Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet in eigen  kracht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet in eigen kracht

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

OuderlingJ. Roos diende gemeenten in Nederland en Zuid-Afrika

L. Vogelaar

De begeerte tot tet zendingswerk werd niet vervuld, maar als ambtsdrager magj. Roos (87) al meer dan een halve eeuw dienstbaar zijn. Hij werd in 1951 kerkenraadslid in de Gereformeerde Gemeente van Goudswaard en dient daar nu opnieuw in het ambt. Tussentijds was hij ouderling in Nieuw-Beijerland en het Zuid-Afrikaanse Randburg. 'Zo lang als ik ambtsdrager ben, heb ik altijd een diep gevoel van afhankelijkheid gehad. Wat was het me vaak tot verwondering als de Heere kennelijk doorhielp.'

Roos werd op 30 januari 1923 in Nieuw-Beijerland geboren. Hij werd gedoopt door ds. A. van Dijke. Nadat deze naar Amerika terugkeerde, stond ds. D.C. Overduin voor de tweede maal een korte periode in Nieuw-Beijerland. In de jaren 1928-1936 werd de gemeente opnieuw door ds. Van Dijke bediend. Hij overleed tijdens een bezoek aan de Verenigde Staten. 'De eerste keer dat ds. Overduin op Nieuw-Beijerland stond, was juist de Eerste Wereldoorlog uitgebroken, ' zegt Roos. 'Mijn vader was in militaire dienst en kreeg van ds. Overduin een boek mee. Later biechtte hij op dat hij het boek op de veerboot Numansdorp-Willemstad bad laten liggen. Ds. Overduin werd niet boos, maar zei: 'Piet, je weet soms niet waar het goed voor is.' Toen vader weer op de boot zat, kreeg hij het boek terug van de kapitein, en die bleek er zeer door gesticht te zijn.' Ds. Overduin kon goed met de jeugd omgaan en meesterlijk catechiseren, weet Roos uit overlevering. 'In de volksmond kerkte je in de grote kerk (de Hervormde Kerk), de doelkerk (de Oud Gereformeerde Gemeente aan de Voordoel) of aan de Middelstraat (de Gereformeerde Gemeente). Tijdens een van de lessen vroeg ds. Overduin aan een meisje dat een beetje naïef was; 'Trui, wat is de ware kerk? ' 'De Middelstraat, dominee, ' antwoordde ze prompt. Dat had hij wel verwacht natuurlijk. Mijn zwager zat bij Piet Overduin, de latere predikant, op de Catechisatie. Als niemand wist waarover de vorige les gegaan was, zei ds. Overduin tegen zijn zoon: 'Piet, zeg jij het eens.' En dan vertelde Piet wat er behandeld was, maar voordat hij de kans kreeg er wat mee te worden, zei zijn vader: 'Nu hoef je niet trots te wezen, hoor, Piet.' En tegen de anderen: 'Jongens, hij loopt met de pilletjes in zijn zak, hoor.' Toen de kerk werd schoongemaakt, kreeg iedereen het verzoek zijn bijbeltje mee naar huis te nemen. Een paar overijverige jongens wilden de kanselbijbel naar de pastorie brengen, maar lieten hem in de modder vallen. Toen liet de predikant een paar minder parlementaire woorden horen.

Samen met diaken J.B. de Winter kwam ds. Overduin eens wat verlaat op een ledenvergadering. De Winter was een innemende, wat stille man. 'Nou, hier zijn we dan: Daan, de spreker en Jan, de zwijger, ' kondigde de dominee aan. Op Nieuw-Beijerland werd vroeger bij de uitgang gecollecteerd. Mijn vader hielp daar als hulp koster aan mee. Na de dienst gaf hij de collectezak af in de consistoriekamer. Mijn broer Piet liep dan mee. Ds. Overduin liet hem dan een psalmversje opzeggen met r's erin, want die kon Piet nog niet zeggen. Als beloning kreeg hij vervolgens een puntzakje met pepermunten. Toen ik er als vierjarig ventje een keer bij was, zei ds. Overduin: 'Delen met je broertje!' Naar de doordeweekse bijbellezingen kwamen ook enkele onkerkelijke mensen luisteren, omdat ds. Overduin zo boeiend preekte. De predikant rondde zijn preek dan altijd zo af dat ze nieuwsgierig waren naar het vervolg. Ook de periode van ds. Van Dijke herinner ik me nog goed. De meester op school had ons manieren geleerd: als je de dominee of iemand van de overheid tegenkomt, neem je je pet of muts af en groet je netjes. "Dag, dominee, ' zeiden we dan ook als we ds. Van Dijke tegenkwamen. Dan kreeg je een knikje. We groetten de politieagent ook. Maar die keek ons aan alsof hij het maar verdacht vond.'

