Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kohlbrugge's ,Enige vragen en antwoorden' (22)

Bekijk het origineel

Kohlbrugge's ,Enige vragen en antwoorden' (22)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

X. VAN DE SACRAMENTEN OF ZEGELEN VAN HET VERBOND DER GENADE
Met name in zijn dooponderricht heeft Kohlbrugge de leer van de Reformatie op de kansel gebracht, en dat tegenover allerlei wederdoperse gevoelens, „waarbij men meer waarde hecht aan hetgeen bij de mens wordt waargenomen, dan aan hetgeen God doet".
Wat Gód doet: dat is fundament en uitgangspunt. Daarin ligt het verbond der genade besloten, en daarvan getuigen de zichtbare tekenen en zegelen van dat genadeverbond.
„Wat troost het u, dat gij uiterlijk met water zijt gedoopt in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes?
Dat ik zo op des Heeren bevel aan mijn eigen lichaam ontvangen heb het teken en zegel, dat ik in het verbond der genade opgenomen ben, en dus niet voor mijn eigen rekening lig, maar voor rekening van een drieënig Verbondsgod."
Wat Gód doet; dat is het hart van het verbond der genade:
„Om in dit verbond te geraken, behoeven wij niet eens voeten te hebben om toe te treden, noch handen om aan te vatten, want God is zó genadig, dat Hij niets van ons eist, omdat Hij, beter dan wijzelf, weet, dat er niets bij ons te vinden is. Hij Zelf wil het geloof in onze harten werken, zodat, als Hij ons in Zijn verbond opneemt, wij van ganser harte Ja! en Amen! zeggen op al des Heeren goede en trouwe woorden en tevreden zijn met Zijn Lam tot in alle eeuwigheid; met minder kan ik niet toe, en meer wil ik niet hebben!"
En hiervan de persoonlijke toepassing, tot onze troost:
„Een ieder kan het toch wel weten, of hij in het verbond van God is opgenomen of niet. Een kind weet het wel te vertellen, als hem wat beloofd wordt. Wat moet mij nu moed geven, zo ik nog niet weet of ik des Heeren ben? Dat moet mij moed geven, dat ik gedoopt ben in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Waartoe kan mij de doop moed geven? Om rechtstreeks tot de Heere te gaan, om Hem uw zonden en nood te klagen, dat gij zo dood zijt en dood blijft, Hem daarbij Zijn aan u in de doop geschonken belofte herinnerend en in ootmoed des harten sprekend: Heere, vervul aan mij Uw belofte..."
Onder andere is het in een preek over Rom. 6 : 3, 4 geweest, dat Kohlbrugge de reformatorische doopleer heeft uitgestald: „Weet gij niet, dat zo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn?"
Voor de zonde gestorven zijn, met Christus begraven, maar ook met Hem opgewekt in een nieuw leven. Dat zijn waarheden, die in de toerekening liggen, maar dan in een toerekening, waarbij de Heilige Geest ook in het leven roept, wat Hij de zondaar toerekent: „Levende waarheden zijn het, en geen dode".
„Dan gaat het daarom, dat wij het weten, dat wij het begrijpen, het erkennen en geloven, dat wij der zonde, dat wij aan de oude toestand in Adam afgestorven zijn, ja er voor dood-gemaakt zijn.
Wanneer is dat geschied? Ongetwijfeld is dit vóór achttien eeuwen geschied. Toen Christus stierf en begraven werd, toen gingen wij met Hem in Zijn dood en in Zijn graf. Maar wanneer heeft God in Zijn barmhartigheid dit op ons toegepast?
God heeft dit op ons toegepast in de Doop.
In de Doop heeft God het op ons toegepast, dat wij, voor zoveel wij in gelijkheid van de van God afgevallen Adam daar staan, wij gestorven en begraven zijn in de dood en het begraven-zijn van Christus; en God heeft dit daartoe op ons toegepast, opdat wij in deze wereld zouden zijn gelijk de uit de dood verrezene Christus, nieuw geschapen in Hem...
