Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

XV. Grootheid en val.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

XV. Grootheid en val.

Eene levenstaak

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe was, deze vraag dient thans beantwoord, de machtige kardinaal Wolsey gekomen tot den toestand, den zoo treffenden, waarin wij hem het laatst aantroffen ?
Eerzucht en heerschzucht waren, gelijk men weet, de hoofdtrekken in het karakter van den prachtlievenden, alvermogenden kerkvoogd. Grootschheid des levens zocht hij, niet het Koninkrijk Gods.
Zoo moest het hem dan wel diep grieven, dat hij, wien nog slechts één hooge waardigheid in de Kerk, het pausschap, overbleef, zich dit telkens zag ontgaan. Twee malen had keizer Karel V het hem beloofd, doch telkens werd toch te Rome een ander gekozen. Dit nu duldde Wolsey niet. Hij zou zich wreken.
Wreken, al kwam heel Europa er door in beroering, en — al zou het ten slotte zijn eigen val worden, en tegelijk in Engeland de Hervorming, zoo fel door hem gehaat, doen zegevieren.
Koning Hendrik VIII, die zijne gemalin, Catharina van Arragon, steeds minder liefhad, begon meer en meer te toonen, dat hij de rechtmatigheid van zijn huwelijk met haar, weduwe zijns broeders, betwijfelde, al had ook de paus het indertijd toegestaan. Te gelijk ontwaakte Hendriks genegenheid voor een harer hofdames, de schoone en edele Anna Boleyn. Was Catharina streng Roomsch, Anna helde over tot de Hervorming.
Voornemens met Anna Boleyn in den echt te treden, begreep Hendrik VIII, dat dit niet ging, tenzij de paus eerst zijn vorig huwelijk onwettig had verklaard en dus de uitspraak zijns voorgangers had vernietigd, — vreemd begrip van onfeilbaarheid voorzeker! Te Rome echter ging men, toen de aanvraag kwam, sluw te werk en vroeg alIeen, hoe uit deze zaak het meeste politieke voordeel te behalen. Er werd volstrekt geen haast gemaakt, zoodat Hendrik eindelijk eenen tweeden gezant zond, om op wat spoed aan te dringen. Men kon bijv. Wolsey en eenen anderen legaat z. i de beslissing overlaten. De paus gaf toen aan Wolsey en Campeggio macht, het huwelijk voor onwettig te verklaren. Weldra echter bleek dit voor 't pauselijk belang min wenschelijk, en weêr werd er allerlei uitstel gezocht en naar eene schikking gestreefd. Dit mislukte; nogmaals werd uitstel gezocht. Catharina smeekte intusschen op roerende wijs den koning, haar niet te verstooten. Eindelijk zou de beslissende uitspraak volgen, doch opnieuw werd — 't was 23 Juli — de zitting verdaagd tot. .. October.
Nu werd de koning woedend. Een geheele ommekeer had plaats in zijn karakter. Al het booze in hem kreeg de overhand.
Hij zwoor wraak aan den paus; hij zou zich ook wreken op 's pausen eersten dienaar in Engeland, op Wolsey, te meer, daar deze blijkbaar begon te betwijfelen, of Anna Boleyn wel nog zuiver stond in het Roomsche geloof.
Zoodra men bespeurde, dat Wolsey in ongenade bij den koning gevallen was, trof hem bet lot van zoovelen, die, na hoog gestegen te zijn, weder omlaag moeten. De een voor, de ander na viel hem af, ja koos tegen hem partij. Edelen en burgers beide klaagden nu over hem. Zij konden het veilig doen.
Immers, werd de toestemming des pausen tot ontbinding van Hendriks huwelijk niet verkregen, dan zou de koning het wreken op den kardinaal; ging de scheiding wel door, dan zou Anna Boleyn, tot koningin verheven, zeker Wolsey haar ongenade, zoo men dacht, doen ondervinden.
Eindelijk trad de paus zelf handelend op, doch 't was uit staatkundige beweegredenen, tegen Hendrik V I I I , dien hij voor zich daagde. Woedend over deze nieuwe beleediging, zon de koning op wraak en weldra brak, in 1529, de storm tegen den kardinaal los.
Vonnis werd in naam des konings tegen hem geëischt wegen9 de invoering van pauselijke bullen in strijd met de wet en het koninklijk gezag. Hij moest als kanselier aftreden. Wel poogde hij nog den koning te winnen door aanbieding van de kunstschatten, welke hij had verzameld, maar vergeefs. Wolsey vertrok naar zijn huis te Esher, de rechtbank vonniste hem, en, al schold hem de koning de straf kwijt, met do macht des kardinaals was het voorgoed gedaan.
