Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 2. Artikel 1

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den dood van Christus, en de verlossing der mensen door Dezen
God is niet alleen ten hoogste barmhartig, maar ook ten hoogste rechtvaardig. En Zijn gerechtigheid (gelijk Hij Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft) vereist dat onze zonden, tegen Zijn oneindige Majesteit begaan, niet alleen met tijdelijke, maar ook met eeuwige straffen, beide naar ziel en lichaam, gestraft worden; welke straffen wij niet kunnen ontgaan, tenzij aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede.

Volgorde
Na de behandeling van hoofdstuk 1 van de Dordtse Leerregels, dat handelde over de goddelijke verkiezing en verwerping, is nu hoofdstuk 2 aan de orde, dat spreekt over de dood van Christus, en de verlossing der mensen door Hem. De vraag verdient de aandacht hoe de Dordtse Leerregels aan hun indeling gekomen zijn. Men had de opdracht gekregen zich uit te spreken over de vijf artikelen van de remonstranten die zij (ds. Uytenboogaart en 42 predikanten) in 1610 aan de Staten aangeboden hadden. De Dordtse Leerregels volgen deze artikelen op de voet.

Hoofdstuk 2 handelt over de dood van Christus. Ten onrechte zou men kunnen denken dat het geschil met de remonstranten alleen liep over de leer aangaande de verkiezing. De leer des heils is echter één geheel. Als aan de verkiezing gemorreld wordt, gaat het ook mis op het punt van de verzoening, en de wedergeboorte en de volharding der heiligen. Uiteindelijk raakt deze zaak de leer aangaande God Zelf. Bekend is de brief van Kohlbrugge aan zijn vriend Van Heumen in 1835 waarin hij schrijft dat men in de strijd tegen de remonstranten ‘zich heeft laten verschalken en afbrengen van de justitia Christi (= gerechtigheid van Christus, NdO) tot de praedestinatie’. Hij schrijft dat men men ‘met de prediking van de justitia Dei et Christi (= gerechtigheid van God en van Christus) de remonstranten op den loop gejaagd zou hebben’. Kohlbrugge had feitelijk het onderwerp van hoofdstuk 2 als uitgangspunt willen hebben in de strijd tegen de remonstranten. Deze zaak is wel degelijk uitvoerig aan de orde geweest op de Dordtse synode. De afgevaardigden van Friesland (om niet nog vele anderen behalve hen uit de Acta te citeren!) stelden vast dat de remonstranten de ‘allerzoetste en allerwijste samenvergezelschapping van de barmhartigheid en de gerechtigheid verbreken’. Deze afgevaardigden ontdekten dat bij de remonstranten ‘de zondaar niet alleen zalig wordt omdat Christus in zijn plaats de straf der zonde geleden heeft, maar omdat de zondaar zelf de voorwaarden van het nieuwe verbond, hem genadig voorgeschreven, nagekomen en volbracht heeft’. Daar hebben zij blijkens de Acta geen ander woord voor gehad dan: ‘gruwelijke theologie’!

Deugden Gods
In deze context staat dus artikel 1 van hoofdstuk 2. Daarin wordt inderdaad begonnen bij de Godsleer. ‘God is niet alleen ten hoogste barmhartig, maar ook ten hoogste rechtvaardig.’ Wat God is, dat is Hij ten hoogste! Alle deugden zijn in God één! Dat we de verschillende deugden of eigenschappen van God belijden, zoals ook in artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, is omdat we met één woord Zijn oneindige volmaaktheid niet kunnen uitdrukken. Overigens schieten alle woorden tekort om deze uit te drukken. Toch heeft God in Zijn Woord Zichzelf geopenbaard. Zijn Woord spreekt van Zijn rechtvaardigheid en Zijn goedheid; Zijn eeuwigheid en Zijn trouw en Zijn genade. Tegenspraak tussen die deugden kan er nimmer zijn. De remonstranten gingen alleen uit van Gods barmhartigheid. Anderzijds kunnen we ontsporen door uitsluitend te letten op Zijn rechtvaardigheid. De Dordtse vaderen stellen dat God Zijn barmhartigheid betoont, niet door Zijn rechtvaardigheid terzijde te stellen, maar door Zijn recht te handhaven. Hij is volmaakt barmhartig en volmaakt rechtvaardig. Hij straft naar Zijn rechtvaardig oordeel. Hij moet krachtens Zijn eigen gerechtigheid en waarheid het vonnis uitvoeren. Als Hij dat niet zou doen, dan zou Hij immers niet rechtvaardig en betrouwbaar zijn. Hij zegt Zelf dat ‘al degenen vervloekt zijn, die niet blijven in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen’. Aan Adam en Eva heeft Hij de straf op de zonde bedreigd. Als in ons land een rechter iemand vrijspreekt die schuldig is, deugt hij niet als rechter. Het Nederlandse recht moet gehandhaafd worden. Nog veel meer geldt dat van het goddelijk recht. Nooit zal God van Zijn recht afstand doen.

’k Erken mijn schuld
Geve de Heere dat wij oog krijgen voor die ontzaglijke waarheid! Die waarheid geldt ook u die dit leest, met al uw zonden. Artikel 1 van hoofdstuk 2 spreekt zo treffend van ‘onze zonden’. Het gaat hier niet om een al dan niet interessant thema uit de kerkgeschiedenis. Het gaat over u en mij, zoals wij staan voor het aangezicht van de Allerhoogste. Weten we er iets van hoe ernstig de zonde is? Ze is bedreven tegen Gods oneindige Majesteit. Majesteitsschennis is een zware overtreding. Een aanslag op de koningin ontstelt ons ten zeerste! Zonde is een aanslag en ongehoorzaamheid tegen de allerhoogste Koning, erger dan een aanslag op een aardse koning(in) ooit zijn kan! Dat verdient de hoogste straf; tijdelijke en eeuwige straf, naar lichaam en ziel.

U die dit leest: Hebt u straf verdiend? Erkent u dat? Zegt uw hart: ‘God mag mij straffen; dan doet Hij geen onrecht? Hij mag mij tijdelijk straffen. Ik heb verdiend dat Hij mij alles zou afnemen; bezittingen, gezondheid, alles wat ik op aarde heb. Ik heb verdiend dat Hij mij voor altijd naar de verdoemenis zou zenden; om de eeuwigheid door te brengen, van alle heil en van God Zelf verstoken’? David belijdt in Psalm 51: ‘Ik erken mijn schuld die U tot straf bewoog, Uw doen is rein, uw vonnis gans rechtvaardig.’ Nergens leert Gods Woord ons dat we ermee tevreden zouden moeten zijn om voor eeuwig om te komen. Wel leert Gods Woord ons, dat zij die zalig worden gaan erkennen straf verdiend te hebben. Die straf ontgaan wij niet, tenzij aan de gerechtigheid Gods genoeg geschiede, zegt dit artikel 1. In dat ‘tenzij’ horen we de genade toch ook al doorklinken, wat in artikel 2 ten volle verwoord zal worden. Wat een Evangelie, wat een blijde boodschap, voor iemand die niets dan oordeel heeft verdiend!

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 2009

Kerkblad | 12 Pagina's

Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 2009

Kerkblad | 12 Pagina's