Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN SPLINTER DIE ET LEGER STEEKT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN SPLINTER DIE ET LEGER STEEKT

Het ontstaan van het Nederlandsch Leger des Heils en de gevolgen voor het (internationale) Leger des Heils

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het ontstaan van het Nederlandsch Leger des Heils en de gevolgen voor het (internationale) Leger des Heils

In de geschiedenis van het Leger des Heils dat sedert 1887 ook in ederland gevestigd was, kan de oprichting van het Nederlandsch eger des Heils beschouwd worden als een zwarte bladzijde. 1 Na e beschrijving van het schisma volgt een weergave van de periode aarin de beide legers naast en soms zelfs tegenover elkaar stonen. Ook wordt ingegaan op een overigens mislukte poging tot enwording beginjaren zestig. Het hele gebeuren laat zien hoe kriiek op de internationale leiding van het Leger des Heils enerzijds eeft geleid tot een afscheiding en anderzijds veranderingen in de rganisatie in gang heeft gezet die de breuk wellicht hadden kunen voorkomen als ze eerder tot stand waren gekomen. Hoe langer e gescheiden situatie evenwel voortduurt, des te moeilijker zal et zijn om tot verzoening te komen.

1. Inleiding

Na jarenlange voorbereidingen werd eind 1918 door de toenmalige commandant van het Leger des Heils in Nederland, commissioner H.E. Whatmore (1916-1919), bij generaal William Bramwell Booth (1856-1929) een plan ingediend, dat erop gericht was in ons land een melaatsenkolonie te vestigen, geleid door het Leger des Heils. 2 De kosten voor de stichting en de exploitatie kwamen voor rekening van een comité buiten het Leger. Een terrein bij

Drs. J.B.K. Ringelberg (Oldenzaalstraat 44, 1324 EZ Almere), werkzaam bij de redactie van het Leger des Heils in Nederland.

Epe was gekocht en het architektenbureau De Zwaan te Amsterdam was al begonnen de tekeningen te maken. Alles leek in kannen en kruiken maar... generaal William Bramwell Booth (1856-1929) gaf geen toestemming. Brigadier Gustaaf Maste (1877-1943) die als maatschappelijk secretaris namens het Leger des Heils de onderhandelingen met de verschillende deelnemende partijen voerde, begreep er niets van. Het was niet de eerste keer dat het internationaal hoofdkwartier in Londen op onbegrijpelijke wijze ingreep op nationaal niveau. Maste had daar veel moeite mee. Maar iedere keer als hij zijn Nederlandse commandant om uitleg vroeg, kreeg hij ten antwoord: 'Maste, ze zullen het daar wel beter weten.' 3

De situatie werd voor Maste onhoudbaar toen hij in november 1920, na vijftien jaar leiding te hebben gegeven aan het maatschappelijk werk, door de opvolger van Whatmore, commissioner W.H. Howard (1919-1923 en 1925-1928) gedegradeerd werd tot eigendommensecretaris. Van beleidsmaker werd hij nu beheerder. Voor hem was de maat vol.

2. Voorspel op een dramatisch conflict

Vanaf 1891 groeide het maatschappelijk werk van het Leger des Heils in Nederland gestaag. In de pers verschenen steeds meer lofbetuigingen vanwege dit maatschappelijk dienstbetoon. Ook de wereldlijke overheid deed vanaf een bepaald moment een beroep op het Leger om bepaalde maatschappelijke activiteiten te ontplooien. Op deze wijze begon het in 1912 met reclasseringswerk en binnen enkele jaren ontwikkelde het Leger zich tot een van de belangrijkste reclasseringsinstellingen in ons land met een organisatie die als voorbeeld diende voor andere reclasseringsinstellingen. In ieder arrondissement vestigde het een reclasseringsbrigade met een democratische besluitvorming waarbij de leden inspraak kregen in de dagelijkse gang van zaken. Envoy G.C. Peeterman (1873-1957), die ontslag nam bij de Nederlandse Spoorwegen om zich fulltime aan het reclasseringswerk van het Leger des Heils te wijden, noemde het een democratisch bloempje in een autocratische hof. 4 Dat 'democratisch bloempje' werd bovendien zeer professioneel begeleid en toegerust. Zo adviseerden vooraanstaande deskundigen als de bekende prof. mr. W.P.J. Pompe en de psychiaters dr. J. Waterink en dr. A.L.C. Palles de celbezoekers bij hun werk. 5

Maar er kwam ook kritiek op het Leger, vooral op het financieel beheer. In 1913 verscheen er een artikelenserie in de grote dagbladen waarin gesteld werd dat maar een klein deel van het gecollecteerde geld bij de behoeftigen terecht kwam. 6 Een journalist las uit de jaarrekening dat het Leger geld vroeg voor het maatschappelijk werk, maar het merendeel van het geld besteedde aan het geestelijk werk. Commissioner W. Ridsdel (1907-1915) weerlegde deze beschuldigingen door middel van een ingezonden brief in De Telegraaf: de werkers in de tehuizen, de officieren, kwamen uit het geestelijk werk en behoorden daarbij. Ook stelde hij dat externe accountants ieder jaar de administratie van het Leger controleerden. Volgens hen werden daarbij de modernste methodes gebruikt. 7

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verdween deze kritiek, aangezien het Leger regelmatig in positieve zin in het nieuws kwam doordat het hulpprogramma's opzette voor de vluchtelingenkampen en assistentie verleende bij rampen. 8

De al genoemde Maste gaf sinds 1906 leiding aan het maatschappelijk werk. Voorts vonden de ontwikkeling van de reclassering en de hulpprogramma's tijdens de Eerste Wereldoorlog onder zijn verantwoordelijkheid plaats. Hoewel hij geen gemakkelijk karakter had, stond hij vanwege de grote vorderingen van het werk onder zijn leiding, bij zijn naaste medewerkers goed bekend. Hij was rechtlijnig en hield zich aan de regels. 9 Waarschijnlijk kwam het juist daardoor tot een conflict dat niet kon worden opgelost en tot een breuk leidde. Daaruit kwam het Nederlandsch Leger des Heils voort.

