Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste jongelui!

Het is al weer enkele weken geleden, dat we achter de schrijfmachine hebben gezeten om met jullie in kontakt te treden. Dat komt vanwege de vakanties. Dat er toch iedere keer weer een stukje voor jullie in „Bewaar het Pand” heeft gestaan, zit hem hierin dat we wat vooruit hadden gewerkt.

De vakanties zitten er nu voor een groot gedeelte weer op. De meesten zullen het al wel gehad hebben. En hoe hebben we het gehad? Een algemene vraag is in deze tijd, als men iemand, na hem een poosje niet gezien te hebben, weer ontmoet: En heb je een fijne vakantie gehad?

Ik moet eerlijk zijn, jongens en meisjes, en jullie vertellen dat ik deze vraag nog niet eens zo gemakkelijk te beantwoorden vind. O zeker, het ja-woord is gauw gegeven. We hadden mooi weer, we verkeerden in een prachtige omgeving, we genoten een goede gezondheid, we hadden het best van eten en drinken, enz.

Maar je gevoelt: met dat al blijven we zo aan de buitenkant van het leven hangen. En ik zeg niet, dat je het bovenstaande versmaden moet. Integendeel, je mag het goede, dat God op het terrein van het natuurlijke leven geeft, waarderen, ja je moet het zelfs waarderen. Maar kijk, ik blijf altijd maar met de vraag zitten: Waar blijven we met al deze weldaden?

De wereld heeft ze ook en deze misbruikt ze om het „vlees” te dienen. Dat is ook een punt wat reeds in de eerder en meer gemelde brief ter sprake kwam. Velen kennen geen eer of schaamte meer. Dat neemt jaar op jaar ontstellender vormen aan. Ik wil echter hier weer niet mee beweren, dat de mensen nu slechter zijn dan vroeger. Want dezelfde zonden hebben alle eeuwen door in het hart van de mens geleefd. Ieder, die zijn eigen hart kent, zal dit beamen. Maar al leefden al die dingen van zedeloosheid en wat dies meer zij, vroeger ook in des mensen hart, het kwam op het brede terrein van het leven nog niet zo tot openbaring in bijna-naaktloperij en dergelijke. Doch tegenwoordig komen al deze dingen steeds meer tot openbaring. Wat men vroeger nog liet uit schaamte voor de omgeving vaak, dat doet men nu zonder blikken of blozen. Ik hoop, en dan ga ik op dit onderwerp niet verder in, dat onze jonge mensen voor deze tijdgeest, die een geest van zedeloosheid en losbandigheid is, bewaard zijn gebleven en nog zullen bewaard blijven.

Houdt ten deze altijd maar voor ogen, dat niet de publieke mening, via radio en t.v., de toon aan moet geven, maar dat het altijd nog Gods Woord is, dat richtinggevend is. Waarmede zal dan de jongeling (het meisje is hier niet van uitgesloten) zijn pad zuiver houden? Alleen als hij (zij) het houdt naar Uw Woord. En in dat Woord staat ook geschreven: En verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden. Ik dacht, dat deze uitdrukking zonder meer duidelijk is. We hopen dus dat de weldaden van vakantie, mooi weer e.d., door jullie niet zijn misbruikt, maar dat ze goed zijn gebruikt. En wanneer doen we dat nu? Dan, als de Heere daartoe Zijn genade verleent. Want anders kan het wezen, dat we recht en lijnig door het leven zijn gegaan, dat niemand iets op ons aan te merken heeft en dat men toch voor zichzelf zeggen moet: En zo het eigenlijk zou moeten zijn, zo is het niet. Want ik heb mijn God niet ontmoet. Ik ga dor en ledig over de aarde. Dan lijkt het wel of alles „met vakantie” is. Je hebt dan wel vakantie - rust voor het lichaam - maar de rust der ziel wordt gemist. En dat kan een vakantieganger nog wel eens onrustig maken. Gelukkig als hem dit dan uit mag drijven naar de Heere, met belijdenis, van zonde en schuld. Want van de ellende, waarin men zich dan bevindt, kan men nooit God de schuld geven, doch men zal altijd zichzelf de schuld moeten geven. Als men zó bij de Heere terecht mag komen, in oprechtheid des harten, dan betoont de Heere geen land van uiterste duisternis te zijn, noch een dorre woestijn, maar dat Hij nabij is al degenen, die Hem aanroepen. Want dan doet Hij een gans schuldig zondaar Zijn genade weer beleven, door uit Zijn Woord en door Zijn Geest tot het hart te spreken woorden van heil en vrede. Dan komt zulk een ziel weer tot „rust”. Ja, dan mag men rusten in God. Dat is niet nietsdoen, maar dat is zich in de Heere verblijden. Dat is al Zijn deugden groot maken. Dit te mogen doen zijn de beginselen van de eeuwige rust. De voorsmaken van het hemelleven. Men rust dan een ogenblik van de zonden. Men laat dan alle boze werken varen. Daar is dan geen plaats voor in het hart. Want de Heere heeft het ingenomen.

