Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jongeren jaloers maken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jongeren jaloers maken

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het is mijn grootste begeerte om — als een onnutte dienstknecht—jongeren te mogen wijzen die Ene Naam. Het mag dan wel een benauwde tijd zijn en de vraag moet zeker gesteld worde de Heere zal wederkomen, zal Hij dan nog geloof vinden? Maar de Heere heeft ook Zelf dat Hij bij Zijn kerk zal blijven. En al Gods beloften zijn in Christus ja en amen. Dat geeft o kracht voor mijn werk. Vanuit het afhankelijke leven van de Heere mag ik — en dat door genade — met vreugde werken en bezig zijn meten voorjongeren. Niet vanuit mezelf, maar va de belijdenis van mijn leven: , Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb gehoopt" (Psalm 119 : 114)." Aan het woord is de heerl. A. Kole. Hij is géén onbekende in ons jeugdwerk. Van 1969 tot 1 maakte hij deel uit van het bondsbestuur. De hele uitbouw van het jeugdwerk heeft hij meegemaakt. „Ik heb dat een fijne tijd gevonden. Het is een dienende taak ten behoeve va jongeren van onze gemeenten. Zij zijn de toekomst van de kerk. Ik ben daarom blij niet de aktiviteiten van de Jeugdbond en ook met „Daniël"." Dat bezig zijn meten voor jongeren stempelt duidelijk hét leven van IzakAdriaan Kole. Zeeuw van geboorte — dat was in 1940 in Waarde — koos hij na de middelbare school voor hé onderwijs. Vijfjaar was hij werkzaam op de ds. Kerstënschool in Ridderkerk, daarna kwa Ulo in Lisse, waar evangelist Segers toen direkteur was. Samen volgden zij de catechete opleiding in Utrecht. In 1971 werd de heer Kole benoemd tot docent godsdienst aan „Driestar". Zes jaar later werd hij daar ook adjunkt-direkteur en dat is hij nu nog steeds. Sinds 1972 maakt de heer Kole deel uit van de kerkeraad van Befkenwoude, eerst als diak later als ouderling. De werkkracht van de heer Kole moet groot zijn: inds 1975 is hij docent

Mijnheer Kole, uw onderzoek heeft betrekking op het gezin, de kerk en de school, 't Gaat ons — uiteraard — met name om jongeren van reformatorische hidze. Heeft uw onderzoek opmerkelijke uitkomsten opgeleverd ten aanzien van gezin, kerk en school?

Eerst even een opmerking over het onderzoek zelf. Er zijn de laatste jaren nog al wat onderzoeken op het terrein van de godsdienstbeleving van jongeren verschenen. Van protestantse zijde is dat met name het werk van G. 0. de Haas, denk aan zijn boek „De vaderen zijn niet meer". Ons bleek dat aan roomskatholieke kant veel meer onderzoek verricht is, o.a. door J. Nieuwenhuis. Wij — kollega Van Driel en ik — waren van mening dat er een leemte was met betrekking tot jongeren van reformatorische huize. Bovendien meenden wij dat de uitkomsten van genoemde onderzoeken niet golden voor onze jongeren.

En wat de resultaten betreft: ik ben bijvoorbeeld wat geschrokken van het feit dat een groot aantal meisjes op reformatorische scholen zegt zich eenzaam te voelen. Ze blijken weinig begrip thuis, op school en in de kerk (catechese) voor hun problemen te vinden. Je moet dat natuurlijk wel wat relativeren. Een deel kun je wellicht verklaren vanuit de puberteit. Dat geeft een hele verandering, maar gezien onze gezinsstruktuur is het toch een opmerkelijke zaak.

