Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Besprekingen van de Heilige Oorlog

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

35

Toen Ontwaakte Begeerte tot de tent van de Prins gekomen was, verzocht hij ootmoedig met Zijne Majesteit te mogen spreken. Deze boodschap werd tot Immanuël gebracht en de Vorst kwam tot de afgezant.

Toen de heer Ontwaakte Begeerte de Prins zag viel hij plotseling met zijn aangezicht tegen de aarde en riep uit: „Och dat Mensziel voor U leven mocht!” en dit zeggende overhandigde hij het verzoekschrift ’t welk Immanuël las, maar onderwijl keerde Hij zich een weinig terzijde af en weende.

Zich bedwongen hebbende, wendde Hij zich tot de man die al die tijd schreiende nederlag aan Zijn voeten, gelijk in ’t eerst en zeide: „Ga heen naar uw plaats en Ik zal uw verzoek in overweging nemen.”

Men kan het zich wel indenken hoe de burgers van Mensziel, die hem afgezonden hadden, vol vrees waren wegens hun grote schuld, of niet hun request verworpen zou worden. En hoe zij met verlangen en tegelijk met een zekere huivering uitzagen, om te vernemen wat van hun verzoek zou komen. Ten laatste zagen zij hun afgezondene terugkomen, wien zij onmiddellijk na zijn aankomst vraagden hoe het was, wat Immanuël gezegd had en hoe het met het request stond. Doch hij zeide, dat hij zwijgen zou tot hij aan de gevangenis zou komen van de heer majoor Verstand, de heer Wil en de heer Registreerden Daar spoedde hij zich dan heen en vond in ’t gevangenishuis de lieden die uit Mensziel gebonden waren. Maar o! welk. een menigte liep hem na om te horen wat de boodschap wezen zou. Toen hij daar kwam en zich aan de tralies van de kerker vertoonde, werd majoor Verstand zelf zo wit als een doek en de heer Registreerder beefde, doch zij zeiden: „Wel goede vriend, wat heeft de grote Vorst tegen u gezegd?” Mr. Begeerte antwoordde: „Toen ik aan mijns heren legertent kwam, vraagde ik naar Hem en Hij kwam tot mij uit. Vlak voor Zijn voeten nederstortende, leverde ik knielend mijn verzoekschrift over, want de grootheid van Zijn Persoon en de heerlijkheid van Zijn gedaante gedoogden niet, dat ik op mijn benen bleef staan. Op ’t ogenblik dat Hij het request aanvatte, riep ik: „Och, dat Mensziel voor U leven mocht!” Na een wijle daarin gezien te hebben, keerde Hij zich om en zeide: „Ga heen tot uw plaats, Ik zal uw request in overweging nemen.” De afgezant voegde hier nog bij: „De Prins, tot Wien gij mij gezonden hebt, is schoon en heerlijk, zodat ieder die Hem ziet Hem moet liefhebben en tegelijk vrezen. Wat mij aangaat, ik kon althans niet minder dan zo doen, doch ik weet niet wat het einde van al deze dingen wezen zal.”

Maar desniettemin blijkt hieruit dat Mr. Begeerte bij zijn ootmoedig en boetvaardig komen tot de Prins Zijn vriendelijk aangezicht mocht aanschouwen en dat gaf hem vrolijkheid en licht. Zodat zijn hart er inniger door aan vorst Immanuël verbonden is. Hoewel hij niet vanuit het genot der zaak is gaan concluderen om te denken dat het nog wel mee zal vallen. In het genot van een zoete vrucht werd zijn boetvaardigheid des te inniger, zodat de behoefte aan verzoening door voldoening sterker werd. Maar welke uitwerking zullen de mededelingen hebben bij de drie mannen en wel de voornaamste heren van de stad daar achter de tralies en bij de burgers die in grote getale waren opgekomen uit belangstelling voor de mededelingen van Mr. Begeerte! Wel, op zijn antwoord stonden allen versteld, zowel degenen die in de gevangenis zaten als zij, die de bode gevolgd waren om het nieuws te horen. Zij wisten niet wat te doen of welke uitlegging zij geven zouden aan de woorden van de Vorst. Doch toen de gevangenis een weinig van hun gedrang bevrijd was, begonnen de gevangenen onder elkander een uitlegging te geven van Immanuëls woorden. Majoor Verstand zeide dat het antwoord geen vreselijke gedaante had, maar de heer Wil meende, dat het wat kwaads beduidde; en de heer Consciëntie, dat het een bode des doods was. Die nu wat achteraan stonden en niet duidelijk konden horen wat de gevangenen zeiden, vingen er slechts hier en daar een woord van op. Sommigen hadden gevat wat de afgezant zeide, anderen verstonden het oordeel van de gevangenen daaromtrent. En zo had niemand een recht inzicht in de zaken. Maar ge kunt u niet verbeelden hoe het volk beroerd werd en welk een verwarring er in Mensziel ontstond.