Indrukken

Na het overlijden van ds. Van Dijke brak een langdurige vacante periode aan. 'Toen ik 14 jaar was, kwam ds. J.D. Barth uit Dordrecht in Nieuw-Beijerland het Avondmaal bedienen. Aan het eind van de nodiging zei hij: 'Is er dan niemand meer? ' Toen kwam er nog één man. Ik voelde toen even heel sterk hoe gelukkig Gods volk is. Toen ik een jaar of 17 was, is de Heere gaan doorwerken. Toen moest ik inleven: te moeten sterven en niet te kunnen sterven. 's Nachts lag ik soms tot 4 uur wakker, want als ik eens niet meer zou ontwaken? Als ik dan weer wakker werd, was het zo'n wonder voor me dat ik er nog was. In die tijd brak de oorlog uit. Een Nederlandse Fokker schoot een Duits vliegtuig in brand. Het toestel stortte bij Goudswaard neer. We stonden in Nieuw-Beijerland allemaal op straat om ernaar te kijken. 'Dat zijn onze vijanden, ' zei mijn oudoom, ouderling A. van Bochove. Daar had hij gelijk in, maar ik leefde zo onder indrukken dat ik zei: 'Ja, oom Aart, maar het zijn wel mensen met een ziel voor de eeuwigheid.' Toen zei hij niets meer en ging hij stil zijn huis in.'

Zo Hij vertoeft...

'Ik beloofde de Heere in die tijd: Heb geduld en ik zal alles betalen. De schuld drukte zo. Als ik nu maar eens heilig voor God zou kunnen leven... Dat probeerde ik, ook al was me van jongsaf voorgehouden dat de zaligheid alleen in Christus' werk ligt. Daar was ik nu blind voor. Het duurde geruime tijd voordat de Heere mijn ogen ervoor opende: ik maakte de schuld dagelijks meer en kon niets ervan afbetalen. Toen is de noodzaak van een Borg zo op m'n ziel gebonden dat ik de hele nacht gesmeekt heb: 'Schenk me Jezus of ik sterf.' Het woord 'geef durfde ik niet te gebruiken; dat klonk me te vrijpostig. Zo teer lag het. Ik stond op van m'n knieën. Ik zie me nog staan, daar bij het nachtkastje: toen kwam de Heere over met de woorden 'Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.' Dat klonk als met een hoorbare stem. 'Zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken? ' Er lag zoveel kracht in, dat het was alsof ik Hem mocht omhelzen. Daar heb ik twee weken in geleefd. Het was zo'n vrede in mijn ziel! Ik deed rnijn werk, maar het hart was Boven. Dat is niet onder woorden te brengen. Alle strijd was weg. Ik was in de werkplaats bezig toen het ineens in mijn gedachten kwam: Jongen, je denkt Een belofte gekregen te hebben, maar het staat niet in Gods Woord, dus het heeft geen dageraad. Dat kon ik niet begrijpen: zou iets dat zo duidelijk was geweest niet in de Bijbel staan? Het was een influistering van satan, maar dat had ik niet in de gaten. Het was bedoeld om me in de wanhoop te brengen, maar achteraf zeg ik: Het heeft heilzaam gewerkt, want het dreef me uit naar Gods genadetroon en naar Zijn Woord. Twee jaar heb ik naar die tekst gezocht: 'Zo Hij vertoeft, verbeid Hem...' Dat er een concordantie bestond, wist ik niet eens. De Heere gaf zoveel lust tot Schriftonderzoek, dat ik soms vergat waarom ik zat te lezen en te zoeken.'

Betrapt

'Vroeger was mijn overgrootvader Jan van Bochove koster in de Gereformeerde Gemeente van Nieuw-Beijerland geweest.

Hij was opgevolgd door zijn schoonzoon, opa Roos, en opa werd later opgevolgd door zijn dochter en haar man, GJ. Izelaar. Sindsdien is het kosterschap in de familie Izelaar gebleven. Mijn vader was hulpkoster, en mijn broer Jo ook lange tijd. Wij gingen na de dienst altijd koffiedrinken in het kostershuis naast de kerk, eerst bij opa, later bij tante Jannetje. In die tijd van lezen en zoeken ging ik echter gauw naar huis. Daar las ik in de kanttekeningen wat er over de tekst van de gehoorde preek stond. Ik ging dan met de Bijbel in de erker zitten, want daar kon ik de andere gezinsleden zien komen. Dan legde ik het boek gauw weer op het dressoir. Op een keer was ik er echter zo in verdiept dat ik ze niet zag komen, ik hoorde hen niet door het grind lopen en ik hoorde de deuren ook niet. Opeens stonden vader en moeder voor me. Ik voelde me betrapt, want ik wilde niet laten merken wat er in me omging. Mijn ouders zeiden niets. Vader ging De Saambinder zitten lezen. Moeder ging naar haar slaapkamer en haalde de levensbeschrijving van ds. H. Roelofsen. Zonder een woord te zeggen legde ze het boekje voor me op tafel. Ik had het liever stiekem op zolder gelezen, maar nu lag het daar. Ik deed het open, weer dicht, weer open. Toen begon ik toch maar te lezen en het bemoedigde me: ie dominee was ook 17 toen de Heere in zijn hart begon te werken. Er waren veel overeenkomsten met rnijn eigen zielservaringen. Ik was zo verwonderd, want ik dacht dat ik de enige was die op die leeftijd zo liep te tobben. Vanaf toen durfde ik openlijk in de Bijbel en in goede boeken te lezen. De andere vijf kinderen hebben me er nooit mee geplaagd. Na twee jaar vond ik de tekst waarmee ik vertroost was: abakuk 2:3b.'