3. Het moment van de breuk

De aankondiging van een andere aanstelling van Maste in november 1920 veroorzaakte opschudding in het maatschappelijk werk, vooral bij de reclasseringswerkers. 10 Volgens hen kon Maste in de reclassering niet gemist worden. Hij stond destijds aan de wieg van deze tak van werken en voerde gesprekken met leidinggevende ambtenaren van de diverse betrokken ministeries. Daarbij werd het werk in de loop der tijd steeds complexer. Dat gold trouwens ook voor de andere takken van maatschappelijk werk. Bij Maste kwam de klap hard aan. Hij had zich zijn loopbaan in het

Leger anders voorgesteld. Hoewel de commandant probeerde duidelijk te maken dat hij Maste vanwege zijn wetskennis nodig had op de afdeling eigendommen, waaronder ook de juridische zaken ressorteerden, had hij het gevoel dat hij aan de kant gezet werd. Als eigendommensecretaris zou hij geen enkele invloed meer hebben in het Leger, terwijl hij juist van oordeel was dat deskundigen op de verschillende werkplekken een grote rol moesten spelen in de besluitvorming op die terreinen. De generaal had echter steeds voorstellen tot inspraak van Nederlandse stafofficieren in de Nederlandse aangelegenheden afgewezen. Maste beschouwde de beslissing van de legerleiding om hem op een zijspoor te zetten als een bevestiging van zijn kritiek op het Leger gedurende de afgelopen jaren en de veranderingen die hij had voorgesteld.

Envoy G.C. Peeterman, een van de grondleggers van het reclasseringswerk en zeer gewaardeerde leider van de grote reclasseringsbrigade te Utrecht en majoor F. Stel de directeur van de landkolonie in Lunteren en vele anderen stonden wat de aanstellingenkwestie betreft, in eerste instantie aan de kant van Maste. Peeterman kon moeilijk instemmen met het vaarwel van Maste. In De Amsterdammer van 8 september 1921 stelde hij dat Maste voor de reclassering onmisbaar was en dat hij vreesde dat met zijn heengaan het reclasseringswerk in een crisis zou geraken, omdat daardoor de indruk ontstond dat de legerleiding geen democratische werkwijze in het reclasseringswerk wenste. Er kon weliswaar geen bezwaar gemaakt worden tegen het vaarwel, maar wel tegen het onverzorgd achterlaten van het departement. Peeterman stelde een verzoekschrift op voor de commandant en zijn brigade ondersteunde hem daarbij. Dat was een unieke situatie. Omdat alle leden van de brigade heilssoldaten waren, waren zij gewend aan wisselingen van aanstellingen en reageerden zij nooit. Nu was dat wel het geval: 'Wij menen dat het vaarwel van brigadier Maste met een gewoon geval niet op een lijn te stellen is. Hij kan thans niet gemist worden.'

In een gesprek dat Peeterman vervolgens voerde met de chefsecretaris, de tweede man in de legerorganisatie in Nederland, kolonel B. Vlas, bleek dat het probleem zou kunnen worden opgelost. De legerleiding was zich er eveneens van bewust dat de

deskundigheid van Maste niet gemist kon worden. Daarom stelde men Maste wel nog aan als adviseur van zijn opvolger en nieuwe maatschappelijk secretaris, brigadier J. Schuurman. Ook wilde men niet tornen aan de bestaande vorm van het reclasseringswerk.

Onmiddellijk na het gesprek tussen Peeterman en Vlas werd eerstgenoemde door Maste uitgenodigd voor een bijeenkomst bij hem thuis. Het zou een geheime vergadering zijn, liet Maste ook nog weten. Peeterman besloot er heen te gaan. Tijdens dit beraad ontmoette Peeterman er diverse collega's uit het maatschappelijk werk en vooral uit de reclassering. Gaandeweg werd de bedoeling duidelijk: Maste zocht steun bij zijn vrienden om daarmee gesprekken met de legerleiding kracht bij te zetten. Peeterman kon het hiermee niet eens zijn. Toen het op stemming aankwam, stemde hij tegen. De meerderheid wilde actie en besloot om met de commandant te spreken over de punten die moesten veranderen: niet alleen moest het ontslag van Maste ongedaan gemaakt worden, ook moest er verandering komen in de sectarische propaganda van het Leger in de maatschappelijke instellingen en in de bestuursvorm. Er moest inspraak komen in het aanstellingenbeleid en in de besteding van de gelden. Als de commandant de eisen niet inwilligde, zou de groep de consequentie trekken en een nationaal Leger stichten.

Na de vergadering schreef een verontwaardigde Peeterman een brief op poten aan Maste. Hij liet hem weten de commandant zijn hulp aan te bieden om de reclasseringsafdelingen en het ministerie te informeren over de situatie. Twee dagen later kwam Maste ten huize van Peeterman om zijn ongenoegen te uiten over het feit dat Peeterman en Stel hem hadden laten vallen. Peeterman liet hem (opnieuw) weten dat hij zijn aanvankelijke bezwaren tegen het vertrek van Maste naar een andere aanstelling had laten vallen.

Kort daarop besloot commandant Howard de kritiekpunten opnieuw voor te leggen aan de generaal in Londen. Hij vond echter geen enkel gehoor voor zijn verbeteringsvoorstellen. Ook Maste werd op de hoogte gebracht van de afwijzende reactie van het internationaal hoofdkwartier. Rechtlijnig als hij was, moest hij nu doorgaan op de ingeslagen weg. Op 1 augustus 1921 nam hij ont-

slag en trof onmiddellijk voorbereidingen om tot een eigen organisatie te komen.

Maste huurde in allerijl een zaal in de Warmoesstraat in Amsterdam en belegde daar een bijeenkomst om aan het publiek kenbaar te maken waarom de scheiding zich had voltrokken en hoe zijn verdere plannen eruit zagen. Deze bijeenkomst vond plaats op 8 auguatus. Hij maakte bij die gelegenheid bekend dat er een verenigingszaal in Amsterdam was en dat dit ook in Rotterdam en Den Haag het geval zou zijn. In de zaal waren soldaten uit het (internationale) Leger des Heils die hun commentaar zo duidelijk lieten horen dat de politie hen moest verwijderen. 11 Volgens Maste had het Leger geleidelijk aan het eigenlijke doel van zijn maatschappelijk werk ondergeschikt gemaakt aan de organisatorische en sectarische propaganda. Verder stak het hem dat het welslagen van een maatschappelijk officier afgemeten werd aan het aantal bekeerden en heilssoldaten. Ook vond hij dat er geld geworven werd voor proselitisme in plaats van maatschappelijk werk en dat er een jaarlijkse collecte was voor een algemeen zendingsfonds waarvan het merendeel ten goede kwam voor het in stand houden van het geestelijk werk. En als laatste stelde Maste dat door de absolute autocratische bestuursvorm de in de regel Engelse commandant alleen verantwoording verschuldigd was aan de generaal, waardoor de Nederlandse afdeling, verlaagd werd tot filiaal.

