Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Persschouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Persschouw

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

KOHLBRUGGE — AKTUEEL!

In het Kerkblaadje vonden we van de hand van dr. C. Veenhof een artikel over bovengenoemd onderwerp, waar we graag een gedeelte uit overnemen:

Zoals we allen weten is in maart sober herdacht, dat Hermann Friedrich Kohlbrugge honderd jaar geleden is gestorven. Deze wonderlijke irregulaire theoloog, die niets achtergelaten heeft dan een groot aantal preken en enkele Schriftstudies, heeft een enorm diepe, ofschoon niet zeer brede, invloed uitgeoefend op het kerkelijke leven van West-Europa — tot op vandaag.

Omdat Kohlbrugge wat de prediking van de essentie van het Evangelie betreft zonder meer op één lijn gesteld kan worden met Luther en Calvijn wil ik een paar opmerkingen over zijn prediking maken in de overtuiging dat met het ernst maken daarmee de kerk staat of valt, leeft of sterft.

Kohlbrugge was zeer begaafd. Speciaal in de klassieke en semietische talen. Onder onvoorstelbaar moeilijke omstandigheden werd hij reeds op twintigjarige leeftijd kandidaat in de letteren, studeerde daarna theologie en werd al gauw ook daarin kandidaat. In de krisis van zijn jeugd had hij zijn kinderlijk geloof verloren en daarmee ook de echte belangstelling voor de theologie. Hij was meer idealist dan christen, meer doordrongen van de geest van Jakob Böhme, Thomas a Kempis, Gerhard Tersteegen dan van de reformatoren.

Bij de voorbereiding van zijn eerste echte preek — ze zou er een zijn over Rom. 5:1 — werd hij hevig getroffen door Jesaja 54:7—10: Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE uw Verlosser. Want dat zal zijn als de wateren van Noach, toen Ik zwoer dat de wateren van Noach niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer."

Dit Schriftwoord bracht een radikale ommekeer in hem teweeg. Jaren later beschreef hij die in een brief aan een vriend zó: In 1826 had ik, die nooit enig idee van bekering, Gods volk, of iets van die aard gehad had, in deze allerdiepste weg en benauwdheid der helle de Bijbel voor mij, en in een punt des tijds schoot in mijn hart, dat ik niet beschrijven kan — het was sneller dan de bliksem en de ferveur — feroceur, in het duits: nbrunst — kan ik niet uitspreken, maar de woorden (in die ferveur) die gij in Jesaja 54:7—10 leest heb ik toen gehoord en gelezen. Een wolk van diepe vrede was in mij en om mij heen, en alle mijne zonden waren van mij af. Ik sprak toen dadelijk zulk een spraak, dat de oudste vromen mij voor zeer oud in de genade hielden. Zo is het voortgegaan. Ik wies en nam toe boven anderen in de wet, en allen die mij gekend hebben, kunnen getuigen, dat ik hun gelijk of te boven was, en velen namen zelfs aanstoot uit zoveel heiligheid, als ik voorstond, en nog meer daaraan, dat ik ze zo consequent doorzette en beoefende."