Tot in de nacht

'Nadat mijn zus trouwde, kreeg ik haar zolderkamer, boven de slaapkamer van rnijn ouders. Vaak was ik tot 2 uur 's nachts aan het lezen en onderzoeken. De lichtknopjes draaide je in die tijd met een klik om. Vader hoorde dat (de wanden waren van hout) en zei: 'Jan, dat vind ik toch niet goed, hoor. Je hebt je rust nodig.' Maar ik kon het niet laten. Voortaan ging ik op het bed staan en draaide het bolletje los als ik ging slapen. Tegen de overburen zeiden m'n ouders: 'Hij gaat nu niet meer zo laat naar bed.' Maar dat was overbuurvrouw Mina niet met hen eens: 'Ik kan vanuit de bedstee precies zijn raam zien. Het licht brandt nog steeds tot een uur of twee."

Een belofte

Toen Jan Roos 18 jaar was, werden dunne plekken in zijn maagwand en een ontstoken blindedarm geconstateerd. Voor het eerste was een dieet nodig, voor het tweede een operatie. Jan kreeg het echter benauwd door de vragen die de dokter stelde over de ziekten die in zijn familie waren voorgekomen: „Opa Roos maagkanker, oma Roos-van Bochove leverkanker, en mijn zus Lena had vanwege een gesprongen blindedarm drie maanden in het ziekenhuis gelegen, op het randje van de dood. Wat moest ik doen? Ik ging naar ouderling Van Bochove, want daar logeerde ds. Lamain. Beiden zeiden dat de Heere doktoren had gegeven om ons te helpen en dat ik me daar maar aan moest overgeven. Ds. Lamain zou me in het ziekenhuis bezoeken. Uit achting voor hen heb ik toegestemd in een operatie. Ik vroeg de chirurg of dat zonder narcose kon, zodat ik kon bidden of ik mocht blijven leven. Hij verdoofde me toen plaatselijk. Tijdens de operatie beloofde ik dat ik, als ik mocht blijven leven, voortaan 's zondags drie keer naar de kerk zou gaan. Bij ons gingen vader en moeder beurtelings naar de drie diensten, de ene zondag vader twee keer, de andere zondag moeder. De kinderen gingen maar twee keer, maar dat werd me tot schuld. De eerste zondag dat ik weer thuis was, leerde ik mijn vragen voor de catechisatie. Dat was wel goed, maar het was niet wat ik beloofd had. De tweede zondag draalde ik zo lang dat ze in de kerk al aan het zingen waren. Ik liep toen de kerk voorbij, een blokje om, terwijl voor mijn gevoel overal mensen naar me

keken. De derde zondag ging ik op tijd. Naar gewoonte wilde ik bij tante in het kostershuis rnijn overjas ophangen. 'Wat nu? Je komt toch 's middags nooit naar de kerk? ' zei ze. Daar schrok ik zo van dat ik met mijn overjas aan de kerk in ging. Kort na de eerste middagdienst die ik bijwoonde, las ouderling Van Bochove eens Psalm 23-Dat ging met zoveel vertroosting bij me naar binnen, dat het niet onder woorden te brengen is. D s Lamain zei weleens: 'Dat kan ik niet zeggen; dat kun je alleen maar beleven.' 'De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken...' Op dat ogenblik mocht ik geloven. Wat heeft die kleine psalm een grote inhoud. En toen dat laatste gedeelte: 'En ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen.' Toen viel alle mensenvrees weg. Van de preek weet ik niets meer, maar de Schriftlezing had gesproken. Juist tijdens de middagdiensten ontving ik vaak onderwijs. Terwijl ik rnijn ongeluk inleefde, dacht ik dat al die aandachtig luisterende mensen bekeerd waren en dat de ouderlingen en diakenen heilige mensen waren.'