Vanwege al deze kritiekpunten stelde Maste voor dat het nu te vormen Nederlandsch Leger des Heils ging werken vanuit een op democratische grondslag gevestigd bestuur en dat buitenstaanders werden ingeschakeld bij het beheer van de gelden. De nieuwe stichting stelde zich ten doel: 'de verheffing van het menschdom en redding van de diepst gevallenen.' Tevens maakte hij bekend dat het Nederlandsch Leger des Heils herkenbaar zóu zijn aan een rode pet met op de kraag de letter: H van heil. De nieuwe organisatie zou ook over een eigen tijdschrift gaan beschikken. Dit zou de naam De Heilsbanier gaan dragen.

Tijdens die eerste bijeenkomst was de pers aanwezig en de volgende dag stond in de dagbladen een uitgebreid verslag van het gebeuren. Maste deelde daarenboven nog aan de pers mee dat er

25 officieren waren uitgetreden. Behalve hijzelf een directrice van een tehuis voor vrouwen en kinderen te Amsterdam, de leidster van het barmhartigheidswerk te Amsterdam, de verantwoordelijk officier voor de reclassering, de officier die het werk in Veenhuizen leidde, de directrice van de maatschappelijke inrichtingen in Den Haag, de secretarissen van de reclasseringsafdelingen te Amsterdam, Haarlem, Den Haag en Rotterdam benevens een aantal subalterne officieren.

Als antwoord hierop liet commandant Howard een communiqué uitgaan waarin hij inging op de feiten en zijn visie op de kritiekpunten gaf. De financiële administratie was in orde: 'Er wordt een staat van inkomsten en uitgaven gepubliceerd. De helft van de zelfverloocheningscollecte gaat naar de zending (via Engeland). Daarvan is Engelands bijdrage het grootste. Fondsen worden besteed voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.' 12 De aantijging dat er gelden werden geworven voor het geestelijk werk met propaganda voor het maatschappelijk werk, verdedigde Howard door te stellen dat officieren in het maatschappelijk werk voortkwamen uit het geestelijk werk. Ook was er geen scheuring: slechts acht officieren traden uit, terwijl er 328 bleven. Met Maste vertrok ook zijn directe assistent, beiden met echtgenotes, daarnaast vier vrouwelijke officieren en vier employées. De andere officieren die Maste steunden, hadden zich intussen weer teruggetrokken. 13

Op 1 september 1921 vond de stichting het Nederlandsch Leger des Heils notarieel plaats. 14 Maste genoot de sympathie van velen. In een interview met dominee A. Voorhoeve uit Amsterdam in de Nieuwe Rotterdamse Courant kon hij zich zondermeer presenteren als iemand die in het voetspoor van Booth ging. Hij was de ware volgeling van Booth. 15

Met die stellingname gooide hij de knuppel in het hoenderhok. De legerleiding hoefde zich overigens niet te verdedigen. Envoy Peeterman, die zich door zijn aanvankelijke betrokkenheid geroepen voelde het voor het Leger op te nemen, begon een polemiek in de grote bladen; hij richtte zich daarbij vooral op aanstellingskwestie. Hierbij beriep hij zich op een uitspraak van Maste dat 'als hij de aanstelling van Financieel Secretaris had ontvangen, hij deze met graagte aanvaard had.' De andere kritiekpunten van Mas-

te noemde hij 'oude stokpaardjes'. Wat betreft de sectarische propaganda in maatschappelijke instellingen vroeg Peeterman zich af waar de scheidslijn lag tussen geestelijk en maatschappelijk werk als Gods vergeving werd gepredikt aan bewoners van een tehuis. Met betrekking tot de bestuursvorm vond Peeterman de autocratische het beste voor het Leger, omdat 'democratie niet altijd orde brengt in een chaos.' En wat het geld betrof legde hij nog eens uit dat het naar Engeland overgemaakte geld bestemd was voor internationale zendingsarbeid, waarvan het Leger in Engeland zelf het grootste deel in dit fonds stortte. Tenslotte vond Peeterman het onverdragelijk dat het Nederlandsch Leger des Heils gebruik ging maken van de naam en het uniform van het Internationale Leger. Men gaf het Leger een trap en toch behield het zijn naam en uniform. Maste maakte zich schuldig aan proselietenmakerij van het ergste soort door soldaten en officieren te bewegen over te stappen van het internationale Leger naar het Nederlandsch Leger des Heils. 16

4. De strijd om de publieke opinie

Het Leger des Heils deed zijn best om de kwestie af te schilderen als een zaak van ondergeschikt belang. Toch ontstond er meer schade dan men wilde toegeven. Aanvankelijk leek het erop dat de officiële ambtelijke instanties zouden kiezen voor Maste. Zo stond de heer S.L.Veenstra, reclasseringsinspecteur van het Ministerie van Justitie aanvankelijk achter hem, evenals de voorzitters van de Armenraden van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Maar toen na verloop van tijd bleek dat het Leger des Heils de gelederen gesloten wist te houden, verloor het Nederlandsch Leger des Heils hun steun. Later zou Maste er achter komen dat de secretaris van de Armenraad van Amsterdam, mr. J. Evers door middel van mejuffrouw S. Palstra, eerst zijn secretaresse en later zijn echtgenote, connecties had met het Leger des Heils. De beide ooms van deze dame waren immers leidinggevende officieren van het Leger. Toen mevrouw S.Evers-Palstra tenslotte ook nog eens benoemd werd tot directrice van het Centraal Archief, de instantie die op dat moment in Nederland de publieke collectes coördineerde, werd de positie van het Nederlandsch Leger des Heils volgens Maste nog moeilijker. Het is niet ondenkbaar dat hij gelijk had. Het Leger des

Heils slaagde er in goede contacten die waren opgebouwd met overheid en andere belangrijke instanties vast te houden en zelfs verder uit te bouwen Ook trachtte het de publieke opinie te beïnvloeden Zo verscheen er op 2 januari 1932 in Het tijdschrift voor armwezen, maatschappelijke hulp en kinderbescherming een artikel waarin werd uitgelegd dat er verschillende organisaties bestonden die misbruik maakten van de goede naam van het Leger des Heils: Het Nederlandsch Leger des Heils was met goede bedoelingen ontstaan, doch het was ernstig te betreuren dat deze organisatie nadien alleen maar verwarring in de hand had gewerkt. Daarbij was het maatschappelijk werk van deze organisatie van geringe omvang zodat een algemeen en herhaald beroep op de publieke liefdadigheid niet gemotiveerd was. Tevens waarschuwde het blad voor het 'Nationale Reddingsleger', de stichting 'De Heilsbrigade', de stichting voor zendingsarbeid en maatschappelijk werk 'Maranatha', de Haagse stadszending 'Emmanuel' en de 'Nederlandsche Vrij-Evangelische vereniging'.

