Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKORDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKORDE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de Censuur en Kerkelijke Vermaning. Artikel 71

HOOFDSTUK IV

Gelijkerwijs de Christelijke straf geestelijk is, en niemand van het Burgerlijk gericht of straf der Overheid bevrijdt, alzoo wordt ook, benevens de Burgerlijke straf, de Kerkelijke Censure noodzakelijk vereischt, om den zondaar met de Kerk en zijn naaste te verzoenen, en de ergernis uit de Gemeente Christi weg te nemen.

Volgens Art. 1 der D.K.O. moet er een goede orde zijn in de gemeente van Christus. Daartoe zijn noodig de diensten, de samenkomsten, het opzicht over de leer en sacramenten en ceremoniën, en eindelijk de Christelijke straf.

Over de eerste drie deelen der Kerkorde is gehandeld. Nu moeten we nog handelen over het laatste gedeelte van art. 71 tot art. 86, waarin het gaat over de Christelijke Censure, of m.a.w., over de tucht in de Kerk van Christus.

Duidelijk wordt in art. 71 onderscheid gemaakt tusschen het tuchtigen of straffen der Burgerlijke Overheid en het tuchtigen der Kerk. Dat onderscheid moet steeds in het oog worden gehouden. De Christelijke straf of kerkelijke tucht is van geestelijken aard, en bevrijdt niet van de burgerlijke straf. Een lid der gemeente kan een zware zonde hebben bedreven, met boetvaardigheid en berouw ze voor de gemeente belijden, waardoor het ontslagen is van de kerkelijke tucht; de burgerlijke straf gaat echter door indien ze geëischt wordt. Zeker schrijver zegt, daarop ziende: “Stel het geval, dat iemand d.w.z. een harer leden, een zonde van diefstal of moord bedreven heeft en, na vermaning door de kerk, tot oprecht berouw en verzoening komt, dan ontslaat hem dit niet van de burgerlijke straf. Een moordenaar zou dan, al was hij ook met God en de kerk verzoend, toch de door de rechtbank geeischte straf, tot zelfs de doodstraf toe, moeten ondergaan.” Hieruit blijkt, dat de burgerlijke Overheid straft aan het lichaam, de kerkelijke macht doet dit niet. Rome is zich hierin schandelijk te buiten gegaan, gelijk de geschiedenis doet zien.

Bezien we achtervolgens de volgende zaken:

1. Het recht der tucht.

Dat recht is gegrond in Gods Woord, ja, in God Zelf. God zelf is de insteller der tucht, gelijk Hij ons dat doet zien door de geheele H. Schrift. Hij heeft een afkeer van het booze, en wil steeds scheiding tusschen de rechtvaardigen en goddeloozen. Daarin ging de Heere voor, en is het Zijn wil dat de Kerk daarin zal volgen. Vóór den zondvloed maakte God scheiding tusschen het heilig geslacht en de onheiligen. Hij toonde Zijn ongenoegen, wanneer er vermenging kwam. Ter nuttigheid laten we volgen wat zeker schrijver zegt: “Al de eeuwen door wordt de tucht gehandhaafd en bevestigt God het woord van Bileäm: ‘Dit volk zal alleen wonen en met de heidenen niet gerekend worden.’ Abrahams zaad wordt afgezonderd van de volken. Ook zelfs in dat zaad maakt God scheiding. De zoon der dienstmaagd mag niet erven met de zoon der vrije. In Izak wordt het zaad gerekend en Ismaël wordt buiten gesloten. Jacob wordt van Ezau gescheiden en later wordt Jacobs geslacht onder de tucht der Wet gesteld, en roept de Heere het bij Horeb toe: Ik ben de Heere Uwen God, Die u uit het diensthuis heb uitgeleid en derhalve zult gij geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Die Wet roept Israel toe, dat het booze uit hun midden moet worden weggedaan en God roept daarom profeten om Israël te bewaren bij de rechte wegen des Heeren, maar ook om straf te dreigen tegen de overtreders. Ook na den terugkeer uit de ballingschap voert Ezra de tucht weer in en moet Israël de vreemde vrouwen wegzenden. Ezra 10 verhaalt ons, hoe Israël boete deed en de gemeente zuiverde van de heidensche elementen. Zoo moet dus de kerk des Heeren zuiver gehouden worden, opdat hij zich openbare als een koninklijk priesterdom, een heilig en verkregen volk.

