Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christinnereis is voor jong en oud

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christinnereis is voor jong en oud

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

23.

De jongste zoon heeft blijk gegeven van zijn belangstelling voor het Woord, en dat deed ons weldadig aan. En al is dat op zichzelf nog geen beleving, de belangstelling gaat toch altijd aan de beleving vooraf. Toen de Heere Jezus de belangstelling van de schare zag, is Hij geklommen op een berg en als Hij nedergezeten was, heeft Hij Zijn mond geopend tot onderwijzing in de praktijk der godzaligheid. Daarvan hebben wij de profijten tot op de dag van heden.

„En daar de jongste goed geantwoord heeft”, zeide Voorzichtigheid, „twijfel ik niet of de anderen zullen uw onderricht ook wel alle eer aandoen, moeder Christinne”. Daarop wendde zij zich tot de tweede, Jozef, en vraagde hem: „Wat is de mens?”

„De mens is een redelijk schepsel, door God geschapen”, was zijn antwoord.

„Wat wil het zeggen, dat de mens verlossing nodig heeft?” vraagt Voorzichtigheid verder aan Jozef.

„De zonde is zulk een grote en machtige tiran, dat niemand ons uit zijn kluisters kan verlossen dan God alleen. En die God is zo goed en heeft de mens zo lief, dat Hij hen inderdaad uit die ellendige toestand verlost”. was het antwoord van deze jongen.

Op de vraag: „Wat is Gods bedoelen met de behoudenis van zondaren, Jozef?” luidt zijn antwoord: „De verheerlijking van Zijn naam, genade en recht en de eeuwige gelukzaligheid van Zijn schepselen!”

„Nog een vraag Jozef: Wie worden door Hem zalig gemaakt?”

„Zij, die Zijn verlossing aannemen”.

Jozef weet dus uit het onderwijshem gegeven door zijn moeder, dat er onderscheid is tussen nemen en aannemen. De hypokriet neemt en weet niet wat het is te leven vanuit het Goddelijk schenken. Kan dan ook niet met dat gestolen goed voor het aangezicht des Heeren komen. Maarde oprechten worden bij het licht van de Heilige Geest vanuit het Goddelijk schenken vervrijmoedigd Christus en al Zijn weldaden aan te nemen, daar zij Hem daartoe door het geloof werden ingelijfd. „Goed mijn jongen”, zeide Voorzichtigheid tot bemoediging, „uw moeder heeft u goed onderwezen, en gij hebt alles goed onthouden. En gij, Samuel, zal ik u ook eens ondervragen?”

„Zeer gaarne”, zeide hij, en begrijpelijk, want echte leerlingen stellen er prijs op dat hen iets gevraagd wordt.

Op de vraag dan: „Wat is de hemel?” was het antwoord: „De plaats der hoogste gelukzaligheid, omdat God daar woont!”

En zeg nu eens: „Wat is de hel?” „De hel is de meest rampzalige plaats. omdat het de woonplaats is van zonde, duivel en dood”.

„Waarom wenst gij, Samuel, naar de hemel te gaan?”

„Opdat ik Gods aangezicht moge aanschouwen en Hem zonder ophouden moge dienen. Ook verlang ik vurig de Heere Jezus te zien en voor altijd Zijn gemeenschap te genieten. En dan ben ik begerig, die volheid des Heiligen Geestes te bezitten, die hier nimmer mijn deel kan zijn”.

Ook over deze antwoorden gaf Voorzichtigheid haar goedkeuring te kennen. Van dood en leven, vloek en zegen, hel en hemel moeten onze jonge mensen een gedegen kennis bekomen. Daar waren tweeerlei mensen in de tempel, daar zijn tweeerlei ranken aan de wijnstok en daar is tweeerlei einde, zegt de Schrift ons duidelijk en krachtig. Onze jonge mensen moeten door de vernieuwing des harten komen tot de onberouwelijke keus de Heere te vrezen, anders blijven zij onvruchtbare ranken, die in het vuur geworpen zullen worden.

Nu kwam Voorzichtigheid zich te wenden tot Mattheiis met de vraag. „Wat gelooft gij, mijn jongen, omtrent de Bijbel?”

„Ik geloof”, zo sprak hij, „dat de Bijbel is Gods heilig Woord”.

Waarop hem de vraag gesteld werd: „En is daarin niets geschreven, dan wat gij verstaat?”

„Ja, heel veel”, was daarop zijn antwoord.

„Wat doet gij”, zo vraagde Voorzichtigheid verder, „wanneer gij zulke plaatsen ontmoet, die gij niet verstaat?”

„Wel, dan denk ik, God is wijzer dan ik. Ook bid ik dat het Hem behagen mocht, mij alles te leren verstaan wat Hij weet dat goed voor mij is”. Wie de waarheid verstaat, wordt er door vrijgemaakt.