5. Veranderingen noodzakelijk

De afscheiding toonde echter wel aan dat er veranderingen moesten plaatsvinden, vooral op bestuurlijk niveau. Toen in Londen de generaalskwestie losbrandde, waarbij generaal Bramwell Booth werd afgezet, rouleerde er ook een manifest onder de stafofficieren van het Leger des Heils. Een onbekend gebleven stafofficier stelde dat er nu eens een einde gemaakt moest worden aan het autocratische bewind van de generaal. 17 Dat deze gedachte ook internationaal leefde, bleek in 1929, toen in Londen de Hoge Raad werd ingesteld. Hierin werd op democratische wijze een nieuwe generaal gekozen. Kort daarna kwamen er ook andere vormen van inspraak. 18 Deze werden vastgelegd in de Leger des Heils-wet die op 3 juli 1931 door het House of Commons van Engeland werd aangenomen en op 31 juli 1931 in Engeland koninklijke goedkeuring verwierf. 19 Ook werd er gedecentraliseerd waardoor ook de Nederlandse commandant eigen bevoegdheden kreeg, met name op het terrein van financiën en onroerend goed. 20 Op deze manier werd de directe inmenging van de generaal in Nederlandse aangelegenheden aanzienlijk ingeperkt.

Commissioner W.H. Howard kon de spanningen die met de breuk verbonden waren, echter niet aan. Daarop onthief de generaal hem van zijn functie en kon hij met ziekteverlof naar Engeland terugkeren. Gelukkig was zijn herstel zo voorspoedig dat hij in december 1925 opnieuw het leiderschap van het Nederlandsche territorie op zich kon nemen. De hele kwestie had eveneens aangetoond hoe belangrijk het was dat het kader, de officieren dus, goed geïnformeerd was en daarom introduceerde hij een nieuw blad voor het kader. Dit werd De Officier die in januari 1926 voor het eerst verscheen. In de inleiding van het eerste nummer van het blad liet hij weten dat het blad zo zou worden opgezet 'dat wij in staat zullen zijn, de immer variërende problemen, oude en nieuwe, waarmee we in iedere tak van onze arbeid te maken hebben, onder het oog te zien, opdat wij zullen leven op de hoogte van de eisen onzer overgave en toewijding jegens God en mensen beide.' Het doel van het blad was informatie, toerusting en onderling contact. Daarmee werd tevens de band van de officieren onderling en met de legerleiding verstevigd. 21

Het was nodig de deskundigheid van de officieren op alle niveaus te verbeteren. Maste had in de pers verkondigd dat de officiersopleiding in de kweekschool weinig voorstelde. Met name commandant Vlas (1928-1939 en 1940-1941) droomde van een nieuwe kweekschool. Hij wist deze droom te verwezenlijken door een nieuwe gebouw te laten bouwen in Amstelveen. De opening werd verricht door prinses Juliana op 9 september 1933.

Al met al bleef er door deze maatregelen van de oorspronkelijke kritiekpunten van Maste weinig over. Maar de sfeer was intussen zo verziekt dat er in deze fase geen sprake kon zijn van toenadering. Daarbij kwam dat Vlas en Maste niet met elkaar overweg konden. 22 In een Verweerschrift uit 1936 gaf Maste nog eens uiting aan zijn gevoelens tegen het Leger des Heils. Ook voerde hij nu nieuwe punten van kritiek aan. 23 Zo noemde hij de nieuwe kweekschool een 'geldverslindend kasteel' en vond hij dat het Leger veel te hoge lonen uitbetaalde aan 'officieren die een dames en herenleven leiden en nooit verder zijn gekomen dan het volgen der lagere school'. Verder bekritiseerde hij het Centraal Archief, dat tot de

slotsom was gekomen dat het bestuur van het Leger des Heils in Engeland zetelde en dat er alleen gecollecteerd werd voor maatschappelijk werk en niet voor evangelisatieactiviteiten. Maste wist te melden dat dit bestuur bestond uit één persoon, de generaal, die alles voor het zeggen had. Er werden volgens hem wel collectes gehouden voor het maatschappelijk werk, maar daaronder ressorteerden ook drie hotels en een lunchroom. Dat kon toch eigenlijk niet de bedoeling zijn. Verder constateerde Maste gebreken bij officieren van het Leger des Heils waaronder immoraliteit, homosexualiteit, diefstal, echtbreuk, zelfmoord, kastekorten en onbekwaamheid. Kortom het centraal archief deed zijn werk niet goed.

Zowel het Nederlandsch Leger des Heils als het Leger des Heils groeiden in deze periode gestaag. In 1936 telde het Nederlandsch Leger des Heils 15 korpsen, 4 toevluchten voor daklozen, 2 kindertehuizen, 5 voedsel depots, 1 moedertehuis en 10 afdelingen voor intern en extern barmhartigheidswerk. 24 Het internationale Leger telde op dat moment in Nederland 119 korpsen, 1 kweekschool, 1 evangelieschip, 1 landkolonie, 8 reclasseringsbureaus, 3 hotels, 8 tehuizen voor moeders met kinderen, 7 industriële inrichtingen, 5 kindertehuizen en 6 bejaardentehuizen. Daarmee had het Leger een voorsprong die van groot belang was bij het bewerken van de publieke opinie. Door de grotere omvang kon het meer mensen op de been brengen bij openbare demonstraties en collectes. Daardoor kreeg het ook meer aandacht in de media, waarbij de toenemende invloed van radio en film heel belangrijk was. Hoogtepunt vormde ongetwijfeld het vijftigjarig bestaan van het Leger des Heils dat in 1937 op grootse wijze werd gevierd. Het Nederlandsch Leger des Heils kwam in de verdrukking. De toelagen van de officieren van het Leger des Heils waren laag, maar officieren van het Nederlandsche Leger des Heils moesten met nog minder genoegen nemen.