Een ander opmerkelijk iets was de uitkomst dat 80% van de jongeren niet weet wat ze zich bij de Persoon en het werk van de Heilige Geest voor moeten stellen. Onder ons wordt toch altijd terecht sterk beklemtoond dat het werk der bekering het terrein van de Heilige Geest is en dat bevindelijk gekend moet worden. En dan toch 80% die niet weet wat de Derde

Persoon is of wat Hij doet! Wat ook duidelijk blijkt, is dat het beeld dat men van God en van de Heere Jezus heeft, sterk bepaald wordt door de inhoud van de prediking. Zo wordt op protchr. scholen de Heere Jezus vaak als Voorbeeld gezien, terwijl leerlingen van reform, scholen Hem zien als Borg en Zaligmaker. Dit houdt uiteraard verband met het funktioneren van de begrippen zonde en genade — twee kernnoties van het Evangelie — in de prediking. Dat is uiteraard niet onthutsend maar verblijdend. Sommige leerlingen van reformatorische scholen vonden bepaalde vragen te persoonlijk of onjuist gesteld. Wij hadden onze vraagstelling afgestemd op de reeds bestaande onderzoeken op dit terrein. Dan kun je de uitkomsten ook wat vergelijken. Gelukkig bleek uit de antwoorden op sommige van deze vragen heel duidelijk dat onze jongeren onder een prediking mogen verkeren waarin de noodzaak van bekering en wedergeboorte sterk beklemtoond wordt.

Enkele van de door u gestelde vragen hadden betrekking op angst voor de

vraaggesprek met de heer I. A* Kole over het boek , , Godsdienstbeleving van jongeren tussen veertien en achttien jaar"

toekomst. Er blijkt een opmerkelijk verschil te zijn tussen jongeren van reform, scholen en die van proLchr. scholen. Voor de laatste scoren kernoorlog en werkloosheid het hoogst en angst voor de hel het laagst. Bij jongeren van reform, scholen scoort angst voor de hel het hoogst, gevolgd door angst voor een kernoorlog en voor werkloosheid. Hangt dat ook met verschillen in de prediking samen?

Dat denk ik wel. In de kerken waaruit de jongeren van prot.chr. scholen in het algemeen komen wordt niet of bijna niet over de hel gesproken. Vaak vind je daar een horizontale, maatschappij-kritische prediking en/of een algemene verzoeningsleer.

In reformatorische kerken wordt terecht juist benadrukt de persoonlijke verhouding met God. Deze jongeren wordt voorgehouden dat ze niet kunnen sterven zoals ze geboren zijn. De noodzaak van de bekering krijgt daar alle aandacht. Bovendien is er bij ons de prediking van de Voorzienigheid. Uiteindelijk bestuurt God ons hele leven, ook ten aanzien van een kernoorlog of van werkloosheid. Daarmee wil ik niet zeggen dat wij niet verantwoordelijk zijn en niet bezorgd mogen zijn over de beangstigende wapenwedloop.

U stelt dan dat, , de christelijke kerk en de christelijke school tegenover deze angst perspektief en hoop zullen moeten bieden". Kunt u daar wat meer over vertellen?

Het doel van de opvoeding moet zijn jongeren te helpen en te begeleiden op de weg naar de volwassenheid. En deze opvoeding mag niet wereldvreemd zijn. Jongeren op reformatorische scholen krijgen hun opleiding in „eigen omgeving". Dat is erg belangrijk, met name in de leeftijdsfase dat de eigen persoonlijkheid gevormd wordt. Toch zal er vanuit dat „eigen milieu" een geleide en geleidelijke konfrontatie met de niet-christelijke omgeving moeten plaatsvinden. Tegenover het materialisme van onze tijd zal dan gewezen moeten worden op het bijbelse gegeven dat een christen op deze wereld slechts een gast en vreemdeling dient te zijn. En tegenover de enorme sekularisatie zal de roeping van een christen benadrukt moeten worden. De opvoeding zal dus tijdbetrokken moeten zijn. De realiteit van vandaag moet niet verbloemd worden.

Aan de andere kant moeten we oppassen voor doemdenken. Kerk en school zullen aan jonge mensen iets moeten laten zien van „de hoop die in ons is". En ook van wat het wil zeggen dat God in Jezus Christus barmhartig en genadig is en dat de Heilige Geest hartvernieuwend werkt. Ook in jongeren. Ook in deze tijd. Jongeren zullen moeten kunnen zien wat het betekent christen te zijn. Dat geldt uiteraard ook onze gezinnen. Van de christelijke school moet gezegd kunnen worden dat

zij „een planthof van de Heere" is. Zo ai]een geeft zij werkelijke houvast in het leven en doet het jongeren vragen naar de enige weg tot behoud.