Want zij, die iets gehoord hadden, liepen al ras de ganse stad door, waarbij de één dit riep en een ander wat anders. En beiden meenden de waarheid te spreken, want zij zeiden met eigen oren gehoord te hebben wat er gesproken was, en dat zij daarom niet bedrogen konden zijn. De één zeide: „Wij moeten allen sterven,” de ander riep: Wij zullen allen behouden worden. En de derde beweerde, dat de Prins zich niet met Mensziel bemoeien wilde en een vierde, dat de gevangenen weldra ter dood zouden gebracht worden. En elk stond er even sterk op, dat hij het recht verhaalde en dat al de anderen dwaalden. Zodat Mensziel moeite op moeite had en niemand wist waarop hij het hol van zijn voet zou doen rusten. Want als men bij de één kwam, hoorde men het zo en kwam men bij de ander, die zeide juist het tegengestelde en beiden bleven er bij dat ze de waarheid spraken. Ja, sommigen hadden begrepen dat de Prins voor had Mensziel ten zwaarde over te geven. Onderwijl werd het duister en het arme Mensziel geraakte in een droevige verwarring, en dat de ganse nacht tot de morgen aanbrak.

Zo ver ik heb kunnen nagaan werd deze opschudding teweeggebracht door de woorden van de oude heer Consciëntie, die gezegd had, dat naar zijn oordeel het antwoord van de Vorst een bode des doods was. Dit was het, wat de stad in brand zette en daaruit ontstond de schrik van Mensziel, want zij waren in vorige tijden gewoon de heer Registreerder als een ziener te achten en zijn woorden te houden voor de beste Godsprake; aldus was Mensziel een schrik voor zichzelf.

U moet in aanmerking nemen, dat de heer Registreerder in Mensziel vanouds een rechtspositie had. Wat hij zag en hoorde moest hij doorgeven aan de rechter. En daarin was hij, zo ’t hem niet onmogelijk gemaakt werd, zeer getrouw. Al de burgers wisten dat hij de overtreders met ernst het oordeel aankondigde, zo zijn mond voor dat werk niet opzettelijk onbekwaam gemaakt werd.

Nu begonnen zij te gevoelen wat de gevolgen van een hardnekkige rebellie en ongegronde opstand tegen hun Vorst waren. Nu zeg ik, proefden zij de vruchten daarvan door schuld en vreze, die hen nu als opgezwolgen hadden. En wie waren even diep ingezwachteld in de ene als ingewonden in de andere? Dat waren de drie voornaamste heren van de stad Mensziel. De heer Verstand in het denken, de heer Consciëntie in het spreken çn de heer Wil in het handelend optreden. De eerste en laatste waren aan het oordeel van de tweede onderworpen uit kracht van zijn ambt als de registreerder, die alles in een register had op te tekenen. Dat deze drie heren nu vanwege het verzuim door hen gepleegd achter de tralies zaten is goed te begrijpen. Waren zij trouw op hun post gebleven dan was de stad nooit in handen van Diabolus gekomen. Maar de grote verantwoordelijkheid werd tegenover de Koning El-Schaddai niet in acht genomen en waren zij de hoofdschuldigen van al de ellende waarin Mensziel nu verkeerde. En zo kon de heer Consciëntie alleen maar spreken van dood en verderf. Het is een geweldige stem die door de gehele stad heen dreunt, daar is naar de mens gesproken niet aan te ontkomen.

Overtuiging sprak als kapitein van gezag van een koord om de hals en dat hebben al de burgers van de stad te betrachten en wel inzonderheid de drie mannen achter de tralies, de oprechte bekentenis van de dood en wel de eeuwige dood waardig te zijn, is van grote betekenis. De straf der zonde is in de daad der zonde begrepen en dat is de dood. Overdenk het toch dat wij tegen de liefde Gods hebben gezondigd door onszelf als Zijn kind moedwillig los te scheuren van het hart des Vaders. En dat is de oorzaak van al de ellende waarin de stad verkeert. Door kinderlijk te denken vanuit die liefde wordt niet alleen de daad der zonde beweend, doch ook de straf van de zonde hartelijk aanvaard.

Nijkerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

Bewaar het pand | 4 Pagina's