6. De heilsstrijd in oorlogstijd

Nadat Nederland op 15 mei 1940 voor Duitsland had gecapituleerd, leek het er even op dat er weinig zou veranderen voor het werk van het Leger des Heils. Maar dat bleek een misvatting. Op 20 maart 1941 meldde zich een zekere Johann H. Krafft bij het

hoofdkwartier in Amsterdam met de mededeling dat de Rijkscommissaris het Leger des Heils had opgeheven en dat hij was aangesteld als gevolmachtigde beheerder van de eigendommen. Op 26 maart informeerde Krafft alle officieren van het Leger des Heils in Nederland hierover. Ook liet hij weten dat zij al zijn bevelen nauwgezet moesten opvolgen: Vergaderingen en bijeenkomsten waren verboden en de inventaris moest tot zijn beschikking worden gesteld. Tevens hoorde het dragen van uniform tot het verleden en de divisieofficieren waren persoonlijk aan hem verantwoording schuldig met betrekking tot het opvolgen van deze punten. Hij liet het Nederlandsch Leger des Heils in eerste instantie echter met rust. Er zijn aanwijzingen dat dit Leger hiervan geprofiteerd heeft door reeds daags na de bekendmaking van de liquidatie van het internationale Leger des Heils in de straten van Den Haag (in volledig uniform) een grote demonstratie te houden. Daarmee laadde het de verdachtmaking op zich van 'Deutschfreundlichkeit' of van contacten met de NSB, hoewel bewijzen daarvoor ontbraken. 25 De Internationaal Secretaris voor Europa 26 , die hiervan na de Oorlog verslag deed, gaf aan dat de 'PM' 27 eerst niet wist van het bestaan van het Nederlandsch Leger des Heils. Hij werd nadien geïnformeerd, omdat men het idee had dat officieren van het Leger des Heils vervolgd werden vanwege het optreden van het Nederlandsch Leger des Heils. Aan de andere kant hoopte men dat de autoriteiten niet op het idee zouden komen het Leger des Heils bij het Nederlandsch Leger des Heils te voegen en Maste als commandant aan te stellen van een verenigd Leger. Volgens het rapport had de afgezette commandant, commissioner B. Vlas de 'PM' laten weten dat het Leger des Heils dit afwees. Het was een schande dat een bonafide organisatie werd opgeheven en dat een zogenaamd Leger dat twintig jaar lang parasiteerde door een uniform te dragen, toegestaan werd het werk voort te zetten op grond van 'onze' reputatie. Kort daarna had de 'PM' meegedeeld dat het niet lang zou duren voordat het Nederlandsch Leger des Heils hetzelfde lot zou ondergaan als het internationale Leger. 28 In het najaar van 1941 werden deze woorden bevestigd. De latere commandant F. Favre van het Nederlandsch Leger des Heils (1946-1983) wist zich dit jaren na dato nog goed te herinneren: 'Ons hoofdkwartier bevond zich in Den Haag, aan de Stille Veerkade. Er werd een glijplank gemaakt

en van de tweede etage gooiden ze zo de muziekinstrumenten, die op zolder lagen ter distribuering voor een korps, in een vrachtwagen. En Maste.. .ze beletten hem om met zijn rode pet van kantoor naar huis terug te gaan en zijn vulpen kreeg hij de volgende dag terug.' 29

Binnen enkele maanden na de liquidatie vond het geestelijk werk van het internationale Leger des Heils voortgang in de vorm van de inmiddels opgerichte Geloofsgemeenschap, terwijl een groot deel van het maatschappelijke werk onderdak vond in de inmiddels opgerichte Werkgemeenschap De Industriële Inrichting. Het Nederlandsch Leger des Heils werd echter definitief opgeheven. De plaatselijke afdelingen doken onder. De leden kwamen bijeen in particuliere huizen, met het door de overheid vastgestelde maximum aantal mensen van 28 personen. De gemeenschappen kregen bijbelse namen, zoals Elim en Rehoboth. In deze periode werd ook het rookverbod opgeheven. Tijdens de oorlog overleed commandant G. Maste op 15 januari 1943 30 .

7. Herstel op gescheiden wegen 1945-1962

Direct na de bevrijding kwamen de heilssoldaten weer bijeen. Het Leger des Heils kreeg ook zijn eigendommen terug. Door de bombardementen en door de vernielingen die door de Duitsers waren aangericht bevonden de eigendommen zich in een slechte staat. Toch was het Leger des Heils de oorlog beter doorgekomen dan het Nederlandsch Leger des Heils. Dit kon nadien nauwelijks gebouwen terugkrijgen. Door zijn kritiek op het financiële beleid van het Leger des Heils was bewust voor huurgebouwen gekozen. Daarbij kwam dat niet alle gemeenschappen na de oorlog weer wilden aansluiten bij het grotere verband van het Nederlandsch Leger. Vanwege geldgebrek hadden de meeste officieren van het Nederlandsch Leger des Heils naast hun functie in het Leger ook nog een beroep in de maatschappij. Dat betekende dat zij niet al hun tijd en energie aan het Leger konden wijden.

Hierdoor kreeg het Nederlands Leger des Heils alleen in het noorden van het land weer voet aan de grond, met afdelingen in Groningen, Veendam, Winschoten en Leeuwarden.

De beide Legers gingen nog steeds gescheiden wegen en kwa-

men ook regelmatig met elkaar in botsing. De conflicten vonden meestal plaats op plaatselijk niveau. Beide Legers waren afhankelijk van tijdschriftcolportage en publieke collectes. Geen wonder dat heilssoldaten van de beide Legers elkaar tegenkwamen bij de colportage in café's en collectes langs de deur. Als gevolg daarvan ontstond er bij de soldaten wrijving en frustratie. Het Leger des Heils beschouwde het Nederlandsch Leger des Heils als een nabootsing en stak dat niet onder stoelen of banken. In de Strijdkreet werd een advertentie opgenomen met de afbeelding van een uniformkraag met 'S' en de vermelding: pas op voor nabootsingen. Veel officieren van het Leger des Heils gebruikten hun goede contacten om vooral tijdens collectes het grote publiek ervan te overtuigen dat het Leger des Heils, met als stichter William Booth, het enige echte Leger des Heils was.