Met de stichting der Nieuw Testamentische gemeente geeft de Heere Jezus Zelf verordeningen omtrent de tucht. Hij geeft aan Petrus en in hem aan al de Apostelen de sleutelen van het koninkrijk der hemelen. Hierin ligt de verplichting van de Dienaren der Kerk om door de tucht te binden en te ontbinden op aarde. In Matth. 16:19, 18:18 en Joh. 28:23 zien wij dan ook hoe Christus door het intermediair of de tusschenkomst Zijner Dienaren de tucht in Zijne gemeente wil uitgeoefend zien. Hieruit blijkt ook, dat Christus aan Zijne Kerk een vorm of instituut heeft gegeven, met ambtsdragers, die in Zijn Naam de gemeente regeeren en bij de zuiverheid van leer en leven bewaren. Hierop mag wel eens de nadruk worden gelegd, waar zoovelen van kerkelijken vorm en kerkelijk leven niet willen weten. ’t Schijnt zoo bijzonder geestelijk om den vorm te verwerpen en alleen het we-zen te begeeren en dan van uit de hoogte een kerkelijk leven als kerkisme te veroordeelen, doch het is overgeestelijk en in strijd met de instelling van Christus.”

Uit het voorgaande blijkt dus ook, dat de tucht der Nieuw Testamentische kerk opkomt uit de geestelijke macht, welke Christus aan Zijne Kerk schenkt. Dat Christus tucht uitoefent in Zijne Kerk door middel van de ambten, zal ieder Gereformeerd mensch van harte toestemmen. “Volgens het presbyteriaansch kerkrecht moet het presbyterium, dat is, de kerkeraad de tucht handhaven in de gemeente des Heeren. Noch de paus met heel zijn hiërarchie, noch de overheid, die op het terrein van de burgerlijke leven regeert, mag hier tucht oefenen.”

Ziende op het voorgaande, moet volgens de H. Schrift veroordeeld worden, hetgeen nog al eens plaats had, zoo in Nederland als in Amerika. Niet vereenigt met de uitoefening der tucht zooals neergelegd in de H. Schrift en Kerkorde, scheidt men zich af van de gemeente des Heeren. Naar eigen willekeur gaat men vergaderen en een gemeente stichten, en wordt dat gewoonlijk alles als een werk Gods beschouwd. In groote blindheid denkt men ook nog wel te handelen volgens den Woorde Gods. De ervaring leerde, dat tuchtelooze personen zeer welkom waren onder hen. Hoe gemakkelijk daar zich bij aansluiten, om de tucht der Kerke Christi te ontloopen. Men behoeft niet te vragen hoe het met de uitoefening der tucht volgens Kerkrecht onder zulke groepen gesteld is. Dat men door zulk gedoe de kerk en het volk uiteenscheurt, gevoelt men niet en bekommert men zich daar ook niet over. Neen, het wordt niet beweent, zooals door hen die den vrede van Jeruzalem beminnen, en in de rechte wegen des Heeren willen wandelen. Hoe droevig dat indivialisme in deze dagen van verval en afval, en nu men doet wat recht is in eigen oogen. Hoe droevig zal het einde zijn van zulke eigengekozen wegen in te slaan. De groote Koning Sions mocht Zijne Kerk bewaren en afwijkenden terecht brengen. Wel moeten ze varen, die den vrede van Jeruzalem beminnen.

2. De noodzakelijkheid der tucht.

De gemeente des Heeren is niet volmaakt op aarde. Hoeveel kaf is er onder het koren op den dorschvloer der kerk, in hare uitwendige openbaring. Vooral in deze donkere dagen, nu de Heere velen van Zijn volk wegnam vóór den dag des kwaads. En des Heeren oprechte kinderen zijn ook in gevaar zich de tucht noodig te maken. Voorbeelden zouden kunnen worden bijgebracht. Het geldt steeds voor hen: “Waakt en bidt!”