In het eerste gedeelte van uw boek worden ook andere onderzoeken besproken. Zo citeert u uit het. onderzoek van de bekende G. C. de Haas: , Jeugd en kerk blijken elkaar — in de praktijk! — weinig te zeggen te hebben. Vooral in de puberteit en adolescentie valt de beslissing om niet meer naar de kerk te gaan." Is dat onder ons ook zo?

In mijn inleiding heb ik al gezegd dat één van onze vóóronderstellingen was, dat andere onderzoeken niet zondermeer voor onze jeugd golden. Opvallend was juist de grote waardering voor de preek. Ook de begrijpelijkheid van de prediking viel ons niet tegen. Wel vinden jongeren dat er wat meer naar de aktualiteit gewezen zou kunnen worden. In dit verband zou ik op het waardevolle van de eatechismusprediking willen wijzen. Vooral in het stuk van de dankbaarheid over gebod en gebed kan een predikant erg tijdbetrokken bezig zijn.

'k Wil ook op de preekbespreking wijzen. In de prediking komen vaaJk alleen maar de hoofdlijnen aan bod. Een preekbespreking kan dan erg waardevol zijn.

En dan de katechisatie. Hoewel de noodzaak van dit kerkelijk onderwijs heel goed werd ingezien, heb ik toch de indruk dat de katechese meer „ondergaan" dan „meebeleefd" wordt. Er is vaak wel ruimte om vragen te stellen, maar daar wordt toch te weinig gebruik van gemaakt. Soms is die ruimte er helemaal niet. Dat is jammer. Juist tieners hebben het nodig dat er serieus naar hen geluisterd wordt. Catechisatiegroepen moeten daarom niet te groot zijn. Er moet ruimte en tijd zijn voor gesprek. Daarnaast is ook het kerkelijk jeugdwerk erg belangrijk. Juist daar kunnen allerlei maatschappelijke vragen vanuit de Bijbel doorlicht en besproken worden. Daar hebben ze behoefte aan, want de huidige maatschappij is erg verwarrend voor hen en drijft ze steeds mee in het isolement. Het is mijn vaste overtuiging: jeugdwerk werkt.

Enkele cijfertjes:94Vi% van de leerlingen van reformatorische scholen gaat elke zondag naar de kerk. 69% vindt de kerkgang zinvol, 3% vindt het niet zinvol en de rest soms. bijna 50% begrijpt de preek meestal wel, rond 40% begrijpt, deze soms, 10% begrijpt er meestal niets van.

Mag de kerk daar „tevreden" mee zijn of moet. dit resultaat tot nadenken stemmen? Deze uitslagen steken beslist positief af bij die van andere onderzoeken, maar we mogen zeker niet op onze lauweren gaan rusten, 't Gaat om alle jongeren. En bij te veel gaat de preek nog geheel of gedeeltelijk over de hoofden heen. Dat hangt soms samen met de wijze waarop het gebracht wordt, vooral met het woordgebruik. Ik zou niet graag afscheid willen nemen van de Tale Kanaans. Er zijn daarin te veel onvervangbare begrippen. Wel zal er in de prediking meer tijd en ruimte moeten zijn om deze kernwoorden inhoud te geven. Ik denk ook aan de ambtelijke zorg, met name aan het huisbezoek. Nooit genoeg kan de noodzaak benadrukt worden van het belang dat er in onze gezinnen tijd en ruimte is

voor het samen lezen, het samen bidden en het samen spreken over de zaken van Gods Koninkrijk. De huisgodsdienst is in deze tijd meer dan ooit geboden. En daar ontbreekt nog al wat aan.