8. Pogingen om de breuk te herstellen

In verband met het vijfenzeventig jarige jubileum van het Leger des Heils vond in 1962 de geldinzamelingsactie 'Doe-wat-terug' plaats. Johan Bodegraven van de NCRV nam het voortouw om er veel publiciteit aan te geven. De landelijke pers, radio en televisie namen in verband met de voorbereidingen van de actie interviews met officieren en soldaten af en het Leger gaf een langspeelplaat uit met Leger des Heils-muziek. Tijdens een interview met generaal Wilfred Kitching (1954-1963) kwam de samenwerking met andere kerkgenootschappen aan de orde. Kitching gaf toe dat het Leger ten opzichte van de kerken te veel op zichzelf had gestaan en dat het deze afwijzende houding zou opgeven. Commandant F. Favre van het Nederlandsch Leger des Heils hoorde deze uitspraak en nam contact op met het Leger des Heils: 'Ik vond dat aanleiding om Palstra te schrijven en hem te herinneren aan die afscheiding van 1921 en die 14 maanden ervoor.' 31

Hij schreef die brief op 25 augustus 1961 en stelde daarin dat de verlangens van de groep officieren die in 1921 het Leger verliet, al in 1931 grotendeels waren verwezenlijkt. Hij wilde daarover spreken. 32 Toen Palstra positief reageerde suggereerde Favre als uitgangspunten voor een gesprek dat de gesprekspartners het betreurden dat het nooit tot samenwerking was gekomen en dat eenwording slechts kon plaatsvinden als het Leger des Heils het Nederlandsch

Leger des Heils als een volwaardige gesprekspartner beschouwde. Verdere correspondentie en besprekingen zouden onder strikte geheimhouding gevoerd moeten worden.

Palstra wilde echter meer concrete gesprekspunten omdat hij in zijn gedachten niet verder kwam dan onderhandelingen over de voorwaarden waarop het Leger des Heils een aantal werkzaamheden van het Nederlandsch Leger zou overnemen en voortzetten. Dat was evenwel niet de insteek van Favre. Hij streefde naar een samengaan van beide Legers waarbij recht werd gedaan aan beider tradities. Wel wilde hij de eenwording nog graag persoonlijk meemaken en daarom zocht hij naar wegen om zo snel mogelijk tot die eenheid te geraken. Palstra zag een 'allergrootste' moeilijkheid de status van de officieren van het Nederlandsch Leger des Heils. Zij zouden niet zonder meer officier in het Leger des Heils kunnen worden, omdat alleen personen die de kweekschool hadden doorlopen, officier konden worden. Favre wilde wel rekening houden met de maatstaven van het Leger des Heils, maar kon zich ook voorstellen dat er voor de officieren van het Nederlandsch Leger des Heils een modus zou worden gevonden. Enkele van deze officieren hadden trouwens vroeger de kweekschool van het Leger des Heils doorlopen. Daarmee moest nu terdege rekening worden gehouden.

Palstra ontving een lijst met de namen van de betrokkenen en beloofde deze strikt vertrouwelijk te behandelen. Wel vroeg hij toestemming de stand van zaken met drie naaste adviseurs en medewerkers te bespreken. 33

Palstra informeerde in dit stadium ook generaal Wilfred Kitching. In de aanhef van zijn brief herinnerde hij hem aan een gesprek tijdens een internationale conferentie in 1961, waarin hij hem globaal van de situatie op de hoogte had gesteld. Verder noemde hij het Nederlandsch Leger des Heils een splinter uit 1921, waarvan de voornaamste grieven waren dat het internationaal hoofdkwartier teveel supervisie en leiding gaf, dat er te weinig nationale onafhankelijkheid bestond en dat in Nederland bijeengebrachte gelden naar Londen gingen voor internationale fondsen. Hij concludeerde dat het Nederlandsch Leger des Heils klein gebleven was, maar deson-

danks een kwelling voor het Leger des Heils vormde, vooral in Groningen waar het na de oorlog voet aan de grond had gekregen. Verder gaf hij een opsomming van de voorstellen die hij had besproken met de chef-secretaris kolonel F. Holland, de veldsecretaris lt.-kolonel Ph.D. van Dalen en de financieel secretaris ltkolonel D. Ramaker. Palstra stelde Kitching voor dat de oudere officieren van het Nederlandsch Leger des Heils met pensioen gingen en de jongeren een kweekschoolopleiding van twee a drie maanden zouden volgen, waarna het tekenen van het verbond volgde en zij de rang ontvingen van kapitein. De kommandant zou de rang van brigadier ontvangen. 34

De generaal reageerde enthousiast en gaf Palstra carte blanche op basis van de gedane voorstellen. Op vrijdag 19 januari 1962 vond vervolgens een ontmoeting plaats om kwart voor elf in restaurant De Oude Tram te Amersfoort. Palstra en Favre aanvaardden de voorstellen en maakten nadere afspraken voor een daadwerkelijke aansluiting van het Nederlandsch Leger des Heils bij het internationale Leger des Heils waarvoor de soldaten de krijgsartikelen en de officieren het verbond van het Leger des Heils zouden moeten tekenen. Beiden waren het erover eens dat het samengaan in 1962 zijn beslag zou moeten krijgen in verband met het bijzondere karakter van het jaar.

Favre informeerde vervolgens mevrouw commandant Maste en mevrouw kolonel Kerkhoven. Zij waren de enige nog levende officieren die de afscheiding persoonlijk hadden meegemaakt. Palstra zou de zaak vertrouwelijk bespreken met de departementshoofden en divisieofficieren die bijeen kwamen in de kweekschool op 23 januari van dat jaar.

De besprekingen met mevrouw Maste en mevrouw Kerkhoven liepen niet zo voorspoedig als Favre had verwacht. Zij vonden dat Favre niet voldoende de belangen van het Nederlandsch Leger des Heils had behartigd en te gemakkelijk de voorwaarden van Palstra had geaccepteerd. Wat de zaak nog eens extra gecompliceerd maakte, was dat Palstra in een opwelling besloot de vertrouwelijkheid te doorbreken en tijdens een officierencongres op 14 en 15 mei mededeling te doen over de heugelijke gebeurtenis. Het zag er immers naar uit dat het proces niet meer te keren was.