Uit eene zware ziekte hersteld, hervatte hij, met 's konings verlof, zijn werk als aartsbisschop, betoonde zich volijverig, en scheen nieuwe grootheid nabij, toen er plotseling weder een keer kwam. Wolsey had geheime briefwisseling gevoerd met den paus. Waarschijnlijk deswege werd hij verdacht van hoogverraad en opgeroepen om voor den koning te verschijnen.
Dit was het begin van het einde. Hij maakte zich reisvaardig, ging op weg, en 't was op deze reis, dat wij hem de vorige maal aantroffen, gastvrijheid vragend in het klooster te Leycester.
Hij zou die niet lang behoeven.
Naar lichaam en geest krank, bracht Wolsey een paar dagen op zijn leger door. TI ij zou overgebracht worden naar den Tower, het vermaarde kasteel te Londen, dat zoovele gevangenen van grooten naam heeft geherbergd. De bevelhebber van het kasteel kwam te Leycester en poogde Wolsey te bemoedigen.
Doch deze sprak de gedenkwaardige woorden : „Helaas, had ik God even ijverig als den koning gediend, Hij zou mij op mijne hooge jaren niet aldus hebben alleen gelaten. En toch is het de rechtvaardige vergelding van al mijne wereldsche zorg en ijver om enkel aan des konings ijdele zucht naar genot te voldoen, zonder dat ik dacht aan mijne verplichting jegens God".
En toch was hij, die zoo sprak, zelfs nu nog niet ziende geworden, wat betreft de waarheid, die uit God is. Toch was hij dezelfde gebleven jegens de „ketters", en was hem het eenvoudig Evangelie zonder meer eene dwaasheid en ergernis.
Dat blijkt uit de woorden, met welke hij uit dit leven scheidde. „Let op mijne laatste bede", zoo sprak hij even vóór zijn sterven tot den bewaker van den Tower. „Zeg den koning, dat ik hem bezweer in Gods Naam, die verderfelijke nieuwe sekte der Lutheranen uit te roeien. De koning bedenke, dat God hem zijne macht zal ontnemen, zoo hij de ketterij toelaat."
Dit waren zijne laatste woorden. „Te acht uur zult gjj uwen meester verliezen", had hij gezegd. Te acht uur stierf hij, vijand der Hervorming, gelijk hij had geleefd.
Kort daarop werd in der haast een graf gedolven in den tuin der abdij. Daar begroef men Wolsey. Geen gedenkteeken wees de plek aan, waar de man was begraven, voor wien eens alles boog, die de Gemeente Gods had vervolgd, Gods Woord verbrand en de waarheid ver van zich gehouden had. Hij stierf in 1530, in hetzelfde jaar, waarin hij nog voor de derde maal Gods Woord had doen verbranden.
Met Wolsey stierf een der grootste en felste tegenstanders van het werk der Hervorming in Engeland en van Tyndale's arbeid Toch was met den kardinaal de tegenstand niet verdwenen, gelijk wij zullen zien.
Intusschen leert ons het leven en sterven van dezen kerkvoogd veel verstaan, o. a. ook wat de Schrift zegt van „eene kracht der dwaling, dat zjj de leugen zouden gelooven".
Het is begrijpelijk, dat een Roomsch kerkvoogd, die slechts vraagt naar wat zijne Kerk kan groot maken, en die daarbij als Wolsey eerzuchtige, groote plannen heeft, die in wereldsche praal behagen vindt, en eigenlijk voor geestelijke dingen geheel geen oog of hart heeft, de waarheid, die uit God is, bestrijdt, hare belijders vervolgt, de Heilige Schrift verbrandt. Doch ten slotte komt de hoogmoed ten val; do trotsche wordt vernederd, de machtige neergeworpen. Nu ziet hij zijne dwaling in; hij heeft berouw en erkent, aan menschengunst den dienst des Heeren te hebben opgeofferd.
Zijn hem dan werkelijk de oogen opengegaan? Helaas, slechts ten deele. De grootte zijner schuld voor God schijnt hem niet ten volle duidelijk geworden. Immers nog in zijne laatste ure, nu geene aardsche beweegredenen hem meer drijven kunnen, aan de poort der eeuwigheid reeds, zegt hij nog: Laat de koning toch de ketterij — Luthers leer — ten strengste tegengaan ; anders zal God hem het rijk ontnemen.
Ten einde toe blijft Wolsey daarin dezelfde, dat hij de dwaling boven de waarheid verkiest, en meent, Gode eenen dienst te doen, door te bestrijden juist datgene, wat naar den wille Gods is.
Voorwaar, de macht der dwaling is sterk. En terwijl wij het erkennen, om ook nog zoo billijk mogelijk over de vervolgers van Gods kinderen en de tegenstanders van Gods Woord te oordeelen, gevoelen wij, hoe noodig zijn die „verlichte oogen des verstands", waardoor wij in Gods licht het licht zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

XV. Grootheid en val.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1894

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's