G. C. de Haas stelde dat jongeren zich ongelukkig voelen in de praktijk van het kerkelijk leven — stil zitten en luisteren — en daarom vaak hun toevlucht zoeken bij alternatieve jeugddiensten en organisaties als Youth for Christ. Dat is onder ons niet zo?

In dit onderzoek hebben we niet echt vragen in deze richting gesteld. Wel kan ik dit zeggen, dat ik me goed kan voorstellen dat jongeren zich aangetrokken voelen tot organisaties en groepen waar ze iets zien van een grote inzet ook voor de naaste, en van geloofsblijdschap. Verlies naar deze groepen komt helaas onder ons ook voor.

Dat weet ik. De kerk heeft de taak op de oorzaken te letten waarom veel van deze groepen ontstaan zijn. Dat komt vaak door een prediking waarin stenen voor brood worden gegeven en waarin de wezenlijke vragen niet meer aan bod komen. Het komt ook doordat onkerkelijke jongeren toch naar een houvast in hun leven gaan zoeken. En in deze groepen worden die jongeren serieus genomen. Daar wordt veel aan bijbelonderzoek gedaan en dat blijkt invloed te hebben op hun levensstijl.

De kerk mag jongeren die zich daardoor aangesproken voelen niet loslaten of verliezen. We zullen de hand ook in eigen boezem moeten steken. Soms zie je dat onze jongeren — vanuit het beschermde milieu — te weinig weerwoord en weerbaarheid bezitten als ze het reformatorisch onderwijs verlaten. Soms hebben we hun vragen — waarin wij kritiek zagen — te autoritair de kop in proberen te drukken of met een dooddoener afgedaan.

Kijk, daar waar uit ons eigen leven blijkt dat we de Bijbel serieus nemen en in praktijk proberen te brengen en waar ernst gemaakt wordt met de dingen van de eeuwigheid daar vormen deze groepen geen konkurrentie voor de kerk. Maar als er weinig gezien wordt van echte geloofsbeleving en er alleen maar geklaagd wordt dat de Heere Zijn hand zo stil houdt, ja, wat kun je dan verwachten van een generatie die aan het begin van het leven staat?

Naar aanleiding van de door u besproken onderzoeken van anderen wilden we u ook enkele vragen voorleggen. Als G. C. de Haas wordt besproken staat er: , , De kerk doet er goed aan — op straffe van onverschilligheid en afwijzing — om in deze periode (bedoeld wordt die van 14 tot 18 jaar) niet van buiten af geautoriseerde nonnen en waarden op te leggen." Hoe kijkt u tegen die stelling aan?

Ik ben het ermee eens in die zin, datje aan jongelui niets op moet leggen zonder dat ze voelen dat het van wezenlijk belang is voor je leven. Je kunt natuurlijk zeggen: Opa deed het al zo, dus zo moet het blijven. Wil je deze leeftijdsgroep tegen je in 't harnas jagen, dan moet je zó optreden. Je zult altijd het waarom duidelijk moeten maken. Van belang is zeker ook dat opvoeders — en dus ook ambtsdragers — goed op de hoogte zijn van de leefwereld van de jongeren, zodat ze weten welke vragen en problemen bij hen leven.

Zien ze aan ons wat een worsteling het kost om — in gehoorzaamheid aan Schrift en belijdenis — dagelijks ons leven inhoud te geven? De jongeren die nu opgroeien hebben weinig horen vertellen van de verborgen omgang met God. Mijn generatie heeft nog aan de voeten van Gods kinderen gezeten. Wijlen ds. L. Vroegindeweij zei eens: , , Is onze generatie niet de groep mensen die wel de woorden hebben overgenomen, maar niet de zaken van die woorden? "

En als dat zo is, dan is het geen wonder dat jongeren niet jaloers worden en soms breken met thuis en met de levensbeschouwing die daar is. En ieder die zo gaat, is er een te veel.

Ook kwamen we van dezelfde onderzoeker deze uitspraak tegen: „ Jongeren willen een afgeschermde ruimte waar ze hun gang kunnen gaan zonder door ouderen op de vingers gekeken te worden." Voldoet de JV onder ons aan die behoefte of bestaat die behoefte onder ons niet?

