Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Liturgische Opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Liturgische Opmerkingen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daar zijn twee manieren om met de mode in overeenstemming te zijn. De ene manier is: hard lopen om ze bij te houden. De andere manier is: stil blijven zitten totdat de mode u heeft ingehaald. Als niet-deskundige zal ik hiervoor geen voorbeelden uit de vrouwenmode naar voren brengen. Ik bepaal me liever tot de kerkelijke mode. Doch hier ook niet over de kleding van ons dominees. Inderdaad is deze somtijds iets aan de lichte kant en ik kan mij voorstellen, dat een predikant, die enig gevoel heeft voor stijl, dan niet in zijn gewone pak op rouwbezoek gaat. Het komt mij voor, dat een predikant de moed moet hebben zich aan zijn kleding te durven laten herkennen. Doch daar zouden we het niet over hebben.

Neen, ik heb wat anders op het oog. Al sinds vele jaren doen predikanten moeite het mannelijk deel van hun gemeente te bewegen onder de gebeden in de Kerk te gaan staan. Daar zijn heel wat gemeenten, waar dit tot u toe niet gelukt is. De zitten-blijvers werden en worden dan aangemerkt als minder correct. Het is passend en netjes om te gaan staan. Dat was ook de houding van de Israëliet vóór God. De tollenaar stond achter in de tempel en de Farizeër stond voorin. Zij knielden niet of zaten niet bij het gebed, maar stonden. Zo redeneren we dan. Maar och, nu is de mode weer aan het veranderen. Dat is ook al enkele jaren aan de gang. Iemand stuurde me een brief, omdat hij er een beetje mee zat, dat hij niet bleef zitten. In vele gemeenten kan men zich tenminste nog spiegelen aan de Kerekraad, die dan staande met de predikant bidt. Maar in de gemeente van de briefschrijver blijft ook de Kerkeraad zitten, met een kleine uitzondering en de dominees blijven zitten en nu voelt hij zich akelig uit de mode, als hij daar met vijf of zes anderen onder het gebed staat.

Dus nu is staan al niet meer correct. De zitten-blijvers zijn nu weer helemaal in de mode. Alleen moeten zij er nu om denken, dat het nu weer in zulke gemeenten tot de goede toon behoort om te gaan staan onder het zingen. Volgt het gebed op het zingen, dan zingt men staande er gaat zitten voor het gebed. Natuurlijk niet allemaal. De predikant bidt nog altijd staande. Dat verandert misschien ook wel weer, want waarom moet dat eigenlijk? Als het nu voor de gemeente van groter eerbied voor het Goddelijk Wezen getuigt als men zittende bidt in de Kerk, waarom moet dan de predikant zo oneerbiedig zijn om te gaan staan?

Ja maar, egt mijn lezer, wat moet ik nu? Wel, zo lang onder ons het opstaan voor iemand een teken van eerbied is, waarom zou u niet rustig gaan staan bij het gebed in de kerk? Wat geeft het al staat u alleen? Maar is het een beginsel? Dat zou 'k niet durven zeggen. Misschien dat zittende bidden in een openbare bijeenkomst nog het minst eerbiedig is, maar verder kan men uit de bijbel voorbeelden van staan en van knielen aanvoeren. Het gaat er om dat we de verschuldigde eerbied jegens God bewijzen. Dat kan knielende, staande en misschien ook wel zittende. Het komt op de eerbied des harten aan, doch ook op eerbied in de houding. Ja maar, wat voor reden kan er aangevoerd