Een nauw leven

Vanwege zijn maagklachten kreeg Roos tijdens de oorlogsjaren vrijstelling van uitzending naar Duitsland. 'Daardoor kon ik, toen ik 20 jaar was, naar de belijdeniscatechisatie. Ouderling A. van Bochove liet ons in zes weken tijd alle antwoorden van het Kort Begrip leren, 'k Leerde de teksten erbij, want ik ging er helemaal in op. In die tijd werkten we in Hekelingen, aan de overkant van de rivier. Over het kolenpaadje liep ik er naartoe en onderweg las ik in de Bijbel of mijn vragenboekje. Dat was geen vromigheid, maar een onweerstaanbare behoefte aan het onderwijs uit Gods Woord. Terwijl in Nieuw-Beijerland bijna iedereen naar de kerk ging, deed in Hekelingen bijna niemand dat. Op de plaats waar ik werkte, werd dan ook veel gevloekt. Maar dat was opeens over. Toen ik ging terugdenken, wist ik wanneer dat geweest was: ze hadden me voor m'n boterhammen zien bidden. Onvoorstelbaar dat dat geen vijandschap uitlokte, zoals dat zo vaak gebeurd is, maar dat het indruk maakte. En dat terwijl ik vaak zoveel valse schaamte had. Dat bleek wel toen we in die zes weken een balkon moesten maken. We vervaardigden het in de werkplaats, maar toen we het gingen monteren, zouden we in dat huis een nacht overblijven. Ik maakte wat bezwaar, want ik had nog zoveel te leren dat ik geen avond kon missen. 'Je laat ons toch niet in de steek? ' zei de zoon van m'n baas. Ik dacht: Straks wordt er om mij lelijk gedaan over de godsdienst. Dus ik zei dat ik zou meegaan, maar dat ik wel graag 's avonds m'n vragen wilde leren. Toen het karwei klaar was, werd er een borreltje geschonken, maar ik ging naar boven om te leren. Ik hoorde nog dat de anderen tegen elkaar zeiden: 'Begrijp jij dat nou? ' Boven zou ik naast de zoon van mijn baas slapen. Ik dacht: Ik moet zorgen dat ik gebeden heb voordat hij komt. Terwijl ik op m'n knieën lag, kwam hij echter naar boven. Hij zei niets, hij spotte niet, maar hij knielde naast me en ging ook bidden. Toen was ik beschaamd. We hebben daarna op bed nog een hele tijd liggen praten. Ik heb later wel gedacht: Wat word je in zon tijd toch van alle kanten bekeken. En dan gaat het niet om je woorden, maar of het leven blijkt uit je daden. Een man van 42 zei tegen me: 'Ik ben blij dat ik met je magwerken, dan hoef ik niet te vloeken.' Het was zon nauw leven in die tijd, maar dan leef je meer en meer in: er is niets van jezelf bij, het is allemaal genade als de Heere iets schenkt in je leven en als een ander er iets van zien mag.' Ds. G.H. Kersten zou de belijdenis afnemen, maar hij werd begin 194.4 ziek, dus toen kwam dr. G. Steenblok uit Poortvliet. 'Twee meisjes in mijn groep waren openlijk teleurgesteld: ds. Kersten zat in de Tweede Kamer; ze zagen het als een eer dat ze bij zon dominee belijdenis mochten doen... En nu kwam hij niet.'

Nieuw-Beijerland gespaard

Tijdens het laatste oorlogsjaar kwamen er Vi's over Nieuw-Beijerland heen, door de Duitsers afgeschoten richting geallieerd gebied. 'Je hoorde er soms wel een paar per nacht overkomen, met een knorrend geluid, en aan de achterkant zag je de vlammen eruit komen. Soms raakte zon ding uit de koers en ging hij rondjes draaien tot de benzine op was. Zo zijn er ook bij Nieuw-Beijerland een paar neergestort, maar dat heeft geen slachtoffers gevergd. Het dorp is ook eens wonderlijk gespaard toen een vliegtuig achternagezeten werd door een jager. Het vliegtuig liet zijn bommen vallen om weg te kunnen komen. Er viel één bom net voor Nieuw-Beijerland en één net erna. Niet één bom in het dorp.'

De eerste Avondmaalsgang

Roos kwam bij de ouders van de latere ds. L. Huisman op gezelschap. 'Als er op bid-en dankdagen mensen van buitenaf naar de kerk kwamen, waren ze bij Huisman welkom. Als de stoelen op waren, werd er een plank over een paar veilingkisten gelegd. Als er dan over het geestelijk leven gesproken werd, zat ik stilletjes te luisteren.' Jan Roos was 22 jaar toen hij een sterke begeerte had om aan het Avondmaal deel te nemen. Bij Huisman woonde in die tijd een dochter in, met haar man, de latere ouderling D. Alblas. 'Na het gezelschap bracht Dirk Alblas me altijd thuis: van de Achterdoel naar de Voordoek Naar de oudere mensen hadden we alleen maar geluisterd, maar onderweg praatten we wel, want we herkenden veel in eikaars weg. Als we nog niet uitgepraat waren, draaiden we bij rnijn ouderlijk huis om en bracht ik Dirk terug. Beiden leefden we in dezelfde tijd met een sterke trekking naar de Dis des Verbonds. Ds. H. Ligtenberg sr., de consulent, kwam Avondmaal houden. Vanaf de kansel werd m'n hart verklaard. Hoe weet de dominee dat? vroeg ik me af. De nodiging ging uit, maar ik zat als aan de bank geschroefd. De volgende keer kon ik echter niet meer blijven zitten. Ik zat in het midden van de bank en moest twee ooms voorbij. Maar toen ik halverwege het pad was, vergat ik alle mensen. En diezelfde keer ging ook Dirk Alblas voor het eerst aan. Ds. Ligtenberg had de gewoonte elke Avondmaalganger een afzonderlijk woord mee te geven. Tegen mij zei hij: 'Jongeling, je bent nog wel jong, maar nooit te jong om de Heere te dienen. Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.' Wat was het een wonder voor me dat hij juist dié woorden aanhaalde, die me twee jaar bezet hadden. Dirk Alblas had in de bank gezeten met de woorden 'Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om.' Toen kon hij niet langer afblijven. Ook bij hem haalde ds. Ligtenberg precies de woorden aan die kracht gedaan hadden: 'Jongeling, moge het maar zijn zoals Esther naar de koning ging: Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om."

