibition and Drug Abuse (Reading, 1973).

29 Acta der Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Middelburg van 11 augustus-4 september 1896 (Leiden, 1897), 109; Acta der Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden Arnhem van 12 augustus-5 september 1902 (Leiden, 1930), 24-25; en Acta der Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland ge houden te Utrecht van 21 augustus-14 september 1923 (Kampen, z.j.), 129; D. van Krevelen, 'Kerk en drankbestrijding', Selecta. Bloemlezing uit de geschriften van D. van Krevelen (Utrecht, 1939), 60-65; J.R. Slotemaker de Bruine, De kerk en het alcoholisme (Apeldoorn, 1913); W.H. Gispen, 'De kerk in aanraking met het drankvraagstuk', Merkteekenen. Bloemlezing uit de geschriften van wijlen ds. W.H. Gispen, oprichter en gedurende 34 jaar voorzitter van de Gereformeerde Vereeniging Voor Drankbestrijding (Utrecht, 1936), 55-128.

30 J. de Jager, Inwendige zending 4 dln. (Utrecht, 1933), 4:7-29; G. Horreüs de Haas, De rijzende kerk. Over de verhouding van arbeidersbeweging en drankbestrijding (St. Annaparochie, [1913]).

31 Handelingen Eerste Kamer, 1921-1922, 16 februari 1922.

32 Het Vaderland, 17 februari 1924. Tevens treedt een belangrijk verschil met de Amerikaanse zusterbeweging aan het licht, nl. het ontbreken van de zusters zelf.

33 Maandblad GWD 17 (december 1926).

34 Zelfs Slotemaker de Bruine, die van 1926-1929 minister van arbeid was, kon niet voorkomen dat een uitgekleed voorstel voor Plaatselijke Keuze uiteindelijk niet werd behandeld in de kamer. Zijn opvolger, de katholiek T. J. Verschuur, begon er al helemaal niet meer aan. Proost, Weg enwerk, 145, 146.

35 L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (Den Haag 1953), 375-376.

36 Gerard Brom, Alfons Ariëns 2 dln. (Amsterdam, 1941), II: 16-18 en i:436.

37 Ibid., i:440.

38 J.A. Righart, 'Rerum Novarum et antiquarum. Katholiek-sociaal denken en doen in Nederland, 1891-ca. 1918', in G.J. Schutte, red., Een arbeider is zijn loon waardig: honderd jaar na Rerum Novarum en Christelijk-Sociaal Congres 1891: de ontwikkeling van het christelijk-sociale denken en handelen in Nederland, 1891-1914 ('s- Gravenhage, 1991), 33-42. J.D.J. Aengenent, Pauselijke documenten betreffende het Sociale Vraagstuk door het Centraal Bureau der Katholiek Sociale Actie (Utrecht 1923), 89.

39 Gerard Brom, De Nieuwe Kruistocht. Drankweergeschiedenis van Rooms Nederland, 1895- 1907 (Helmond, 1909), 23.

40 Brom, Ariëns, i: 427-481.

41 Vgl.W. Schaafsma, De houding der katholieken in zake Drankbestrijding. Een woord tot alle Katholieke landgenooten (Deventer, [1900]).

42 Alphons Ariëns, 'Het Kruisverbond en de RK arbeidersbeweging', in Jan Roes, red., Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887-1901 (Nijmegen/Baarn, 1982), 406- 411.

43 Brom, Nieuwe Kruistocht, 50.

44 J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw (Tilburg, 1976), 466-467.

45 Ibid., 469.

46 J.G.L. Theunisse, Jan Frederik Vlekke 1849- 1903. Ethiek en Rentabiliteit in een Ondernemersleven (Tilburg, 1966), 263.

47 Bisschoppelijk Archief Den Bosch, Drankbestrijding i.

48 Brief van de Bossche Priester-Kruisverbond aan Mgr. A.F. Diepen, n.d., Bisschoppelijk Archief Den Bosch, Drankbestrijding i.