worden, dat het voor de mannen eerbiediger is om te gaan staan en voor de vrouwen om te blijven zitten. Nou, daar zal niet veel reden voor bijgebracht kunnen worden, dan een kwestie van gewoonte. Of is het de bedoeling, dat de vrouw als het zwakkere vat op deze wijze haar eer krijgt? Ik zou niet willen ontkennen, dat het zijn goede reden kan hebben, misschien wel in de physieke kracht van de vrouw. En ik wil wel uitspreken, dat 'k het een welgeordend geheel vind als men in een oude dorpskerk, de mannen langs de kanten van de kerk ziet staan en de vrouwen in het midden zitten met eerbiedig gebogen hoofd en gevouwen handen, als het ware onder de bescherming der kloeke mannen. Waarom moet zo'n gewoonte veranderd worden? Zitten blijven van allen is vast niet eerbiedig. Gaan staan van de vrouwen verbreekt de schone orde. De man is het hoofd der vrouw. Zij heeft een eigen manier om eerbiedig te zitten onder het gebed. Dus een bepaald beginsel is er niet gemoeid met het handhaven van de gebruikelijke modus of wijze van handelen. Of er geen beginsel steekt achter al de veranderingen, dat moet 'k een open vraag laten. In veel gevallen niet eens. Laten we eens zien, wat er de laatste jaren zoal veranderd is. De voorzang is bij de meesten onzer verplaatst. In onze jeugd begon de voorzanger of voorlezer met de voorzang op te geven. Maar dat was niet goed, want de hele dienst moest onder de beschaduwing van het votum staan. Prachtig, dat hebben we toen maar weer gedaan. Maar in orde IV van het kerkboek, dat de synode aan onze kerk heeft aangeboden, staat vóór het votum een lied. Het is cursief gedrukt, dat woordje lied, dus mag worden weggelaten, maar het schijnt toch geen verkeerde plaats voor een „lied" te zijn. Ik heb over die voorzang later nog wel eens nagedacht en toen bedacht, dat eigenlijk iedere kerk zijn eigen liturgie, d.w.z. zijn eigen orde in de vaste handelingen zou moeten hebben.

Wanneer de consistorie achter in de kerk is, wat is er dan mooier dan dat de kerkeraad met de predikant onder het zingen van het intochtslied naar de kansel en de kerkeraadszetels optrekt. Wilde men dat helemaal goed doen, dan zou de predikant met de kerkeraad z'n plaats moeten innemen en meezingen tot het einde van de psalm. Het naspel van het het orgel moest dan heel kort zijn en daarna kan het stil gebed plaats vinden van predikant met heel de gemeente tegelijk. Dan zou de predikant daarna de kansel kunnen beklimmen en met het votum de dienst beginnen.

Waarom zou er geen vers voordien gezongen mogen worden? Wat ik tegen de voorzang heb is dit, dat het stil gebed van de predikant verstoord wordt door het psalmgezang. Hoe makkelijk zingt men aan de voet van de kansel mee, en men kan geen twee dingen tegelijk doen in dit geval: meezingen en geconcentreerd bidden.

Maar die voorzang als intochtslied heeft minder zin als de predikant, door een deur achter in de kansel binnenkomt of de deur vlak bij de trap van de preekstoel is. Zo moe de liturgie ook met het kerkgebouw in overeenstemming zijn. Een twfde verandering, die wij hebben meegt-naakt is het verdwijnen van de voorleze; Daar kwam ineens zo'n modebui over de kerk, dat de voorlezer moest worden afgeschaft. De dominee moest alles doen. Toch was de bediening van voorlezer een oude, een eerbiedwaardige bediening, die nog uit de eerste eeuwen stamt. Het komt mij voor, dat er niet weinig voor pleit, om juist de dominee niet alles alleen te laten doen. maar hem zoveel mogelijk hulp te geven op en onder de kansel. Natuurlijk is het wel goed er voor te ijveren, dat die hulp aan hoge eisen voldoet. Maar mij dunkt, dat er in elke gemeente toch wel mannen te vinden zijn, die even goed kunnen lezen als de predikant. Ik hoor tenminste wel eens voorlezers, dat 't denk: als ik zo eens kon lezen, wat zou de gemeente luisteren. Natuurlijk is er vaak gebrekkig gelezen, omdat men niet de moeite nam het beste daarvoor te zoeken. Dus dat is de eerste reden, die een voorlezer wenselijk maakt, dat een dominee juist niet voor alles alleen gezet moet worden.

