Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arm en toch rijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arm en toch rijk

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig zijn de armen van geest, want hunner is hét Koninkrijk der hemelen. (Matth. 5 : 3).

In het Spreukenboek van Salomo is de Goddelijke wijsheid aan het woord. Allerlei ingrijpende waarheden worden ons voorgehouden. De grondgedachte is: „De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid." In dat Spreukenboek vinden we een gebed, het gebed van Agur. Wie Agur is geweest weten we niet, maar al zijn wij met zijn uiterlijke levensomstandigheden niet bekend, de Heilige Geest licht de sluier op van zijn verborgen leven. Agur was een bidder; een bidder bij de gratie Gods. Zijn gebed moge een wonderlijk gebed zijn, het is niettemin een duidelijk gebed en bovenal een kinderlijk gebed. Dat hij vraagt om voor armoede bewaard te blijven, kunnen we verstaan, maar dat hij bidt om bewaard te worden voor rijkdom, klinkt toch wonderlijk.

En toch weet hij, waarom hij zo bidt. Armoede en rijkdom vormen een grote tegenstelling. Armoede betekent gebrek aan het nodige, rijkdom betekent weelde en overvloed. Agur is bang voor de zonde, niet alleen om de gevolgen, maar omdat de zonde een scheiding maakt tussen de Heere en zijn ziel. Als hij arm wordt zal hij zich mogelijk vergrijpen aan het goed van een ander en Gods gebod overtreden. Als hij rijk wordt is het gevaar niet denkbeeldig dat hij zat zijnde, zijn God zal verloochenen. Hij ziet het gevaar van de armoede, maar ook van de rijkdom, daarom vraagt hij kinderlijk om het brood zijns bescheiden deels.

Toch is er een gebied waar we wel gedurig mogen vragen om armoede. Armen heeft Hij met goederen vervuld, maar rijken heeft Hij ledig weggezonden. In het eerste woord uit de kostelijke Bergrede worden wij bepaald bij de Zalig-spreker, bij de zaliggesprokenen en bij de zaligspreking.

Van een berg in Galilea heeft Sions Koning de grondwet afgekondigd van Zijn geestelijk koninkrijk. De bergen zijn breed geplante, diep gefundeerde aardreuzen, die ons naar boven wijzen en ons opwekken om te zoeken de dingen die boven zijn. Het zijn de symbolen van vastheid en zekerheid. Zijn grondslag, Zijn onwrikbre vastigheden, Heeft God gelegd op bergen Hem gewijd.

Sinds de ure dat de gouden Paradijspoort achter de gevallen mens werd gesloten, is er een drang ontwaakt naar geluk. De een zoekt het in zijn geld, een ander in de geneugten van deze wereld en een derde in een wettische godsdienst. Het ware geluk ligt alleen in die God, die Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard. Die Zoon draagt de Naam Jezus, Hem van de Vader gegeven. Die Naam wordt door de Heilige Geest verklaard, want niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest. Hij maakt Zijn volk zalig, dat is gelukkig, door verdienste en toepassing. Van Zijn gezegende lippen zijn de zaligsprekingen gevloeid. Hoe zalig is het volk dat naar die klanken hoort. Zijn woorden zijn daden. Hij spreekt niet alleen zalig, maar Hij maakt zalig. Hij blaast de zilveren bazuin van het jubeljaar van Gods welbehagen. Hij is gekomen om als profeet een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen, om als priester te verbinden, de gebrokenen van hart, om als koning de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis.

En wie zijn ze, voor wie die zaligsprekingen bestemd zijn. Zij worden genoemd, armen van geest. Geestelijk arm zijn wij allen, wij missen Gods beeld en

liggen onder een schuld die wij nooit kunnen afbetalen. Armen van geest, zijn mensen die hun armoede hebben leren inleven. De rijke dwaas had vele goederen, maar toen hij stierf stond hij arm en naakt voor God. Laodicea meende rijk en verrijkt te zijn, zonder te beseffen, dat ze waren, ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt.

arm, blind en naakt. We moeten vooral in deze eerste zaligspreking letten op twee kleine woordjes n.1.: het woordje zijn en het woordje is. Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Die armoede is de onmisbare voorwaarde om rijk te zijn. Die armen van geest ioorden niet rijk, maar ze zijn rijk, want hunner is het koninkrijk der hemelen. De armen van geest worden niet zalig, maar ze zijn zalig, hun zaligheid en hun rijkdom liggen in God. Terecht zegt de apostel Paulus van die armen van geest: „Alles is Uwe, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods." De vrucht van echte genade doet ons arm worden en arm blijven. „Ik zal in het midden van U doen overblijven een ellendig en arm volk."

Omdat in onze dagen zo velen in een Laodicea-stemming verkeren, is dit Evangelie een ergernis en een aanstoot. Velen zijn in hun belijdenis rechtzinnig, maar haten en verachten een prediking, waarin God alles is en de mens niets. Een geraffineerd Remonstrantisme doortrekt meer en meer ons Christendom.

Die armen van geest zijn niet jaloers op die rijke mensen die uit hun bekering leven en met hun bevinding pronken. Holle vaten klinken het hardst.

De inhoud van de zaligspreking is, hunner is het koninkrijk der hemelen. Dat koninkrijk is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, vrede en blijdschap. Door wederbarende genade zijn zij burgers van dat koninkrijk geworden. Hun zal een schat van zegeningen in Hem ten erfdeel zijn. Dat rijk is van hemelse oorsprong. Van dat rijk is Christus Koning. Hij geeft Zijn wettig geroepen gezanten de sleutelmacht om dat hemelrijk te openen voor de boetvaardigen van hart en toe te sluiten voor de onboetvaardige

Hij leert Zijn volk bidden: „Uw koninkrijk kome, " dat is, bewaar en vermeerder Uwe kerk. Wanneer straks de laatste burger van dat rijk zal zijn toegebracht, behoeven we niet meer te bidden: „Uw koninkrijk kome, " maar dan zal dat bidden overgaan in de lofverheffing: „Want U is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in der eeuwigheid."

Niets in ons, maar 't al in Hem, Zo moet men naar Jeruzalem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1962

Daniel | 8 Pagina's

Arm en toch rijk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1962

Daniel | 8 Pagina's