„En wat gelooft gij ten opzichte van de opstanding der doden?”

„lk geloof”, zo sprak Mattheiis, „dat zij zullen opstaan, dezelfden die begraven zijn, dezelfden in wezen, doch niet in verderfelijkheid. En dit geloof ik om tweeerlei reden: Ten eerste omdat God het beloofd heeft, en ten tweede omdat Hij machtig is het te doen”.

Hierop zeide Voorzichtigheid tot de knapen: „Luistert steeds naar het onderricht van uw moeder, want zij kan u nog veel meer leren. Ook moet gij naarstig letten op hetgeen andere godvrezende mensen u zullen zeggen, want het is vooral ter wille van de jongeren dat zij getuigenis afleggen van hetgeen hun van Godswege is geopenbaard. Want in het Woord hebben wij altijd te doen met de Goddelijke openbaring tot zegen en zaligheid van zondaren.

Geef ook nauwkeurig acht op Gods werken in de natuur, maar steeds onder de invloed van het boek, dat de oorzaak werd, dat uw vader zich op de pelgrimsreis begaf. Wat mij betreft, mijn jonge vrienden, ik wil u gaarne onderrichten, zolang gij hier zijt, en het zal mij genoegen doen uw vragen te mogen beantwoorden, die kunnen strekken tot verheerlijking van God”.

Groot is het voorrecht van de kinderen, die geleid worden in dat heerlijke licht om iets te mogen gevoelen van de liefde, die straalt uit de onderhouding van de gemeenschap der heiligen. Want dit is zo maar niet bij te brengen vanuit een boekje. Vanuit de werkelijkheid van de beleving moet het de kinderen bijgebracht worden, zal het voor hen zijn een bijblijvende zaak om er vrucht van te hebben voor hart en leven. De Heere vraagt om onze kinderen, Hij wil dat wij met hen tot Hem komen tot verkrijging van de zegen der genade.

Toen de pelgrims ongeveer een week aan deze plaats vertoefd hadden, ontving Barmhartigheid bezoek van iemand, die voorgaf veel belang in haar te stellen. Zijn naam was Wakker en hij was iemand, die een goede opvoeding had genoten, en gaarne de schijn had van godsdienstig te zijn, maar die in de grond van zijn hart uit begeerte naar tijdelijk goed aan de wereldse dingen gehecht was. Hij bracht enige keren bezoek aan Barmhartigheid en eindelijk vroeg hij of zij zijn vrouw wilde worden. Barmhartigheid nu had een lief gelaat en was daarom des te aantrekkelijker. Zij was altijd bezig; wanneer zij niets te doen had voor zichzelf, maakte zij kousen of kledingstukken voor anderen en gaf ze aan wie ze nodig hadden. En de heer Wakker, niet wetend dat zij zoveel voor anderen deed, was zeer met haar arbeidzame aard ingenomen, zeggende: „Ik ben er zeker van, een uitstekende huisvrouw in haar te zullen vinden”. Barmhartigheid maakt het aanzoek, dat haar gedaan was, aan de bewoonsters van het huis bekend, en vraagt of zij iets van de man wisten, daar zij hem beter moesten kennen dan dit met haar het geval was. Men deelde haar mede, dat hij iemand was van een zeer werkzame aard, en die zich het voorkomen gaf van godsdienstig te zijn, maar dat zij vreesden, dat de ware kracht om goed te doen hem geheel ontbrak. „Nu”, zei Barmhartigheid, „dan wil ik niet meer naar hem omzien, want ik wil mijn ziel nimmer moeilijkheden in de weg leggen”.

Voorzichtigheid antwoordde toen, dat het niet nodig was hem erg te ontmoedigen. Want dat, als zij slechts voortging om voor de armen te werken zoals zij begonnen was, zijn liefde spoedig zou verkoelen.

Op zekere dag vond hij haar weder bezig klederen voor de armen te maken. Toen zeide hij: „Wat, nog altijd daarmee bezig?” „Wel”, was het antwoord, „dit is een werk voor mijzelf of voor anderen”. „En wat kunt gij daarmee wel verdienen?” „0”, hernam zij, „ik hoop zodoende rijk te worden in goede werken, mijzelf wegleggende een goed fundament tegen het toekomende, opdat ik het eeuwige leven verkrijge”. „Maar wat doet gij er dan mee?” riep hij uit. „Ze dienen om er de naakten mee te kleden”, gaf zij blozend ten antwoord. Hij begon zich nu gaandeweg terug te trekken en als anderen hem naar de reden daarvan vroegen, zei hij: „Barmhartigheid is een aardig jong meisje, maar met ziekelijke begrippen”. Maar door genade was zij gezond in het geloof en uit kracht daarvan ijverig in goede werken.

Nijkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Christinnereis is voor jong en oud

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1969

Bewaar het pand | 4 Pagina's