Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping II

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer hebben wij gezegd dat de Heere door Zijn Woord allen die onder het Woord leven vermaant de slechtigheden te verlaten en nodigt tot de zaligheid. Spr. 9 : 6.

De zuivere prediking is echter niet een verkondigen dat Christus voor alle hoorders of alle gedoopten gestorven is, en dat allen hebben te geloven dat hun zonden vergeven zijn. Zulk een prediking is onwaarachtig. Koelman zegt terecht, zulks is een leugen en God wekt niemand op een leugen te geloven, wijl Christus alléén voor Zijn uitverkorenen Zich plaatsbekledend, schuldovememend, overgaf.

De Heidelbergse Catechismus zegt in Zondag 31, dat de ware prediking van Gods Woord een sleutel is, waarmede het Koninkrijk der Hemelen opengedaan en toegesloten wordt. Dat Woord predikt dat God in Christus zondaren zalig maakt, dezulken als een Manasse, een Paulus, Timothëus, Lydia en de stokbewaarder, het roept zondaren tot Christus te komen. Ds G. H. Kersten zegt verder de Pelagiaans gezinden betwisten de Gereformeerden, die enerzijds des mensen doodstaat en onmacht tot bekering leren, het recht, om nochtans tot allen de nodiging van het Evangelie te brengen. Maar de Heere Jezus heeft het bevolen, Matth. 28 : 19 en het is de praktijk der Profeten en Aposte­len geweest, ook al moesten zij uitroepen: Wie heeft onze prediking geloofd (Jes. 53 : 1) en al geloofden slechts degenen die verordineerd Waren ten eeuwigen leven (Hand. 13 : 48).

God doet immers met Zijn Woord, wat Hem behaagt en wordt verheerlijkt in degenen die verloren gaan, zowel als in degenen die zalig worden, (2 Cor. 2 : 15). Omdat Zijn rechtvaardigheid ? te heerlijker uitblinken zal in hen, die de weg geweten, maar niet bewandeld hebben. Want de uitwendige roeping stelt elke hoorder verantwoordelijk voor het woord, dat hem gebracht is en voor de verwerping van Christus, in het Woord aangeboden. De komst van Christus neemt alle voorwendsel voor de zonde weg (Joh. 15 : 22); de Heilige Geest zal de wereld overtuigen van zonde, omdat zij in de Heere niet* geloven . Joh. 16 : 8, 9, met vlammend vuur zal de Heere wrake doen over degenen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. 2 Thess. .1 : 8, want die niet gelooft, heeft God tot een leugenaar gesteld. I Joh. 5 : 10 en de toom Gods blijft op hem. Joh. 3 : 36.

Ds Kersten gaat verder zeggende: Niemand wordt van de nodiging tot Christus te komen uitgesloten, niemand wordt om de grootheid zijner zonden afgewezen; in Christus is een eeuwige gerechtigheid, genoegzaam tot verzoening van de zonden der gehele wereld. Zie 5 art. tegen de Rom. II hfst. art. 3. Hij vermag te verlossen en Hij zal verlossen, ieder die Zijn sterkte aangrijpt. Hoeren en tollenaren zelfs wordt de ingang in het Koninkrijk der Hemelen geopend, Matth. 21 : 31. Alleen de vijandschap, die in ons van nature heerst, verhindert ons tot Christus te komen. Joh. 5 : 40. Hoe rechtvaardig zal dan het oordeel Gods zijn over allen die het Evangelie ongehoorzaam zijn, 1 Petr. 4 : 17.

Welk een schrikkelijk oordeel heeft de Heere uitgesproken over de steden in welke Zijn krachten meest geschied waren, omdat zij zich niet bekeerd hadden, Matth. 11 : 21—24. In Chorasim en Bethsaida en Kapernaüm heeft Christus zich op bijzondere wijze door woorden en werken geopenbaard als de ware Messias. Zijn Evangelie heeft er geklonken. Het was echter niet tot zaligheid dier steden. Dat was vanwege hun ongeloof. Maar zo blijkt toch, dat zij die het Woord Gods ontvangen al is het dat de ten leven noodzakelijke zaligmakende genade daarbij onthouden wordt te zwaarder oordeel zullen dragen.

Eigen schuld is het immers, zo de uitwendige roeping geen vrucht draagt tot waarachtige bekering; eigen schuld door de verharding van ons hart, die ons doet« weigeren de roepstem Gods te horen; en anderzijds is het souvereine genade alleen zo het Woord Gods ter zaligheid dient. Hoe duidelijk hebben onze vaderen op de Dordtse Synode dit uigesproken in de vijf artikelen tegen de Remonstranten zie 3, 4e hfst. art. 9 en 10. Zij handhaafden de volle veranwoordelijkheid van de mens, bij de getuigenis van de souvereine genade Gods. Bij de handhaving van de verantwoordelijkheid van de mens, die het Evangelie hoort, rijst wel de vraag wat God dan eigenlijk beoogt in de roeping door Zijn Woord, wijl God Zijn doel toch nimmer missen zal.

Welnu dat oogmerk is niet, zo wij reeds opmerkten allen die het Woord horen zalig te maken. Dan toch zou dit geschieden. Hij getuigt: „Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al Mijn Welbehagen doen".

Hij stelde in Zijn onveranderlijke Raad van eeuwigheid de uitkomst der prediking vast, zowel de toebren-: ging der uitverkorenen als de verharding der verworpenen, niettegenstaande Hij ook aan deze laatsten de zaligheid waarachtig aanbieden doet. Hij betoont allen ernstig en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, n.l. dat de geroepenen tot Hem komen; Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust hunner zielen en het eeuwige leven. Zie 5 art. tegen Rom. 3e en 4e hfst. 8e art. Maar, zo kan mogelijk tegengeworpen worden, hoe kan God nu met ernst welgemeend de zaligheid aanbieden aan hen, van wie Hij tevoren bepaalde, dat zij de zaligheid nooit verkrijgen zullen! De oplossing hiervan ligt daarin, dat God bovenal Zijn eigen eer beoogt, en die eer zal uitblinken in degenen, die onder het Evangelie verloren gaan, zowel als in hen, die er door behouden worden. Paulus getuigt in beiden een goede reuke Christi te zijn. Dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven, 2 Cor. 2 : 15, 16. Ten opzichte van het beogen van de verheerlijking Zijner deugden is Gods aanbieding van Christus en Diens weldaden aan allen, die het Woord horen, ernstig en waarachtig; die aanbieding is dienstbaar aan de verhoging Zijner gerechtigheid. Bovendien zal niemand God van ontrouw kunnen beschuldigen, dewijl Hij bij de uitwendige roeping wel allen roept, die onder het Woord leven, allen nodigt tot de zaligheid, doch daarin geenszins aan allen „de zaligmakende genade toezegt". Hoe zwaar is dan de verantwoordelijkheid van elk voor alles wat God aan hem ten koste legt. Gelukkig degene, die de schuld leert eigenen en de souvereine genade Gods leert benodigen om met de tollenaar uit te roepen: „O God, wees mij zondaar genadig". De volgende keer hopen wij op dit onderwerp D.V. nog wat verder in te gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Saambinder | 4 Pagina's

De roeping II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Saambinder | 4 Pagina's