Zo heeft God het dan in de Doop op ons toegepast, dat wij in Christus Jezus alles zouden terughebben, wat wij in Adam verloren hebben...
In de Doop heeft God op ons toegepast onze rechtvaardiging in Christus' dood en begrafenis, ten einde ons deelachtig te maken de heiligmaking van de Geest, die voor ons bereid is in Christus' opstanding...
En zo zijt gij gedoopt in Christus Jezus. Of het tot hiertoe waarheid bij u is of niet, daar kan ik niet naar vragen. Bij God staat de zaak zo..."
Dat bij God de zaak zo staat — dat is de verkondiging in Woord en sacrament. En van daaruit komt de prediking op, niet vanuit de zichtbare werkelijkheid, ook niet vanuit een dooppraktijk, zo zichtbaar ver beneden de maat van het Woord.
Bij Gód staat de zaak zo — en dat predikt Kohlbrugge, tegen al het zichtbare in:
„Daar wij dan in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn wij in Zijn dood gedoopt. Dat wil zeggen: toen Christus stierf, stierf Hij niet voor Zichzelf; toen Hij stierf, stierf Hij der zonde, eens voor altijd. Adam met al zijn werken ging in het lichaam van Christus in de dood, toen Christus aan het kruis stierf. Dat nu is van Godswege op ons toegepast geworden in de Doop; toen is er op ons toegepast, dat onze oude mens met al zijn werken in de dood gegaan is."
Het is duidelijk, dat voor Kohlbrugge in de vragen van de toepassing van het heil in Christus, in de vragen van de zekerheid des geloofs, in de vragen over het onmisbare werk van de Geest in de harten der gelovigen — de Doop een grote plaats inneemt. Als in dat teken openbaar wordt, dat de drieënige God de eerste is in ons leven, en hóé Hij de eerste is — dan heeft dat betekenis voor geheel ons verdere leven.
„Onze oude mens, — dat zijn wij, zoals wij leven, ons bewegen en zijn, afgescheiden van de gemeenschap met Christus. Als zodanigen echter heeft Christus ons in Zich willen opnemen, toen Hij zonde gemaakt werd voor ons. Dewijl wij dan nu in Zijn dood gedoopt zijn, zo zijn wij in waarheid in onze doop als een oude mens met Hèm in het graf van Zijn dood gekomen, — zijn derhalve met Hem geheel der aarde gelijk gemaakt geworden, en is dus naar geest de vloek over ons vervuld: „Aarde zijt gij, en tot aarde zult gij wederkeren." Dit nu echter is in de Doop niet in werkelijkheid geschied; in werkelijkheid is het geschied in Christus' dood en begrafenis; in de Doop is dit alles krachtens toeëigening geschied, dat wil zeggen: God heeft op deze wijze deze weldaad van Christus op ons toegepast.
Zulk een toeëigening, die van Godswege op ons toekomt in de Doop, moet haar gevolgen hebben, moet haar vrucht dragen..."
En dit alles vat Kohlbrugge aan het einde van zijn preek als volgt samen:
„Gij hebt de apostolische waarheid van de Doop opnieuw vernomen. Nu is het de vraag: bij wie zijn deze dingen waarheid? Ik kan verschillend daarop antwoorden. Vooreerst zijn deze dingen waar bij God en waar in Zijn Woord; — opdat deze dingen nu ook bij u waar mogen zijn, daartoe wordt u gepredikt en betuigd de boete, de bekering tot God, en dat gij waarachtige werken der bekering doet, — of: de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus. God laat Zijn zon schijnen, al is het ook, dat menigeen in de duisternis blijft zitten; Hij geeft Zijn regen, al is het ook, dat menigeen die niet opvangt..."
God geeft Zijn regen — zie het teken van het water betekent en verzegelt deze genaderegen van de hemel, die bestemd is voor de diepste plaatsen op aarde...