De tweede reden is, dat men tegenwoordig een stroming kan opmerken, d ; e de gemeente meer in de dienst wil betrekken. Vanuit die hoek breekt men tegenwoordig ook wel eens een lans voor een lezer, die de voorganger bijstaat. Ik geloof dat het wegdoen van de voorlezer inderdaad een verarming is van onze eredienst. Maar wat moeten wij er nu van denken, dat de gemeente meer mee gaat werken? Men wil b.v. in de volgorde van de handelingen in de kerkdienst volgens orde van dienst no. 1 de gemeente laten zeggen: „en met uwen geest." Zo op het eerste gezicht lijkt het niet zo'n ramp als een gemeente deze woorden zegt.

In de tweede orde van dienst, die men vinden kan in „Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk in ontwerp" mag de gemeente dat tweemaal zeggen. In de derde orde zegt de gemeente ergens: Amen, en tweemaal de vier genoemde woorden.

In orde vier mag de gemeente samen met de dienaar de geloofsbelijdenis opzeggen bovendien en wat vaker Amen zeggen.

Betekent dat nu zoveel? Neen, als het niets moet betekenen, betekent het niet veel. Maar we moeten wel veronderstellen, dat men er iets mee bedoelt. Wat kan dat zijn? Wel, sommigen oordelen, dat Calvijn en Luther enz. er toch ook niet zoveel van begrepen hebben als wel gewenst was. Zij hebben tenminste een groot stuk van de waarheid Gods niet gegrepen. Dat stuk echter is te vinden in de Kerken van het Oosten, dus vandaag in hoofdzaak in Rusland en ook in de Staatskerk van Engeland.

Wat is een kerkdienst? Dat is een drama. In de kerkdienst voert men wat op, men voert de menswording van de Zoon Gods op. Die menswording is het belangrijke stuk, belangrijker nog dan het kruis. En die menswording moet worden herhaald in elke kerkdienst. Daarvoor nu moet een geheel van handelingen worden verricht en heel precies verricht, opdat de menswording van Christus, het inkomen van de Zoon Gods in deze wereld, recht worde opgevoerd of uitgebeeld. En waar moet die geregelde opvoering toe leiden? Hiertoe, dat elke deelnemer aan de kerkdienst, zo'n deelnemer noemt men een gelovige, met Christus verenigd wordt. Die vereniging geschiedt niet in een weg van bekering van ieder persoonlijk, waarbij de mens door het inkomen van de wet Gods in zijn leven eerst sterft, Rom. 7 : 9, maar dat inkomen van Christus in ons hart en dat verenigd worden met Hem geschiedt door het bijwonen van de kerkdienst.

Als men dit weet, wordt men iets argwanender tegen dat meedoen der gemeente. Men wil zo'n hele gemeente met één ruk tot christenen maken. Dat is toch wel heel wat prachtiger kerkhouden dan in de vorm van die oude Calvinistische prediking. De voorganger spreekt nu niet meer van bekering en vergeving als de hoofdzaak, als de enige zaak, waar het op aankomt. Neen, de gemeente voert een drama op, tijdens die uitvoering worden alle deelnemers met Christus vervuld en nu komt de preek er bij als begeleidend verschijnsel. Natuurlijk wordt in die preek bij sommigen op z'n tijd ook van bekering en vergeving gesproken. Maar de hoofdzaak van de kerkdienst ligt in de liturgie, die dan besloten moet worden met de viering van het H. Avondmaal.

Tegenwoordig pleegt men te schrijven, dat een kerkdienst zonder de Avondmaalsviering niet volledig is. Ik kan dat niet verstaan. Het zou betekenen, dat van Calvijn en Luther af onze reformatorische kerkdiensten voor een groot deel, voor het allergrootste deel, niet aan hun doel hebben kunnen beantwoorden. Wat moet je met een boek beginnen, waar het laatste hoofdstuk uit weggesneden is? Hoe moet je wonen in een huis, - waar ze vergeten hebben het dak op tè leggen? Hoe moet men varen met een schip, waar het roer aan weggelaten is? Zoiets zouden dan onze kerkdiensten zijn. Iedere week behoorde er het H. Avondmaal bij gevierd te worden.