Op 16 juni 1962 kwam er echter een brief van Favre dat de be-

sprekingen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid. Hij vermoedde dat officieren van het Leger des Heils die de informatie tijdens het congres hadden ontvangen, deze hadden doorgespeeld naar officieren van het Nederlandsch Leger des Heils. 35 Er was daardoor grote onrust ontstaan waartegen hij niet was opgewassen. Zo meenden officieren van het Nederlandsch Leger dat er in de voorstellen niets bleek van gelijkwaardigheid. In verband met de ernstige ziekte van mevrouw Kerkhoven en haar overlijden dat daar snel op volgde, kon hij de zaak niet afhandelen.

Nadat commissioner K. Westergaard Palstra in 1966 als commandant van het internationale Leger in Nederland was opgevolgd, nam Favre weer contact op. 36 Favre nodigde Westergaard uit voor een persoonlijke ontmoeting. Westergaard stelde dit op prijs en verwachtte een uitnodiging. Deze is er echter nooit gekomen.

9. Toenadering zo goed als uitgesloten

In de periode die volgde verschenen er regelmatig artikelen in de pers waarin de verschillen tussen de twee legers uitgebreid werden uitgemeten. Soms zochten heilsofficieren zelf de publiciteit. In andere gevallen kwam de pers hen op het spoor. In enkele artikelen maakten officieren van het Leger des Heils, zoals kapitein D.C. Verpoorte, duidelijk dat er wat hen betreft toenadering zou moeten komen. De chef-secretaris, kolonel A. Kruisinga schreef op 26 november 1974 aan de commandant, commissioner C.A. Verwaal, dat Favre naar aanleiding van berichten in de pers telefonisch contact had opgenomen met de boodschap dat er nog steeds belangstelling bestond voor een fusie. Verwaal, die weinig goeds van het Nederlandsch Leger verwachte, was de mening toegedaan dat dit in geen geval moest gebeuren. 37

De afdeling public relations kreeg opdracht te onderzoeken of er korpsen waren die contact hadden met het Nederlandsch Leger en of die contacten ook tot botsingen hadden geleid. Kapitein Verpoorte ontwikkelde een enquête die hij op 14 april 1982 naar de korpsen stuurde. Hij deed de uitslag samen met een chronologisch overzicht van de geschiedenis van het Nederlandsch Leger des Heils aan de commandant toekomen. Het bleek dat 33 korps-

officieren problemen ondervonden op het gebied van geld inzamelen en de verkoop van de Heilsbanier. De meeste irritatie ontstond tijdens de nationale collecte. Van de betrokken 33 korpsofficieren, stelden er 24 dat ze leden van het Nederlandsch Leger des Heils persoonlijk kenden.

Begin december 1983 verschenen plotseling berichten in de krant dat de commandant van het Leger des Heils fraude had gepleegd. Het bleek te gaan om een veroordeling van de F. Favre, commandant van het Nederlandsch Leger des Heils. De organisatie had te kampen met grote financiële tegenvallers. Vanwege het ontbreken van een sociaal plan, hield hij contant geld, de opbrengst van opgehaalde kleding, in eigen beheer zodat de werkers van het Nederlandsch Leger des Heils bij een eventueel faillissement de eerste tijd verzekerd waren van een inkomen. Er werd een vervolging ingesteld waardoor de stafofficieren zich gedwongen zagen de commandant te vragen af te treden. Majoor Ch. Storm, de rechterhand van Favre, vroeg hem kort nadat een aanklacht was ingediend de verantwoordelijkheid over te dragen. 38 De meeste officieren van het Leger des Heils zagen deze gebeurtenis als het definitieve einde van een periode waarin toenadering niet uitgesloten werd geacht. 39

Op dit moment bestaat het Nederlandsch Leger des Heils nog steeds naast het (internationale) Leger des Heils. Onder leiding van (nu) commandant Ch. Storm heeft het een grondige herstructurering meegemaakt. Met vijf korpsen te weten in Dordrecht, Rotterdam, Den Haag, Leeuwarden en Groningen en een aantal goedlopende maatschappelijke activiteiten in Den Haag, Leeuwarden, Groningen en in Veendam, geniet het Nederlandsch Leger des Heils vooral in de noordelijke provincies veel goodwill. Omdat het een eigen weg is gegaan verschilt de cultuur ervan met die van het internationale Leger. Anders dan in het internationale Leger wordt in het Nederlandsch Leger des Heils regelmatig avondmaal gehouden, het gebruik van alcohol en tabak toegestaan en is het dragen van uniform niet verplicht. 40

Het internationale Leger des Heils in Nederland heeft na een herstructurering in 1990 een kerkgenootschap met 84 korpsen. De maatschappelijke activiteiten op 128 locaties verspreid door heel

Nederland zijn samengebracht in de stichting Welzijns-en Gezondheidszorg. De stichting Dienstverlening verricht diensten op contractbasis voor het kerkgenootschap ende andere stichtingen. Tenslotte is er de stichting Leger des Heils die een bankfunctie heeft ten aanzien van de totale activiteiten van het Leger des Heils in Nederland.

Nu de Wereldraad van Kerken heeft opgeroepen om in het jubeljaar 2000, daden van verzoening te laten zien, zou het (internationale) Leger des Heils pogingen kunnen ondernemen om van zijn kant opnieuw een brug te slaan naar het Nederlandsch Leger des Heils. Het zal niet eenvoudig zijn om wederzijdse frustraties te overwinnen en begrip op te brengen voor de eigenheid van de ander, maar het moet toch mogelijk zijn om elkaar te vinden op grond van een gezamenlijke strijd voor God en de naaste met het vooruitzicht om daardoor verlost te zijn van een splinter die maar blijft steken.


1. Dit artikel werd geschreven in het kader van een dissertatie project over de geschiedenis van het Leger des Heils in Nederland aan de Theologische Faculteit Tilburg.

2. Officieren van het Leger des Heils hebben in navolging van een militair leger een rang. Officieren zijn respectievelijk luitenant, kapitein, majoor, brigadier en kolonel. Een officier die als commandant van een landelijke afdeling is aangesteld, draagt doorgaans de rang van commissioner. Een generaal is de eenhoofdige leider van het wereldwijde Leger des Heils. Bramwell was in 1912 als zodanig zijn vader, stichter van de organisatie: William Booth (1829-1912), opgevolgd.