Inwonen op de boerderij

Na de oorlog heerste er grote woningnood. Jan Roos en zijn verloofde schreven zich zowel in Nieuw-Beijerland als in Goudswaard voor een woning in. Uiteindelijk konden ze op de boerderij 'Altijd Zorg' van Leen de Jong komen inwonen, aan de Molendijk bij Goudswaard. Eerst had onderwijzer T. van 't Hof er ingewoond, maar die had een eigen huis toegewezen gekregen. Van 't Hof was diaken in Goudswaard tot hij in 1953 schoolhoofd in Terneuzen werd, waar zijn schoonvader ds. D.L. Aangeenbrug predikant was. Daar is hij later in de Gereformeerde Gemeente in Nederland opnieuw diaken geworden. In Goudswaard zat hij nog even samen in de diakenbank met zijn "opvolger' in de boerderij, J. Roos, en hun huisbaas, L.J. de Jong.

Ds. Van Neerbos

Roos is in de Gereformeerde Gemeenten momenteel de enige ambtsdrager die al vóór de scheuring van 1953 ^^ ^^^ ambt stond. Hij was 28 jaar toen hij in het voorjaar van 1951 diaken werd. Nog in datzelfde jaar ging hij voor het eerst als afgevaardigde naar de classis Rotterdam. Hij moest ook gelijk gaan preeklezen, want de bejaarde ouderling D.L. Andeweg (1872-1960) deed dat niet meer. Andeweg deed dan het gebed en een van de diakenen las de preek. Ouderling J.L. Boone (1906-1986) leidde de andere dienst. Als er een dominee of student naar Goudswaard kwam, werd er drie keer kerk gehouden. Emerituspredikant ds. B. van Neerbos kwam in die tijd nogal eens preken. 'Een bekende uitdrukking van hem was: 'Zet je klomp maar tussen de deur, net als een bedelaar.' En: 'Het volk krijgt geen twéé hemels: hier en hierboven. Het is hier een strijdende kerk."

Doorgeholpen

In 1954 werd Roos ouderling. 'Kort daarna overleden een man uit onze gemeente en een man uit de Hervormde gemeente van wie de vrouw bij ons kerkte. Ze werden op dezelfde dag begraven. Ouderling Boone vroeg me bij hem te komen. Hij vond dat ik de begrafenis in onze eigen gemeente moest leiden; dan ging hij naar die andere begrafenis. Op weg naar huis liep ik te zuchten: oe moet dat toch? Ik was jong en had zoiets nooit gedaan. Bij het hekje voor ons huis gaf de Heere me de tekst voor de rouwdienst. Het was Romeinen 6:23^ 'Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere.' Ik ben naar boven gegaan en heb geklaagd en geroepen tot de Heere of Hij wilde helpen. Toen ben ik op een bloknote rnijn gedachten over die tekst gaan opschrijven. Het ging voor me open; ik kon het zomaar opschrijven. De volgende dag ging ik naar m'n werk. D. Alblas, die inmiddels in Nieuw-Beijerland ouderling was, was bij me in dienst en zei: Je moet gewoon Psalm 90 lezen en daar wat over zeggen.' Dat was een beproeving voor me, maar dat wist hij niet. 'k Ben naar mijn tante, de kosteres gegaan, want ik wilde in de consistoriekamer in de bijbelverklaring van Matthew Henry kijken. Beide teksten zocht ik op. Wat ik over Romeinen 6 had opgeschreven, bleek in grote lijnen overeen te komen met wat Henry erover zegt. De rouwdienst werd aan huis gehouden. De kamer en de keuken zaten vol mensen, 'k Heb Psalm 90 wel voorgelezen, maar toen toch gesproken over de tekst die de Heere gegeven had, Romeinen 6:23. De Heere gaf zo'n opening, dat het me tot grote verwondering was. Boone zou na afloop van de begrafenis van de hervormde man naar het rouwhuis komen en meegaan naar de begraafplaats. Daar zou hij het woord doen. De voorganger was altijd de laatste in de rouwstoet. Dus als laatste werd afgelezen: Ouderling Roos en... (de begrafenisdienaar keek rond en zag dat Boone net was gearriveerd) ouderling Boone.' Ik was opgelucht dat Boone er was. Op de begraafplaats duwde hij me echter opeens naar voren. Toen moest ik zelf spreken. De Heere hielp die dag door.'

