Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De toerusting tot het predikambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toerusting tot het predikambt

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

In een vijftal artikelen volgt hier de - enigszins gewijzigde - tekst van een lezing die door ondergetekende op 5 juni j.l. werd gehouden op een ambtsdragersconferentie van de classis Dordrecht. Vanuit de classis was de vraag gekomen of het mogelijk was enig inzicht te geven in de wijze waarop binnen de kring van onze gemeenten de studenten worden toegerust tot het predikambt. In de hier volgende artikelen wordt aan drie zaken aandacht besteed: in de eerste plaats aan de wijze waarop door onze vaderen is gesproken over die toerusting. In de tweede plaats wordt ingegaan op de verschillende vakken die worden gegeven aan onze Theologische School. Tenslotte wordt iets gezegd over de studiegang gedurende de vier jaren van opleiding en over de door de studenten af te leggen examens.

Stemmen uit het verleden

Onder onze gereformeerde vaderen is de noodzaak van een gedegen opleiding tot het ambt van dienaar des Woords algemeen ingezien. Toen in 1559 de Academie te Geneve werd geopend, ging een levenswens van Johannes Calvijn in vervulling. We moeten overigens niet menen dat allen in de tijd der Hervorming deze mening waren toegedaan. Een niet onbelangrijke tegenstroom die veel aanhang won, was die van de Wederdopers. Deze achtten alle kennis van de bijbelse talen overbodig en zelfs verkeerd. Alleen de directe, onmiddellijke ingeving van de Heilige Geest zou nodig en voldoende zijn om in de gemeenten te kunnen optreden. Het is nauwelijks voor te stellen welk een invloed deze wijze van denken in de loop der eeuwen heeft gehad, ook in onze kringen. Men komt het tot vandaag de dag toe tegen en met name ds. G.H. Kersten heeft er heel veel tegenkanting van ondervonden toen hij zijn jarenlange strijd voerde om te komen tot een eigen opleiding voor de aanstaande dienaren des Woords binnen de kring van onze gemeenten.

Onze vaderen waren van een ander gevoelen dan de Wederdopers! Bekend is de passage uit onze Heidelbergse Catechismus bij de uitleg van de vierde gebod van de Wet des Heeren in Zondag 38, dat de kerkedienst en de scholen onderhouden moeten worden. Een ander bewijs van het belang dat onze vaderen aan grondige studie hebben gehecht, kunnen we vinden in het Formulier tot be­ vestiging van de dienaren des Woords. We lezen daar dat het ambt der herders of dienaars des Woords inhoudt eerstelijk, dat zij des Heeren Woord, door de schriften der Profeten en Apostelen geopenbaard, grondig en oprechtelijk aan hun volk zullen voordragen, en het toeëigenen, zo in het gemeen als in het bijzonder, tot nuttigheid der toehoorders ....

Ook mag het als bekend verondersteld worden dat onze Dordtse kerkenordening in verschillende artikelen zinspeelt op de noodzaak van de opleiding tot de dienst des Woords. We kunnen bijvoorbeeld denken aan artikel 18 {Het ambt der doctoren of professoren in de theologie is, de heilige Schriftuur uit te leggen, en de zuivere leer tegen de ketterijen en dolingen voor te staan) en aan artikel 19 (De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de theologie zijn, die door haar onderhouden worden).

De meesten van onze 'oude schrijvers' waren bestudeerde mannen. Zij hadden onderwijs genoten van mannen als Gisbertus Voetius en Herman Witsius. Veelzeggend is de titel van de inaugurele rede van Voetius waarmee hij in 1636 het ambt van hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Utrechtse Hogeschool aanvaardde: Wetenschap te verbinden met godsvrucht. Toch is het bekend dat de Dordtse Synode van 1618/19 bij de opstelling van de kerkenordening rekening hield met een andere weg waarlangs men tot het predikambt zou kunnen komen. In het bekende artikel 8 staat te lezen: Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd is van hun singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classis hen (indien het de synode goedvindt) eerst examineren, en, naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijdlang laten in het privé proponeren, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen.

De bekende Joh. Jansen merkt in zijn Korte verklaring van de kerkenordening (1923) over dit artikel op dat het noodzakelijk was dat het werd opgesteld. Immers, een drietal redenen drong tot de toelating van nietgestudeerden. In de eerste plaats waren er in Nederland aanvankelijk in de zestiende eeuw nog geen universiteiten. De theologische studenten moesten naar Heidelberg, Geneve, Bazel of Zurich. Daaraan waren natuurlijk veel moeite en kosten verbonden. In de tweede plaats drong het gebrek aan dienaren tot een gemakkelijker weg om tot de bediening des Woords te komen. En in de derde plaats bleek dat sommige onbestudeerde personen met buitengewone gaven waren toegerust. Jansen wijst er vervolgens op dat artikel 8 een regel bevat en een uitzondering. De regel is dat men in het algemeen geen mensen zonder wetenschappelijke opleiding mag toelaten tot het predikambt. De uitzondering is dat er mensen van 'singuliere gaven' kunnen zijn in de kerk des Heeren.

Zouden er nu in de gemeente zulke mannen zijn, als bedoeld in artikel 8, dan was het niet de bedoeling hen als een soort 'oefenaars' te laten optreden, die slechts een stichtelijk woord zouden mogen spreken. Nee, de 'mannen van artikel 8' kwamen op voet van volkomen gelijkheid te staan met de bestudeerde predikanten! Wat dit artikel van onze kerkorde betreft, is het goed ook ds. G.H. Kersten nog eens aan het woord te laten. In De Saambinder van 14 februari 1924 schrijft hij: "God blijft vrij. Hij kan singuliere gaven verleenen. Onze vaderen beleden dat in art. 8 der Kerkenordening. En ik zou niet gaarne medewerken art. 8 te schrappen; dat artikel moet behouden blijven. Wij mogen Gods vrijmacht niet binden. Doch die weg is de extra-ordinaire; en wie nu de zeer bijzondere weg, die God soms houden wil ten vasten regel voor ieder leeraar wil stellen, die moet scheef gaan. Wij menschen zijn door God geboden aan de middelen en mogen die niet verlaten om te drijven op Gods Alvermogen; wij moeten vragen naar Gods wil en weg en niet lijdelijk stilzitten op wat God kan. Dat wordt door sommigen mijner vrienden niet helder doordacht en dan komen de bezwaren en wil men liever maar van opleiding niet weten. Anderen gaan dan zoo ver, dat ze mij als een kwaaddoener beschouwen ...." Dit brengt ons tot de strijd die in onze eigen kring gevoerd moest worden om te komen tot een eigen opleiding voor de vorming van de aanstaande dienaren des Woords. Daarover dan D.V. een volgende maal.

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1997

De Saambinder | 1 Pagina's

De toerusting tot het predikambt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1997

De Saambinder | 1 Pagina's