3. Maste, G. Verweerschrift, Den Haag 1936, 3.

4. Peeterman, G.C., Het Leger des Heils, Utrecht 1921, 1.

5. Deze deskundigen gaven lezingen tijdens jaarlijkse congressen die tot 1940 gehouden werden. Ze behandelden onderwerpen die behulpzaam konden zijn bij het werk van de reclasseerders. Verslagen zijn opgenomen in het tijdschrift Onze kracht. De ingebonden jaargangen van dit blad bevinden zich in het Leger des Heils archief te Almere.

6. Zie onder andere De Telegraaf 29 januari 1913, 6 februari 1913, 10 februari 1913 en 18 februari 1913.

7. De Telegraaf, 6 februari 1913.

8. Zie voor een overzicht Offenberg, K., Kalendarium deel II.

9. F. Favre die G. Maste persoonlijk kende noemt hem in een interview met drs. A. Maris 'een bullebak, die de puntjes op de i zetten en die het zout er kon inwrijven' (11 januari 1993). De cassetteopname hiervan bevindt zich in het Leger des Heils archief te Almere.

10. Peeterman, G.C., De Nieuwe Rotterdamsche Courant, 8 september 1921.

11 .De Telegraaf, 6 augustus 1921.

12. Howard, W.H., Communiqué, d.d..

13. Offenberg, K., Kalendarium, bijlage 18.

14. De Heilsbanier, jaargang 75, nr. 1.

15. De Nieuwe Rotterdamse Courant, 21 augustus 1921.

16. Peeterman, G.C., Utrechts Nieuwsblad, 8 september 1921.

17. Manifest, 1929.

18. Orders and Regulations Territorial Commanders and ChiefSecretaries, London, zd.

19. Salvation Army Act.

20. Statuten 7 februari 1931.

21 .De Officier, januari 1926.

22. Aldus F. Favre in het eerder genoemde interview van 11 januari 1993.

23. Maste, G., Verweerschrift, Den Haag, 1936.

24. Maste, G., Verweerschrift, Den Haag, 1936.

25. Zie pagina's 35-36, 'The Netherlands Leger des Heils and the dissolution' in Report Netherlands Territory 1941-1945.

26. Deze functionaris onderhoudt namens de generaal het contact met de nationale afdelingen van het Leger des Heils.

27. De betekenis van deze afkorting staat nergens vermeld. Uit het verband wordt duidelijk dat het gaat om Krafft, de gevolmachtigd beheerder. Waarschijnlijk staat de afkorting voor 'Property Manager'.

28. Volgens voormalig commandant van het Nederlandsch Leger des Heils F. Favre in het interview van 11 januari 1993, was dit in november 1941.

29. Interview F. Favre, 11 januari 1993.

30. De Heilsbanier, jaargang 75, nr. 1.

31. Interview Favre, 30 november 1992, eveneens door drs. A. Maris afgenomen. De opname bevindt zich in het Leger des Heils archief te Almere.

32. Van 25 augustus 1961 tot 19 juni 1962 vond er een regelmatige briefwisseling plaats tussen F. Favre en W.F. Palstra. Deze correspondentie bevindt zich in het Leger des Heils archief te Almere.

33. Op de lijst werden genoemd: Commandant F. Favre (geb: 1909), mevr. Favre (geb ? ), mevr. kolonel Kerkhoven-Baank (1887), brigadier Van Rijn (1897), mevr. brigadier Van Rijn- Lacet (1898), majoor Albers (1896), mevr. majoor Albers-Vleeming (1903), mevr. adjudant Storm (1924), hoofdkapitein Potuyt (1898), mevr. kapitein Potuyt-Evers (1907), kapitein Storm (1926), mevr. kapitein Storm-Muller (1926), Onderkapitein van Helden (1911), mevr. van Helden- Tronchet (1913).

34. In een brief van 20 november 1961.

35. Interview 30 november 1992.

36. Deze briefwisseling vond plaats van 10 november 1969 tot 2 december 1969.

37. Brief van C.A. Verwaal aan J. Verhagen d.d. 17 november 1979.

38. Nieuwe Revue 21 mei 1982.

39. Brief van kolonel R.J. Schurink aan commandant Ron A. Cox d.d. 8 december 1983.

40. Interview J.B.K. Ringelberg met Ch. Storm, 15 december 1998. Het avondmaal wordt tweemaal per jaar bediend. Daarbij maakt men gebruik van zowel alcoholhoudende als alcoholvrije wijn. Evenals in het internationale Leger des Heils is er geen doop. Hoewel er geen principieel bezwaar bestaat tegen het gebruik van tabak en alcohol, neemt het Nederlandsch leger wel stelling tegen het misbruik ervan.

Gebruikte Bronnen

Almere, Archief Leger des Heils Doos Nederlandsch Leger des Heils Map 3.1 tot 3.15 Doos Bezetting Map 1.1 tot 1.5 Doos crisis 1929 Offenberg, K„ Kalendarium Offenberg, K. Handboek delen 1-4

Groningen, Archief Nederlandsch Leger des Heils Mast, G., Verweerschrift

Utrecht, Rijksarchief, Archief Leger des Heils Doos 49

Londen, Heritage Centre Salvation Army, archief Netherlands File World War II

Interviews

30 november 1992, A. Maris en A. Boer met F. Favre 11 januari 1993, A. Maris

en A. Boer met F. Favre. 24 november 1998, J.B.K.

Ringelberg met lt-kolonel en mevr. J.Th. Ligtelijn.

25 november 1998, J.B.K.

Ringelberg met comm. R.J. Schurink.

15 december 1998, J.B.K.

Ringelberg met commandant Ch. Storm van het Nederlandsch Leger des Heils.

Geraadpleegde dagbladen en tijdschriften

Nieuwe Revue Utrechts Nieuwsblad Nieuwe Rotterdamse

Courant De Telegraaf De Heilsbanier, jaargang 50

tot 75 (1971 tot 1996) De Officier, jaargang 1

(1926) Strijdkreet, jaargang 75

(1962)

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1999

DNK | 71 Pagina's

EEN SPLINTER DIE ET LEGER STEEKT

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1999

DNK | 71 Pagina's