Onvergetelijk

Roos had een timmer-en meubelbedrijf achter het huis van zijn ouders. Daarnaast vroeg het lidmaatschap van kerkenraad, schoolbestuur en gemeenteraad zijn tijd. 'Op een keer had ik mijn catechisatielessen nauwelijks kunnen voorbereiden. De burgemeester was geweest, de koster en het schoolhoofd, dus mijn aandacht was steeds afgeleid. Ik zei vrijdagsmiddags tegen m'n personeel: 'Ik ga eerder naar huis om de les van vanavond voor te bereiden.' 'k Was net thuis toen een schooljongen kwam vragen of ik de catechisatie voor de schoolkinderen wilde komen doen die meester Boone altijd hield. Boone was er die dag niet. 'Piet, welke vragen heb je geleerd? ' vroeg ik. 'Vijf, zes en zeven.' En weg was hij. Gelukkig had mijn zwager het boekje dat tijdens de schoolcatechisatie gebruikt werd. Ik las de vragen over, maar ondertussen kreeg ik het steeds benauwder. Hoe moest ik daarover een uur volpraten? Tijd voor voorbereiding was er niet. 'k Ben naar boven gegaan en heb de Heere gesmeekt of Hij wilde helpen. Ik dacht: Ik neem een kinderbijbel mee. Als het niet gaat, lees ik daar maar wat uit voor. Toen ik bij de kerk kwam, schrok ik: de hervormde schoolkinderen waren ook meegekomen, want het was een verzetje dat er een andere catecheet zou zijn. Het zaaltje stroomde vol. Een paar meisjes die ondeugend waren, gingen schuin achter me zitten. Dat moet ik niet hebben, dacht

ik. Ik zei: 'Ik vind het veel gezelliger als jullie vóór me komen zitten.' De les zou beginnen. Wat had ik het moeilijk. Maar wat gebeurde er? 'k Heb toen zo gemakkelijk gesproken, dat ik later wel gezegd heb: 'Zon catechisatieles heb ik nooit meer meegemaakt.' Ik ging met de kinderen in gesprek, en eigenlijk ging het vanzelf. Aan het eind wilden ze niet naar huis; ze vroegen of ik verder wilde gaan. Dat lag niet aan mij, maar de fieere gaf dat er beslag lag. Dat vergeet je nooit meer. Wat bleek nu achteraf? De meester had tegen die jongen gezegd: 'Meester Boone is er niet. Ga eens bij Roos vragen wie de catechisatie doet.' Maar Piet had tegen mij gezegd: 'Meneer Roos, de meester vraagt of ü het doet.' Dus dat was heel wat anders. Na de middagcatechisatie had ik geen tijd meer om de les van die avond voor te bereiden. Maar ook toen hielp de Heere kennelijk door.'

Geen woorden, maar het Woord

Roos was nog niet zo lang ouderling toen ouderling J.L. Boone naar Nunspeet vertrok, 's Zondags leidde Roos één dienst helemaal, in de andere dienst deed hij het gebed en las diaken L.J. de Jong een preek. 'Ik had het voor mezelf niet breed, ' zegt Roos. 'Als ik 's morgens kennelijk geholpen werd, dacht ik: Ik zal nooit meer twijfelen. Maar 's avonds was het dan vaak weer precies eender. Altijd maar weer afhankelijk, en dan toch weer doorgeholpen; de Heere staat voor Zijn werk in. In 1955 E^^S ouderling D.L. Andeweg naar zijn dochter in Rotterdam. Toen bleef ik als enige ouderling over. Na enige tijd werden H.A. Riedijk en L. Andeweg ouderling. Met Leen Andeweg had ik iets meegemaakt toen ik nog diaken was. Zijn zus kwam vragen of ik hem wilde bezoeken, want hij zat zo in het donker. Ik schrok ervan: Wat moest ik daar zeggen? Terwijl ik

erheen fietste, zat ik maar te zuchten of de Heere wilde helpen en me de juiste woorden zou willen geven. Ik overdacht wat ik zou kunnen zeggen. In de bedstede van zijn huis aan de Oudedijk lag Andeweg te kronkelen van benauwdheid. De duivel viel hem zo aan, dat hij niet wist waar hij het zoeken moest. 'Ik weet me geen raad, ' zei hij. Opeens zei ik: 'Als hij in de duisternissen wandelt, en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des Heeren, en steune op zijn God' (Jesaja 50: I0b). Dat wilde de Heere gebruiken om Andeweg uit de banden te halen. Alles wat ik onderweg overdacht had, hoefde ik niet te zeggen; alleen de tekst die ik op dat moment kreeg. Zo moet de mens er steeds weer tussenuit. Ik dacht een heel gesprek te moeten voeren, maar de Heere had niijn woorden niet nodig, Hij gebruikte Zijn eigen Woord. Zo kon ik er niets mee worden, 'k Heb niets meer gezegd, alleen nog een stukje gelezen en een gebed gedaan.'