De tucht is noodzakelijk, want de gemeente des Heeren moet zijn een licht op een kandelaar, een stad op een berg, een heilig volk, dat de deugden des Heeren verkondigt. Daarom moet gewaakt tegen de onheiligheid en met vermaan en bestraffing opgetreden tegen alles wat de gemeente zou ontsieren. De heiligheid des Heeren is Uwen huize sierlijk. De Heere wil, dat Zijne gemeente zij een zoutend zout en daarom moet al wat niet is naar den wil des Heeren, uit haar midden worden weggenomen.

De tucht is noodzakelijk, omdat God wil, dat ze zal uitgeoefend worden en dat zonder aanzien des persoons. Bisschop Ambrosius ontzag keizer Theodosius niet. Zonder schromen trad hij tegen hem op. Onze liefste vrienden moeten we niet ontzien, om Gods wil. Al veranderen ze ook in vijanden, en doen ons veel bitterheid aan. Wordt de tucht niet toegepast in de gemeente des Heeren, zoo wordt het ongenoegen opgewekt en gaat Hij zich onttrekken. Toen de tempel verontreinigd werd en Jezus er koopers en verkoopers uit moest drijven, werd daarna, kort voor deszelfs verwoesting, de stem gehoord: “Laat ons van hier gaan.” Heerscht de zonde in de gemeente des Heeren, Gods Geest wordt bedroefd en tegengestaan, en gaat Zich inhouden. Dat moet ieder kind des Heeren ook persoonlijk ondervinden, indien het wandelt in een weg van afwijking. De censure des hemels wordt toegepast.

Wordt de tucht niet toegepast, zoo zullen zij die in de rechte wegen wandelen en den Heere vreezen, met droefheid vervuld zijn, zich ten laatste gaan ontrekken; en wordt een gemeente waarin voorheen de Heere en Zijn volk een plaats had, een synagoge des satans vol van bedrog en misleiding. Zijn er niet vele voorbeelden van in de geschiedenis. O, dat de Opzieners getrouw werden bevonden in het handhaven van de sleutelen des Hemelrijks, zooals daarop gewezen in Zondag 31 van onzen H. Catechismus.

De tucht is noodzakelijk, ziende op hetgeen we vinden aan het eind van het artikel. Daar straks iets over.

3. De voorwerpen der tucht.

De voorwerpen der tucht zijn de leden der gemeente, die zich in de leer, of hun wandel en handel ontgaan. Dus zij die in de kerk zijn. Paulus zegt: “Die buiten zijn, zal God oordeelen.” Daar heeft de kerk geen zeggenschap over. Die leden der gemeente zijn, hebben op plechtige wijze beloofd, dat zij in de leer zooals beleden volstandig zullen blijven, dat ze overeenkomstig die leer hun leven zullen richten en ze met goede werken versieren, dat ze zich aan de kerkelijke tucht zullen onderwerpen indien ze zich in leer of leven kwamen te ontgaan. Steeds is echter gebleken, dat het gemakkelijker is te beloven dan te vervullen. O, hoe menig lid der gemeente, heeft dat alles spoedig verbroken en sloeg eigengekozen wegen in. Zoo gaat menigeen daarheen de tucht des Heeren verwerpende, en moet en zal de wrange vruchten daarvan smaken.

Vertrekt een gecensureerd lid der gemeente naar een andere gemeente, zoo zal van die censure kennis worden gegeven op de attestatie en zal de andere gemeente er mede handelen volgens de regelen der kerk.

Indien een gecensureerd lid schriftelijk of mondelings zich aan de gemeente onttrekt, dat nog al eens het geval is, zoo houdt de tucht der kerk op. Het lid heeft zich der gemeente onttrokken, en is den Heere verantwoording schuldig.