Juist in de leeftijdsperiode waarin ze aan het volwassen-worden zijn hebben jongeren er behoefte aan om zich onder elkaar uit te kunnen spreken en om samen een weg te zoeken in de vragen die ze hebben. We moeten niet vergeten dat er vandaag veel op hen af komt en dat ze in hun school-en werksituatie vaak steeds meer als eenling komen te staan. Ik denk dat juist het jeugdwerk — als het goed funktioneert — hét antwoord hierop is. Leidinggevenden moeten ook jongeren met een afwijkende mening altijd serieus nemen, maar wel rust op hen de verantwoordelijkheid om op de juiste wijze Gods Woord te laten spreken.

Ten aanzien van muziek werd opgemerkt: , , Muz iek is voor de jeugd het belangrijkste kommunikatiemiddel. " Hoe is dat onder de reformatorische jeugd?

Ik ben a-muzikaal. Ik weet dat niet zo. De muziek verslaat natuurlijk wel z'n duizenden, ook onder ons. Zeker onder de 14, 15-jarigen. Op Hilversum 3 wordt vaak afgestemd en sommigen hebben muziekbladen in hun tas. Er is vandaag ook veel zgn. Reli-pop. Dat ligt makkelijk in het gehoor. Ook de teksten. Ja, 't zit een beetje in de lucht hè, deze dingen. Ik denk dat hier een duidelijk taak voor het onderwijs en het jeugdwerk ligt. De jongelui moet inzicht gegeven worden in de wereld achter die muziek. Veel van deze muziek komt uit een andere geesteswereld. En dat geldt ook voor de teksten.

Wel ben ik erg blij dat het orgel terugkomt in onze gezinnen. En dat we niet alleen luisteren naar niet-ritmische gemeentezang, maar dat we zélf spelen en zingen. Het is ook een kostelijke gave die de Heere gegeven heeft om op deze wijze bezig te mogen zijn. Je ziet vandaag zelfs jongeren naar het conservatorium gaan, al komt het ook voor dat men zegt tegen een havoleerling met muzikale gaven: ga liever naar bijvoorbeeld de PA, daar heb je tenminste wat aan. (Natuurlijk zijn jongeren met muzikale gaven op onze Pabo van harte welkom.)

Uit het onderzoek kwam o.a. ook naar voren dat er op reformatorische scholen wel godsdienstonderwijs gegeven wordt, maar dat er weinig over het geloof gepraat wordt. Van dr. Nieuwen huis wordt ergens het citaat aangehaald, dat een christelijke school niet is „een school die theologie geeft in wat voor vorm dan ook, maar een school die de mens boven de leerling stelt en het gesprek boven de les". Onderschrijft u dat?

Nieuwenhuis zegt: een godsdienstles hoef je niet meer te geven. Dat doet hij dan ook niet meer. Hij heeft een „praatcentrum" op zijn school in Amsterdam. Daar kunnen jongelui komen om met hem te praten over hun levensvragen. Deze weg wijs ik af. Het vak godsdienst is juist van groot belang op onze scholen. De jongeren hebben gedegen onderwijs nodig in de Bijbel, in de kerkgeschiedenis, in de ethiek en in de hogere leerjaren ook in de dogmatiek en bijbelse kernwoorden. Juist de laatste jaren is er onder de jongelui veel belangstelling voor de behandeling van bepaalde bijbelboeken, toegespitst op bijbelse kernwoorden. Bijvoorbeeld: wat betekent het woord gerechtigheid, waar in de moderne theologie zo mee geschermd wordt; hoe moet je zo'n begrip nu bijbels funderen? Ook de konfessie, de belijdenis, kun je er zo bij betrekken. Het is bijzonder belangrijk dat onze belijdenis voor de jongeren levende realiteit wordt. Naast, watje zou kunnen noemen de informatie, moet er in de les ook ruimte zijn voor een stuk verkondiging. Ik zou persoonlijk de harp direkt aan de wilgen hangen als ik in de les ook niet van hart tot hart met de jongelui mag spreken. Daar waar de gelegenheid er is, moet er gewezen kunnen worden op de noodzaak van bekering. Dat moet natuurlijk geen „verplicht nummer" zijn, geen toepassing die je „eraan plakt", maar dat moet in het geheel van je les verweven zijn. Er moet natuurlijk niet „gepreekt" worden, maar er moet wel duidelijk gemaakt worden dat we voor een beslissende keuze staan in ons leven: de noodzaak van de wedergeboorte.