Omkranst met een aureool van vroomheid werd Kohlbrugge, van afkomst een eenvoudige volksjongen, als een diep ingeleid kind van God in aristocratische Réveilkringen opgenomen. Hij werd er vol eerbied bejegend en men luisterde aandachtig naar hem. Hij was een ijverig, streng, vroom, nauwgezet, maar tegelijk ook zeer wettisch christen geworden. Dat bleef hij zo enkele jaren. Kohlbrugge beschrijft wat toen gebeurde als volgt: Dit heeft zo geduurd tot 1833. Na die tijd kwam er een keer in mijn leven en kwam bij mij de vraag op: aarom is het mij dan zó? — Ik ben toen in een weg gekomen, waarin het mij nog verwondert, dat ik niet vergaan ben. De openbaringen Gods en Christi vermenigvuldigden en herhaalden zich alle morgen, eer de nacht voorbij was, en tot twee maal ben ik er nog weer uitgekomen als een oorlapje uit de muil van satan. Bij de eerste reis had ik Rom. 7:14: Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. — Bij de tweede: gij zijt om niet verkocht, gij zult om niet gelost worden" (Jes. 52:3). Bij de eerste werd mij Góds gerechtigheid geopenbaard, bij de tweede leed mijn gerechtigheid totale schipbreuk." Ik heb lang volgehouden, om met de wet in de hand tot de volmaaktheid te komen, en te strijden, ten bloede toe. Ik zonk er daarbij al dieper in, en waar ik niet dieper kon, maar ver beneden de duivel verzonken lag. d& ir. in mijn verlorenheid en radeloosheid, is de Heere mij ontmoet en heeft mij gezegd: ó als gij zijt. zó zijt gij Mij heilig; daar niets af. daar niets toe! Dat was mij onverwacht, ongedacht. Ik zag een Lam ter rechterhand der Heerlijkheid — en daar heb ik afstand gedaan van de wet, van alle heiligheid, van al mijn weten van goed en kwaad, van mijn wedergeboren, bekeerd, vroom zijn, van mijn God-kennen, Godschouwen, van alle godsvrucht, van alles wat vlees heeft en geeft en werkt, en nu is mijn enig heil in de hoogte en de diepte: et ons God, en dat Hij dat is, is mijn eeuwige vreugde en vrede en blijdschap en Evangelie en wet en gebod, — al het andere acht ik, gelijk mijzelf, stof en vuil.

Die gelofte heb ik aan de Heere gedaan, dat zo Hij mij er ooit uithaalde, ik allen, die 't horen wilden, zou leren en verkondigen, dat Hij goddelózen rechtvaardigt en dat Jezus de enige Gezalfde, de in vlees gekomene is. Die gelofte heb ik betaald, en zal ze betalen, zolang ik in deze tabernakel wezen zal, — maar zij zijn mij met hopen tegen geweest, zodra ik heb begonnen Gods wet te bewaren.

Dat had mij toch dronken gemaakt van troost, dat, toen ik vanwege mijne ongerechtigheden niet zien kon, toen zij meer waren dan de haren mijns hoofds, en mijn harte mij verlaten had, toen mijn melaatsheid met haar plagen tot op het hoogste gestegen was, de Heere tot mij zeide: Gij melaatse zijt rein! gij hebt de oude mens afgelegd, uw oude mens is medegekruisigd, gij hebt de nieuwe mens aangedaan. En wie was ik, dat ik niet geloven zoude, wat de Heere mij zeide? En of wel van toen af de Duivel opnieuw met alle woede telkens mij uit dat woord zocht te dringen, zo is toch dat woord, waaraan ik in al mijn verklagen ben blijven hangen, sterker geweest dan alles wat tegen mij was — en dat woord is mijn stok en mijn staf en lamp voor mijn voet."

Wat Kohlbrugge in deze autobiografische notities zegt is de vertolking van een waarachtig, existentiëel geloof, een geloof dat bestaat in een radikale en totale concentratie op de gekruisigde en opgestane Christus zoals Hij in het door de Heilige Geest permanent en aktueel gesproken Evangelie in de wereld is en werkt. Voor Kohlbrugge is Christus, de Immanuël, de met-ons-God, alles. Hij heeft de laatste ernst gemaakt met het paulinische woord, dat de gelovenden uit God zijn in Christus, Die voor hen geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.