Ook zijn de z.g.n. doopleden der gemeente, voorwerpen der tucht. We lazen daarover: “Reeds de gedoopte kinderen zijn als leden der kerk voorwerpen van de tucht. Maar wijl zij nog geen volkomen leden zijn is de tucht ook nog onvolkomen en bestaat in aansporing, vermaning, waarschuwing, bestraffing, enz. In geval een kind der gemeente een losbandig leven leidt, de kroegen bezoekt, slecht ter catechisatie komt, enz., moet eerst met de ouders gesproken worden, want de fout kan in de opvoeding sehuilen. Maar ook de kinderen zelf zijn voorwerpen van vermaning en tucht. Paulus vermaande ook rechtstreeks de kinderen zelf: “Gij kinderen zijt uwen ouderen gehoorzaam in den Heere, want dat is recht,” Efeze 6:1; Col. 3:20. Ook de volwassen gedoopten, die op volwassen leeftijd door eigen schuld nog niet tot kerkelijke belijdenis en verbintenis komen, zijn voorwerpen der tucht. Zij moeten met ernst worden onderwezen om tot belijdenis des geloofs te komen. In gevallen van hardnekkige onverschilligheid moeten zij hoofd voor hoofd worden vermaand. En zoo deze vermaningen geen effect hebben, moeten zij bij wijze van excommunicatie kerkelijk verklaard worden niet meer tot de kerk te behooren. Van zelf houden zij dan ook op voorwerpen der tucht te zijn.”

Zoo heeft ook jaren geleden de Synode der Gereformeerde Gemeenten geoordeeld, gelijk in een der besluiten is te zien. Ach! werd dit alles meer in ware liefde en geestelijken ijver, nagekomen!

4. Het doel der tucht.

Het doel der tucht wordt duidelijk op het eind van het artikel aangegeven. Ze dient “om den zondaar met de Kerk en zijn naaste te verzoenen, en de ergenis uit de gemeente weg te nemn.”

Hieruit blijkt, dat de tucht niet moeten worden toegediend om te verwoesten, maar om te genezen en te behouden. Ze is alleen voor hen die in hun afwijking en onboetvaardigheid voortgaan. Is men, gezondigd hebbende, met berouw vervuld en doet men belijdenis der zonde, de tucht is niet noodig. Dat in sommige gevallen een proeftijd noodzakeljik is, laat zich begrijpen. De tucht is voor de halsstarrigen en onboetvaardigen. Meer dan eens gebeurde het in een gemeente, dat men na berouw en belijdenis, nog voor zekeren tijd de censure als rechterlijke straf deed doorgaan. Hoe geheel in strijd met Gods Woord en het doel der tucht.

Is de afgeweken en onboetvaardige zondaar, in de toepassing der tucht, tot boetvaardigheid, berouw en belijdenis gekomen, het doel en einde der tucht is bereikt. De tucht werkte, onder den zegen Gods, genezend en behoudend. Het werk der Opzieners werd met goed gevolg bekroond. Dat strekt tot blijdschap onder hen, die Sion beminnen.

In zulk een weg wordt de zondaar met de Kerk en zijn naaste verzoend. Wat ergerlijk was, uit de gemeente weggenomen. Hoe ergerlijk waren die zonden, die halsstarrigheden! De Godvreezenden waren bedroefd. Nu is er blijdschap en onderlinge vrede. De Heere geeft er Zijn zegen over.

Dat we de dichtregelen van Psalm 32 ter harte mogen nemen, tot welzijn der Kerk en van onze onsterfelijke ziel: Mijn leer zal u, o mensch, naar ‘t recht doen hand’len,

En wijzen u den weg, dien gij zult wand’len;

Ik zal u trouw verzellen met Mijn raad,

Terwijl Mijn oog op u gevestigd staat.

Wil toch niet stug, gelijk een paard, weerstreven.

Of als een muil, door domheid voortgedreven;

Gebit en toom, door ‘s menschen hand bestierd,

Beteug’len ‘t woest en redeloos gediert;

Laat zulk een dwang voor u niet noodig wezen.

Wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen;

Maar wie op Hem vertrouwt, op. Hem alleen,

Ziet zich omringt met Zijn weldadigheen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's

KERKORDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1944

The Banner of Truth | 16 Pagina's