Eén van de „aandachtspunten" in uw boek werd als volgt geformuleerd: „Jongeren hebben behoefte aan luisterende, wijze ouderen die ruimte geven en niet bij voorbaat veroordelend reageren." Hoe bedoelt u dat?

Ja, dat is me uit het hart gegrepen. Ik denk dat we als ouderen kontakt met de leefwereld van de jongeren moeten houden. En dat we ons serieus moeten verdiepen in hun leefwereld en gedachten. Dat kunnen we alleen maar doen door eerst goed te luisteren. Als we meer zouden luisteren, zou er minder „kapot gemaakt" worden onder jongeren. We moeten wel zorgen dat we niet gemaakt jong gaan doen, zodat hun respekt en eerbied wegebt. Jongeren op deze leeftijd hebben juist behoefte aan

ouderen die voor hen een voorbeeld, een identifikatie-figuur zijn. Iemand waar ze respekt voor hebben, omdat ze zien dat hij of zij z'n leven — in biddend opzien tot de Heere — probeert te vullen naar de wijze zoals God dat van ons vraagt. Erg belangrijk is ook dat er ruimte is voor diskussie. Dat jongeren de kans krijgen zich uit te spreken. Dat er serieus op ingegaan wordt. Te vaak zijn ouderen te gauw klaar met hun konklusie en hun antwoord. En als je jongeren van je wil vervreemden dan moet je zelf de antwoorden geven zonder te kijken of wat je zegt ook „landt" bij die jongeren. Dus ruimte voor gesprek, maar geen diskussie zonder antwoord. Jongeren hebben recht op en behoefte aan een duidelijk en eerlijk antwoord, 't Moet natuurlijk wel een wijs antwoord zijn.

Tot slot: is uit de resultaten af te leiden dat jongeren wezenlijk betrokken zijn bij de Heere en Zijn dienst?

Het onderzoek heeft een aantal schokkende aandachtspunten opgeleverd en ook een aantal bevestigende. Ik kan dit zeggen: de jongeren van onze tijd lopen in wezen met dezelfde vragen rond als toen wij jong waren. Ze zijn op zoek naar zekerheid, naar uitkomst en toekomst. En bij die vragen moeten wij ze helpen. De Heere heeft gezegd dat zolang er de zon en de maan zullen zijn er ook jonge mensen zullen worden toegebracht. Dat is ook vandaag realiteit. En daarom moeten ouderen jongeren jaloers maken op dat goed dat de Heere weggelegd heeft voor degenen die Hem vrezen. En de Heere zal in de lijn der geslachten Zijn Woord waar maken. En omdat onze jongeren het teken van het genadeverbond hebben ontvangen, mag er de bede zijn of God die beloften — die betekend en verzegeld zijn aan hun voorhoofden — ook hartvernieuwend wil toepassen in het leven van deze jongeren door de kracht van Zijn genade en door Zijn Geest. Want wat zal het zijn als we op zo'n grote genade geen acht geven. Net als wij, ouderen, staan ook jongeren vijandig tegenover het Evangelie. Dat Evangelie staat eigenlijk dwars op ons leven. En tenzij iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Dat is de realiteit. Een vijand moeten een vriend gemaakt worden, een zondaar een kind van God. En dat gebeurt nog steeds, onder ouderen en onder jongeren.

Zo zij het. Mijnheer Kole hartelijk dank voor dit interview.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1984

Daniel | 32 Pagina's

Jongeren jaloers maken

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1984

Daniel | 32 Pagina's