Er zijn er onder jullie, die daar geen vreemdeling van zijn. Dat is me uit de korrespondentie gebleken. En dat heeft mijn ziel verkwikt. Soms denk ik wel eens, als ik bezig ben met aan jullie te schrijven: zou ik voor de jonge mensen niet te hoog mikken? Want men kan van zekere zijde de opmerking nogal eens horen: Je moet de jonge mensen van vandaag niet zulke „zware” kost voorhouden. Dat kunnen ze niet verteren.

Doch de praktijk leert dat het anders is. En als er werk des Heeren in het hart is, ook bij jonge mensen, dan laat zich dat niet verloochenen. Openbaar wordt dan, dat de Heere in het toebrengen van een zondaar, al zijn de wegen verschillend, een onveranderlijk God is. Dit bleek mij gisteren, toen ik een brief kreeg van iemand, die ook altijd met instemming ons blad leest, een jong mens hoor, die schreef, dat het voor haar een wonder is, dat de Heere nog een zondag geeft, waarin we op mogen gaan naar Zijn huis, om Zijn Woord te horen. Want hoe velen zijn daar van verstoken. En wij hebben het toch ook niet verdiend. Het is genade van God, dat Hij ons dit nog geeft. Zo schreef ze. En met recht. Er kunnen tijden zijn in het leven, dat het zo beleefd wordt. Dan hunkert men naar de zondag. Dan leeft er echt in het hart: Hoe branden mijn genegenheên; om ’s Heeren voorhof in te treên. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen. Mijn hart roept uit tot God, Die leeft, en aan mijn ziel het leven geeft. Dat zijn de slechtste tijden niet. Als men dan zo biddend op mag gaan, dan laat de Heere onder de bediening zich niet onbetuigd. Dat heeft ze mogen ervaren. Men krijgt dan goede gedachten van de Heere. En van zichzelf kan men geen goed denken. Want zij is er achter gekomen, dat ze van nature niet alleen niet wil, maar ook niet kan. Begrijp het goed: de onwil voorop. Er zijn er, die zo graag de onmacht voorop zetten. Dan zegt men: Ik kan niet. En men blijft dan met dat al rustig in de dood verkeren. Men zegt het dan maar zo, omdat anderen het ook zo zeggen. Doch men heeft het nog nooit van boven geleerd. Men gaat zijn dodelijke onmacht onder de zonden beleven, als men door genade een hart gekregen heeft, dat de Heere vrezen wil. En dan wordt het een oorzaak van smart, dat men dat nu niet kan. Doch dan is de beleefde onmacht geen zaak om zich achter te verschuilen, neen, dan wordt men daardoor des te meer geprikkeld om het bij de Heere te zoeken. Dan doet men een beroep op des Heeren Woord, zeggende Heere, U hebt het toch Zelf gezegd: Doe uw mond maar wijd open en Ik zal hem vervullen. Men kan dan niet nalaten om bij de Heere gedurig aan te kloppen. Men bidt dan zonder ophouden. Echt naar de Schrift. En de Heere laat Zich dan niet onbetuigd. Zou Hij het zeggen en niet doen? Spreken en niet bestendig maken?

Ik zou wel heel veel uit die brief willen overschrijven. Maar mijn blad raakt weer vol. Alleen dit nog. Aan het einde schreef ze: „Iedereen gun ik het leven, dominee. Als nu het zoeken van God al zo zalig is, o dominee, wat zal het dan zijn, eeuwig tot Zijn eer te mogen zingen en Hem nooit meer verdriet aan te doen. Uit genade mag ik zeggen, met Petrus: Heere, U weet alle dingen. U weet dat ik U liefheb, maar..... omdat Hij mij eerst heeft hefgehad”.

Ik geloof het, beste vriendin. Houdt in uw weg het oog maar op de Heere gericht. Want die Man zal niet rusten, voordat Hij alles voleind heeft.

Laat een ieder het van Hem verwachten. Hij beschaamt niet.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 augustus 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 augustus 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's