Met grote felheid keert Kohlbrugge zich daarom tegen het, nu misschien meer dan ooit in de christenheid levende activisme, het heiligingsstreven waardoor men het tot een steeds hogere trap van heiligheid meent te kunnen brengen. De gedachte dat de rechtvaardiging van de goddeloze eens voor al is geschied, maar dat daarna de heiligmaking moet komen waarin de gelovigen het — uiteraard met behulp van Gods genade en de Heilige Geest — steeds verder moeten brengen en zo het Koninkrijk Gods hier moeten realiseren. Werp die heiligingskrukken weg, riep Kohlbrugge de kerk toe, ge bereikt daarmee de berg Sion nooit. De wet is voor ons tot een lijk geworden. Zorgt er vóór alles, zorgt er alléén voor, dat gij Christus vindt, de gekruisigde en opgestane Christus. Die, Die alleen stelt ons in de heiligheid. Zó dat wanneer wij belijden: „Ik ben vleselijk en zwart", Zijn woord boven alles geldt: „Ik zie aan u geen vlek, zo üefeüjk en heilig zijt gij." Hebt gij de Christus, de Hogepriester, dan hebt gij alles; van Hem, die het Hoofd is, daalt dan op u, Zijn leden, genade voor genade neer, zodat het u aan geen deugd ontbreekt, welke God in u wil aanschouwen. De deugd, de goede werken zijn niet onze prestatie. Wij hebben die alleen in Christus door het geloof. En terwijl geen mens haar herkent, terwijl wij zelf haar niet opmerken, wil God haar in ons aanschouwen." Kohlbrugge trekt dan deze conclusie: „Hebt gij waarlijk vergiffenis uwer zonden in het bloed van Christus, zeg dan vrijmoedig: „Ik ben heilig!" — wanneer gij ook niets dan onreinheid in u ziet. Zalig zijn, die niet gezien hebben, en nochtans geloofd hebben."

Men heeft Kohlbrugge dikwijls van antinomianisme beschuldigd. Maar niets is minder waar! Er zijn weinig theologen, die zo diepe eerbied hebben gehad voor Gods wet als hij. Maar hij verzette zich als een leeuw tegen iedere ethisering of moralisering van die wet. Zijn fel protest gaat tegen de „heiligingsstelsels", tegen het pogen van de mens om — zij het dan ook „in de kracht van Christus" — de wet te volbrengen. Hij verwerpt in geen enkel opzicht de heiligmaking; hij keert zich alleen tegen die heiligmaking, welke de christen zich voorstelt „naar een wettische en niet evangelische wijze". We kunnen het ook zó zeggen: Kohlbrugge maakt bloedige ernst met het paulinische woord, dat de goede werken van het begin tot het eind vruchten des Geestes zijn.

Sprekend over Rom. 6:3 en 4 — „Of weet gij niet, dat zovelen wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden" — schrijft hij het volgende: De apostel houdt ons hier waarheden voor, die zeer zeker in de toerekening liggen, maar niet in zulk een toerekening, die in de hersenen zou blijven steken, of in de lucht zou blijven zweven, maar die zich waarachtig en wezenlijk zal uiten-, die in de handel en wandel en in de gezindheid van de gehele mens haar invloed zal laten gelden, als er maar geloof is. — Levende waarheden zijn het en niet dode; wat in de toerekening waar is, is niet in die zin waar, dat God niet door Zijn door Christus verworven Geest werkelijk tot stand zou brengen, wat Hij een gelovige toerekent. Zoals God een scheiding gemaakt heeft tussen licht en duisternis, zo heeft Hij ook een scheiding gemaakt tussen onze toestand in Adam en onze toestand in Christus Jezus." God is de zondaar genadig en Hij is de zonden genadig. Hij laat de zondaar niet in zijn zonden. „Wij zijn niet verlost, opdat wij nu eenmaal alleen maar verlost zouden zijn, maar toen wij verlost zijn, zijn wij tevens vrijgemaakt van de ongerechtigheid, opdat wij God zouden dienen, Hem zouden eren en liefhebben in ware gerechtigheid en heiligheid. Het leven, het christelijke, geestelijke leven, is niet theorie maar is steeds practijk. Dit leven zweeft om zo te zeggen niet in de lucht, maar het is met de handen te tasten, het is van de aanvang af waarheid en niet bedrog."

Wie zó schrijft is wis en zeker geen antinomiaan, maar een man die uit de Schriften heeft verstaan dat goede werken uitsluitend die zijn welke opkomen uit het gelóóf en daarom alleen en ten volle vrucht zijn van het werk van de Heilige Geest. Zó predikte Kohlbrugge de rechtvaardiging van de goddeloze, de heiliging van de onheilige.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1975

Gereformeerd Weekblad | 28 Pagina's

Persschouw

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1975

Gereformeerd Weekblad | 28 Pagina's