Een weg geopend

Roos werd scriba en later preses van de kerkenraad en voorzitter van het schoolbestuur. De scheuring van 1953 was aan Goudswaard voorbijgegaan, maar in 1962 kwam het alsnog tot een breuk. Van de vijf kerkenraadsleden bleven alleen L.J. de Jong, die inmiddels ouderling was, en J. Roos in het kerkverband. 'Het kostte moeite nieuwe ambts-dragers te vinden, ' zegt ouderling Roos. 'Steeds weer bedankten mensen die waren gekozen. Eindjaren zestig waren er wel enkele diakenen bijgekomen.

maar De Jong en ik waren nog steeds met z'n tweeën als ouderling. Ondertussen dacht ik na over de groei van het bedrijf. De werkplaats achter mijn ouderlijk huis werd te klein. Als er in Nieuw-Beijerland een gebouw beschikbaar was, ging ik er naartoe met de verzuchting of de Heere het plan wilde afbreken als het niet in Zijn goedkeuring was. ledere keer kwam er iets tussen: het gebouw was net verkocht, of er was geen werkplaats toegestaan. Ik kende de directeur van de technische dienst in Nieuw-Beijerland goed en vroeg hem of er geen locatie voor nieuwbouw beschikbaar was. Hij zei: 'Er is één plek: de hoek Nijverheidstraat/Irenestraat. Ga maar gauw naar de gemeentesecretaris, voordat een ander je voor is.' De gemeentesecretaris zei dat er een werkplaats gebouwd mocht worden, maar vanwege de locatie moest er een bungalow bij. Ik ging naar de bank en liet het plan zien. Dat had ik vaker gedaan en dan waren ze op de bank heel terughoudend. Nu wilden ze me echter direct helpen. Dus er was onverwachts een plaats en er was onverwachts geld, maar mocht ik uit Goudswaard weg? Kort daarna werd diaken S. van Steensel tot ouderling gekozen en M.C. van der Bie tot diaken. Beiden namen het in beraad, 's Zaterdags had ik nog geen bericht. Ik lag van narigheid op de divan, steeds maar zuchtend of de kerkenraad nu eens uitgebreid zou mogen worden. Even later kwam Van de Bie zeggen dat hij het aannam. Van Van Steensel hoorde ik niets. Wat heb ik die nacht liggen tobben! 's Zondagsmorgens kwam ik in de consistoriekamer en vroeg Van Steensel hoe het ermee stond. Hij had het er erg moeilijk mee en haalde alleen maar zijn schouders op. Ik moest die morgen lezen. 'Wat moet ik nu tegen de gemeente zeggen? ' vroeg ik. Weer een schouderophalen. Ik stond al met de knop van de deur in de hand, toen hij het moest opgeven; hij zei dat hij het moest aannemen. Dat heb ik toen mogen bekendmaken, zonder dat het op het mededelingenbriefje stond. Hierdoor kreeg ik vrijmoedigheid om naar Nieuw-Beijerland te verhuizen.' Naar Zuid-Afrika Op 30 juni 1970 nam Roos in Goudswaard afscheid. In zijn geboorteplaats Nieuw-Beijerland werd hij op 27 januari 1971

—zijn trouwdag— weer tot ouderling gekozen. Daar maakte hij mee dat de gemeente na 38 jaar weer een predikant kreeg. Een vroegere ouderling van de gemeente, L. Huisman, was inmiddels zendingspredikant in Bophuthatswana (Zuid-Afrika). Een dia-avond die hij in Nieuw-Beijerland hield, deed bij Roos het verlangen ontwaken om ook op het zendingsveld werkzaam te mogen zijn. Hij sprak erover met de voorzitter van het zendingsdeputaatschap. Er bleek behoefte te zijn aan mensen die catechese en zondagsschoolwerk konden verzorgen. 'Op advies van de voorzitter ben ik er alvast naartoe gegaan om te acclimatiseren. Ik zou in Afrika wel nader bericht krijgen.' Roos verkocht zijn bedrijf. Op 15 december 1976 nam hij afscheid als ouderling en vijf dagen later zat hij met zijn vrouw en hun twee zoons in het vliegtuig. Zijn dochter bleef met haar man en kinderen in Nieuw-Beijerland. 'Ik had contact opgenomen met diaken J. Neels in Randburg. Die kende ik doordat hij diaken in Klaaswaal was geweest. Hij was in 1971 geëmigreerd. Ik vroeg hem of hij tijdelijk onderdak wist. 'Kom maar bij ons, ' zei hij, en zijn vrouw kwam ook nog aan de telefoon om te verzekeren dat we welkom waren. We zijn negen weken bij hen in huis geweest. Ondertussen werd duidelijk dat het deputaatschap er de voorkeur aan gaf inlandse werkers op te leiden voor het kerkenwerk. Dat is heel moeilijk voor me geweest. Spijt van de emigratie had ik echter niet. En m'n zoons hebben weleens gezegd: 'Als we niet naar Zuid-Afrika waren gegaan, hadden wij onze vrouwen niet leren kennen.' Ik kwam dus niet in dienst van de zending, maar werd wel lid van het curatorium. Voor de toe latingsgesprekken, tentamens en examens reed ik naar het zendingsveld. Ondertussen had ik in de omgeving van Randburg een 'plot' gekocht, zoals ze dat noemen. Op dat perceel stond een huis en kon ik een bedrijf bouwen. De

eerste opdracht was het timmeren van kerkbanken voor het zendingsveld in Bophuthatswana. Die maakten we toen de werkplaats nog niet eens helemaal klaar was.'