49 A. Thelen, Lambert Poell (1872-1937) en de katholieke sociale beweging (Tilburg, 1990), 148- 153.

50 Righart, 'Rerum Novarum et antiquarum', 38.

51 Bisschoppelijk Archief Den Bosch, Drankbestrijding i. Ledenlijst 1 mei 1919.

52 Zie het zeer verhelderende artikel van J.A. Bornewasser, 'Beraad tegen wil en dank. Het Nederlandse episcopaat en de politiek', in Gian Ackermans, Adelbert Davids en Peter J.A. Nissen, red.,

Kerk in beraad. Opstellen aangeboden aan prof. dr. J.C.P.A. van Laarhoven bij gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Nijmegen, 1991), 279- 300.

53 Thelen, Poell, 245-275; Brom, Ariëns, n 310-311.

54 Onze Gids 10(1922): 76-79; Onze Gids 1 (1913): 3.

55 Onze Gids 1 (1913): 167.

56 Sobriëtas 13 (1919): 25-29.

57 Memo 'Over samenwerking met de niet-katholieke drankbestrijding', Sobriëtas archief, inv. 2747, Katholiek Documentatiecentrum, Nijmegen (KDC).

58 Sobriëtas 13 (1919): 29-32 en 14 (1920): 9-12.

59 Memo 'Over samenwerking', KDC.

60 Brom, Nieuwe Kruistocht, 24, 25.

61 Notulen Federatief Bestuur Sobriëtas, 4 april 1918, Sobriëtas archief inv. 319, KDC.

62 Sobriëtas (1919): 50.

63 Notulen Federatie bestuur Sobriëtas, 1 december 1919 en 6 november 1922, KDC, Sobriëtas inv. 320 en 326, brief Sobriëtas aan de Aartsbisschop en bisschoppen van Nederland, 23 juli 1919, Bisschoppelijk Archief Den Bosch, Drankbestrijding i. Sobriëtas 17 (1923): 95-101.

64 Handelingen Tweede Kamer 21 april 1921 en 17 juni 1924 en Handelingen Eerste Kamer 17 februari 1922 en 22 januari 1925 (resp. voorstemmers Wittert van Hoogland in beide jaren en J.G. baron van Voorst tot Voorst). Pas in 1926 vormden de katholieken een eenheidspartij. Vgl. T. Duffhues, 'Confessionele politieke partijen en maatschappelijke organisaties. Aspecten van een duurzame relatie', in Paul Luykx en Hans Righart, red., Van de pastorie naar het torentje. Een eeuw confessionele politiek ('s-Gravenhage, 1991), 130-137.

65 'Leidraad', bijlage bij de notulen Federaal Bestuur Sobriëtas, 19 april 1926, Sobriëtas archief inv. 327, KDC.

66 Brom, Ariëns, n:582-616. De Nieuwe Richting van Sobriëtas (n.p. [1931]). Mgr. A.F. Diepen aan Pater Ildefonsus, 2 september 1927, Bisschoppelijk Archief Den Bosch, Drankbestrijding na.

67 Stap terug, sprong vooruit. Matigheid fundament van de toekomst. Verslag van het symposium te gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de R.K. Matigheidsbeweging Sobriëtas op 10 no-vember 1995 te Amersfoort (z.p. 1995).

68 Joan Bland, Hibernian Crusade. The Story of the Catholic Total Abstinence Union of America (Washington D.C., 1951); John F. Quinn, 'Father Mathew's Disciples: American Catholic Support for Temperance, 1840-1920', Church History 65 (1996): 624-640; Jay P. Dolan, Catholic Revivalism: The American Experience 1830-1900 (Notre Dame, 1978), 147-156. De katholieke revivals waren geen imitatie van de Amerikaanse protestantse versies, al zijn er tal van overeenkomsten, maar hadden hun eigen oorsprong in Europa.

69 Brom, Ariëns, i 477.

70 Brom, Ariëns, n 278 en Gerard Brom, Een katholiek leven. Autobiografische aantekeningen. Bezorgd door Paul Luykx en Jan Roes (Baarn, 1987), 141. Sobriëtas (1924): 29 en (1928): 37.

71 H.F. J.M. van den Eerenbeemt, Industrieel ondernemerschap en mentaal klimaat 1914-1940 (Tilburg, 1979), 114-121.

72 Brom, Katholiek leven, 141.

73 Geloofs- en Strijdzangen. Liederenbundel voor christelijke geheelonthouders-vergaderingen (Apeldoorn, z.j.), 49, 50.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

DNK | 64 Pagina's

¶ Hoera voor ‘t helder water!

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

DNK | 64 Pagina's