Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geldwerving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geldwerving

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een belangrijk deel van de notitie Geldwerving gaat over de vraag of er een norm is waaraan we kunnen afleiden wat en hoeveel we zouden moeten geven voor de identiteitsgebonden uitgaven. Ook wordt aandacht besteed aan de vraag of het geefgedrag kan worden beïnvloed.

Norm

Het geven voor de genoemde doeleinden is een vrijwillige zaak. Bestaat er een norm voor wat we behoren te geven? Daarvoor wordt vaak verwezen naar de tienden. Voor het eerst komen de tienden in het Oude Testament ter sprake in Genesis 14:20 "En hij (= Abraham) gaf hem (= Melchizédek, een priester des AHerhoogsten Gods) de tiende van alles". Bij latere teksten, zoals Numeri 18:21 en Maleachi 3:10, wordt de tiende meer direct in verband gebracht met de tempeldienst. Voor wat betreft het zorgen voor de armen wordt niet aan tienden gerefereerd, maar luidt de tekst: "Gij zult uw hand mildelijk opendoen" (Deuteronomium 15:7- 11). Wat gegeven moest worden, was afhankelijk van de nood van de arme en van de (financiële) mogelijkheden van de gever om van harte te geven. Ook in het Nieuwe Testament komen zowel het onderhouden van de eredienst (1 Korinthe 9 en 16) als het omzien naar de broeder die gebrek heeft (1 lohannes 3) aan de orde. Daarbij worden geen tienden genoemd, maar wordt de nadruk gelegd op het blijmoedig geven van het goed, dat men gekregen heeft. "Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn hart voorneemt; niet uit droefheid, of uit nooddwang; want God heeft een blijmoedige gever lief" (2 Korinthe 9:7). De enige getalsmatige norm die in de Bijbel voorkomt, is die van de tienden, zoals beschreven in het Oude Testament. In het Nieuwe Testament gaat het meer over waarvoor gegeven moet worden en vanuit welke gesteldheid: mildelijk en blijmoedig geven voor het onderhoud van hen, die het Evangelie verkondigen en voor ondersteuning van degenen die gebrek hebben, in het bijzonder de geloofsgenoten. Een strikte, getalsmatige norm wordt daarbij niet genoemd. Ook in de huidige tijd lijkt de oproep om mildelijk en blijmoedig te geven een betere 'norm' dan het verwijzen naar het gebod van de tienden uit het Oude Testament. Die tienden functioneerden in een maatschappij met een theocratische regering. Nu leven wij in een overheidsorganisatie die daarvan totaal verschilt. Kijken we naar (de hoogte van) onze belastingen en de van overheidswege verstrekte sociale (inkomens)voorzieningen dan beseffen we dat het schier onmogelijk is om de tienden uit het Oude Testament gelijk te stellen met bijvoorbeeld '10% van ons bruto inkomen'.

Kunnen en willen

Het geven moet van harte gedaan worden. We zouden altijd moeten geven wat we kunnen geven, naar vermogen dus. Soms betekent dit meer dan een tiende, soms betekent dit minder dan een tiende. Het hangt allemaal af van wat nodig is voor de dienst aan de Heere en aan de naaste en van de mogelijkheden van de gever.

Verwijzend naar de hoge levensstandaard in ons land en - in het algemeen - ook in onze kerkelijke gemeenten, merkt de notitie op dat er geen plafond te zien is als het gaat om kunnen. Het gaat om willen geven. En daarom is er geen plafond, want als er nood is, dan komt het geld er. Maar de gemiddelde collecte voor reguliere, structurele zorgen brengt onvoldoende op om de kosten te dekken. Daarbij is niet zozeer sprake van onwdl, maar van onwetendheid, waarvoor allerlei verklaringen zijn aan te voeren. De levensstandaard is hoog (we leven in luxe), de behoeften zijn toegenomen en de opvattingen over wat tot het normale gezinsleven behoort, zijn veranderd. Het gaat om het gevoel over wat men aan zichzelf toekent en wat men aan de dienst van de Heere en aan anderen vwl (terug) geven en afstaan. Kerkgeld wordt in vergelijking met vroeger meer een sluitstuk. Toen was dat een post, die eerst werd gereserveerd, er was meer het besef dat alles van de Heere gekregen was. Het besef (slechts) rentmeester te zijn, ebt naar we moeten vrezen ook onder ons weg.

Ook in de huidige tijd lijkt de oproep om mildelijk en blijmoedig te geven een betere 'norm' dan het verwijzen naar het gebod van de tienden uit het Oude Testament.

Beïnvloeding geefgedrag

Vanuit de Schrift ligt er een opdracht om te geven voor de dienst aan God en aan de naaste. Dat geven is een vrijwillig geven. Het geefgedrag wordt bepaald door gewoonte, inzicht in de behoeften, verantwoordelijkheidsbesef. Hoeveel men bijdraagt is een afweging - in het geweten, voor God - tussen de benodigde bedragen en de middelen waarover men de beschikking heeft. Bij de kosten voor de eredienst en de diaconale plaatselijke noden zijn de benodigde bedragen te bepalen. De (doop)leden van de gemeente behoren aan die kosten naar vermogen bij te dragen. Daarvoor moet inzicht worden gegeven aan de (doop) leden wat nodig is.

Voor de bovengemeentelijke uitgaven mag een beroep worden gedaan op alle (doop)leden van de Gereformeerde Gemeenten. De uitvoerende instantie moet de jaarlijkse vaste kosten als salarissen, huisvesting en ove-« rige exploitatie, kunnen dekken. Daarvoor wordt gecollecteerd of een bedrag per (doop)lid gevraagd. Voor hun overige uitgaven moeten de deputaatschappen via andere kanalen hun inkomsten uit de kring van de Gereformeerde Gemeenten zien te verkrijgen.

Dit betekent dat zij het belang van de taak waarvoor zij staan, zo aansprekend mogelijk en dat bij voortduring onder de aandacht moeten brengen. Hoe beter zij daarin slagen, hoe meer inkomen zij verkrijgen en/of hoe zekerder zij zijn van hun inkomsten. Omdat de meeste deputaatschappen deze 'aanvullende' wijze van inkomstenverwerving nodig hebben en daarvoor primair aangewezen zijn op de (ruim 100.000) leden en doopleden van de Gereformeerde Gemeenten, brengt dit een zekere vorm van competitie met zich mee. Hoe bereik je een zo groot mogelijk aantal potentiële gevers op een waardige, maar toch indringende wijze? En dit moet, om effectief te zijn, met een zekere regelmaat gebeuren. Met andere woorden: de deputaatschappen moeten zich, zeker voor deze aanvullende inkomsten, inspanningen getroosten. Zolang dit op een waardige wdjze gebeurt, zijn zij vrij in de keuze van de daarvoor te gebruiken vorm. Deze keuzevrijheid verklaart waarom diverse deputaatschappen periodiek een eigen blad laten verschijnen. De gedachte is dat men de eigen behoefte met een apart blad beter naar voren kan brengen en daardoor, via de meestal inliggende acceptgiro de lezer kan bewegen tot een bijdrage (die daarin vrij is en op dat moment veelal geen afweging maakt). (slot volgt)

Capelle aan den IJssel ds. W. Silfhout

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2008

De Saambinder | 16 Pagina's

Geldwerving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juni 2008

De Saambinder | 16 Pagina's