Catechisatie

Begin 1982 werd Roos ouderling in Randburg en later ook voorzitter van de kerkenraad. Er was veel tact nodig bij het leidinggeven aan de emigrantengemeente. Voor de huisbezoeken moesten grote afstanden worden afgelegd. In die tijd kwamen een jeugdvereniging en een zangvereniging tot stand en werd een eigen school opgericht. Van tijd tot tijd bezocht een predikant uit Nederland de gemeente in Transvaal, die nooit een eigen herder en leraar heeft gehad. Ze waren soms een paar weken bij Roos in huis. 'Vanwege de afstanden die de mensen moesten afleggen, combineerden we activiteiten. De jeugdvereniging werd tegelijk met de vrouwenvereniging gehouden. Catechisatie hielden we direct na de dienst. De ouders dronken dan koffie en lazen De Saambinder, terwijl ze op hun kinderen wachtten. Catechiseren heb ik altijd graag gedaan. Hier in Goudswaard moest ik soms met behoorlijke niveauverschillen rekening houden, want niet alle jongeren hadden op een christelijke school gezeten. 'k Heb altijd geprobeerd vriendschappelijk met de kinderen om te gaan. Gelukkig heb ik nooit ordeproblemen gehad. Corrigeren deed ik vaak met een kwinkslag. In Randburg zat een stelletje steeds met elkaar te smoezen. Ik stopte, maar het duurde even voordat ze in de gaten kregen dat het voor hen was. 'Houden jullie nu zóveel van elkaar? ' zei ik. ledereen lachte. Die jongen en dat meisje hebben nooit meer onder de les met elkaar gekletst.'

Terug naar Nederland

In april 1994 keerde het echtpaar Roos naar Nederland terug. 'Mijn vrouw kon niet autorijden. Dat was in Zuid-Afrika echt een handicap: als ik eens weg zou vallen, zat zij geïsoleerd. Daarom wilde ze graag terug. Toen er in Goudswaard een dienstwoning van een autobedrijf beschikbaar kwam, zijn we daar ingetrokken.' In 1995 werd Roos weer ouderling in de gemeente waarvan hij 25 jaar eerder afscheid had genomen. Samen met de drie andere ouderlingen leidt hij de leesdiensten. Elk jaar verblijft hij van november tot februari in Zuid-Afrika. 'Mijn zoons woonden aanvankelijk naast elkaar, maar de jongste is later naar een zendingsveld in Zululand gegaan, 55^ kilometer daar vandaan. Bij beiden breng ik een aantal weken door. We waren er eens op bezoek toen mijn dochter belde. Mijn vrouw werd slecht ter been en nu kwam er een aanleunwoning in Piershil vrij. 'Dat doen we, hoor, ' zei m'n vrouw spontaan. Een uur later belde onze dochter terug: Weet u het zeker? Want dan gaan we alles verhuizen.' We vonden het goed. Toen we terugkwamen in Nederland, konden we er gelijk in. Het appartement was behangen en gestoffeerd en onze spullen stonden erin.' Mevrouw Roos heeft er nog een paar jaar gewoond. Ze was 77 jaar toen ze op 16 juli 2002 overleed.

Er zelf in meedelen

Inmiddels staat ouderling Roos ruim 52 jaar in het ambt. 'Zo lang als ik ambtsdrager ben, heb ik altijd een diep gevoel van afhankelijkheid gehad. Dat gaat nooit over. Als ambtsdrager kun je het dikwijls benauwd hebben, 'k Heb altijd vreselijk tegen de werkzaamheden opgezien. Wat was het me dan vaak tot verwondering als de Heere kennelijk doorhielp, en dat is nog zo, na al die jaren. Als ik een dienst mag leiden, valt alles weg. Dan gebeurt het dikwijls met zoveel vermaak, dat het de beste uurtjes van de week zijn. Maar de volgende keer kun je het weer niet in eigen kracht. Maar wat is het vooral tot verwondering als je zelf iets mag hebben van wat je leest. Een dorsende os mocht in Israël niet gemuilband worden: hij mocht van de oogst meeeten. Zo is het ambtelijk werk ook. De Heere heeft geen slaven in Zijn dienst, 'k Mag het Woord niet alleen lezen en erover spreken, maar ik mag er zelf weleens in meedelen.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Oude Paden | 44 Pagina's

Niet in eigen  kracht

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Oude Paden | 44 Pagina's