„Wat troost u het ontvangen brood en de ontvangen wijn van het Heilig Avondmaal?
Wat het formulier zegt: „opdat wij vast zouden geloven, dat wij tot dit genadeverbond behoren, nam de Heere Jezus in Zijn laatste Avondmaal dat brood", enz. Zie 1 Cor. 10 : 16. Ook heeft de Heere gezegd, dat ik arme zondaar, bij het ontvangen van die tekenen, in mijn honger en kommer van wege mijn zonden aan Hem denken mag."
De genoemde tekst, 1 Cor. 10 : 16, heeft Kohlbrugge eens als volgt samengevat, en daarmee de betekenis van het Avondmaal:
„De drinkbeker der dankzegging is een drinkbeker tegen dood, toorn en vloek. Wij waren aan de dood prijsgegeven en moesten de verschrikkelijke giftbeker der hel drinken. Maar onze Heere Jezus Christus is gekomen en heeft voor ons in Gethsémané deze beker willen drinken. Nu zijn wij vrij en de Heere Jezus komt met de drinkbeker der dankzegging en spreekt: „Drinkt allen daaruit!" opdat wij Hem dankzeggen, Hem loven en Zijn Naam prijzen; want sedert wij deze kelk gedronken hebben, is voor ons, die lang onder de toorn gesmacht hebben, alles vrede en vreugde."
Evenals bij de Doop, is rond het Avondmaal als gegeven teken en zegel de vraag naar de zekerheid van het geloof in het geding, de vraag naar de persoonlijke toepassing. Hierover zegt Kohlbrugge onder andere het volgende:
„Het Heilig Avondmaal is geen middel tot vergeving der zonden. Deze is alleen in het bloed van Jezus Christus en in Zijn Woord, als Hij tot de ziel spreekt van vergeving van zonden, en door de Heilige Geest het geloof in haar werkt, waardoor Christus en al Zijn weldaden worden aangenomen, nadat de ziel te voren Christus door een waarachtig geloof is ingeplant.
Maar wij hebben in het Avondmaal en in de Doop teken en zegel voor ons geloof, dat ons door God vergeving van zonden, genade en eeuwig leven geschonken en toegerekend is. Ik zeg: het is daarvan teken en zegel.
Een kind dus, dat zich tot de Heere opmaakt, kan van de genade verzekerd zijn op grond daarvan, dat het aan zijn eigen lichaam, naar het bevel van Christus, in de Doop teken en zegel van de vergeving der zonden en het eeuwige leven heeft ontvangen;
en zo kan de volwassene, als hij naar het bevel van Christus in het Avondmaal met de lichamelijke mond het brood en de wijn nuttigt, daardoor verzekerd zijn, dat hij vergeving van zonden, genade en eeuwig leven heeft.
Hier gaat dan het geloof, het vertrouwen op Jezus' woorden, vooraf. Dit geloof wordt weliswaar aangevochten, en is vaak zó zwak, dat men zou denken, dat er geen geloof meer was, maar er is toch verlangen naar de Heere, er is een honger en dorst in de ziel, en zo ontvangt men voor zijn zwak geloof teken en zegel; namelijk: het gezegende brood en de gezegende drinkbeker, naar het woord en de inzetting van Christus, en de Heere heeft dit verordend, juist om ons zwak geloof tegemoet te komen, dat wij namelijk brood en wijn als spijze voor het lichaam, tot een waarteken en tot verzegeling, zouden ontvangen, dat alzo onze zielen gespijsd en gedrenkt worden ten eeuwigen leven."
Tenslotte enkele opmerkelijke uitspraken uit een avondmaalspreek — kenmerkend, wat betreft de toepassing:
„Christus geeft — een ieder zegge: aan mij; want Christus geeft, en als Christus geeft, dan moogt gij niet zeggen: het is niet voor mij. Om te geloven, moet gij niet zien, of gij het waard zijt; maar daarbij geldt dit éne: Gij hebt honger en dorst, en de ellendige, in zichzelf verlorene en verdoemenswaardige zal het weten: Als Christus mij niet met Zijn lichaam spijzigt en met Zijn bloed laaft, dan moet ik sterven..."
„Hij laat dat brood voor ons breken en de drinkbeker aan ons meedelen en zegt: zo zeker als Ik voor u het brood laat breken en u de drinkbeker laat meedelen, even zeker is voor u Mijn lichaam aan het kruis geofferd en gebroken; ik zeg: voor u; want als ik zou zeggen: voor iedereen, dan zou ik teveel zeggen; maar als ik zou zeggen: voor alle uitverkorenen, dan zou dat daarom te weinig zijn, omdat iemand in de gestalte van de tollenaar niets anders weet, dan dat hij verloren is, als God hem niet blij maakt..."
Zo voedt Christus Zelf zijn bruid in het laatste der dagen — totdat Hij komt!
E. H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kohlbrugge's ,Enige vragen en antwoorden' (22)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1977

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's