Het zal wel moeilijk zijn, dit uit de H. Schrift te bewijzen. Als men onder de „breking des broods" uit Handel. 2 : 42, 46 en andere plaatsen het H. Avondmaal verstaat, zou het iedere dag gevierd moeten worden. Dan had de Apostel Paulus in 1 Cor. 11 : 26 ook niet moeten schrijven: zo dikwijls als", doch: elke dag dit brood brekende". Neen, dat breken des broods is waarschijnlijk vaker iets anders dan het Avondmaal des Heeren. In elk geval staat hierin niets vast.

Wat de overlevering betreft, waarop men zich beroept, daar zou toch ook nog wel eens over gepraat moeten worden. Dr. W. F. Golterman schrijft in zijn „Liturgiek", dat Calvijn gepleit heeft voor en wekelijkse viering van het H. Avondmaal. Dat is juist en ieder kan zich daarvan overtuigen in de Institutie, boek IV,

17, 43 en 44. In de kerkorde van 1537 (ordonnances ecclesiastiques) voert Calvijn hetzelfde pleit, maar dan voegt hij er iets aan toe. Vanwege de zwakheid van het volk is er gevaar, dat het heilige en hoge mysterie, als het zo dikwijls wordt gevierd, in verachting zou komen. Daarom stelt Calvijn hier voor om het eens per maand te vieren, met dien verstande, dat het over de drie kerken zo wordt verdeeld, dat iedere kerk in drie maanden een beurt krijgt. Maar dan is de Avondmaalsdienst bedoeld voor allen uit de stad, die er aan willen deelnemen, maar weer niet Avondmaal in alle diensten van die ene Zondag per maand. Het moest dus eigenlijk iedere week. maar eens per maand in de stad en eens per drie maanden in dezelfde kerk, acht Calvijn, de gesteldheid der gemeente in aanmerking genomen, beter.

Ik krijg hieruit niet de indruk, dat een kerkdienst zonder de viering van het H, Avondmaal onvolledig is, in wezenlijke zin, naar Calvijns mening. Golterman nu schrijft, nadat hij heeft opgemerkt, dat Calvijn genoegen heeft genomen met de viering van het Avondmaal vier keer per jaar: „Het wekt grote verwondering, dat de strijdbare Calvijn op dit belangrijke punt het hoofd in de schoot legde. Was het verlangen naar de voortzetting der traditie vanaf de eerste tijden van het Christendom toch niet sterk genoeg om hen te bewegen de strijd vol te houden? "

Wat dit laatste betreft, de traditie in de Roomse Kerk in de 16e eeuw was — meen ik — om één keer per jaar te communiceren en slechts weinigen brachten het tot vier keer. En wat die verwondering betreft, voor Calvijn was het geen hoofdzaak of het H. Avondmaal eens per week of eens per drie maanden werd gevierd. De eredienst ging toch zijn gewone gang. Maar hij had wel gewenst, dat de gemeente zo dicht bij haar Heere en Heiland leefde, dat zij er iedere week behoefte aan had. Voor Calvijn was de kerkdienst geen drama, dat z'n ontknoping vindt in de viering van het H. Avondmaal, maar een prediking van bekering en vergeving, waarbij het sacrament gevoegd kan worden en op bijzondere tijden gevoegd moet worden.

Het zou echter bij de tegenwoordige stand van het geestelijk leven maar al te veel niet in zijn hoge en heerlijke betekenis gewaardeerd worden, als het iedere week werd gevierd. Dat was in Calvijns dagen zo en dat is nog zo.

En nu nog één opmerking. Deze dingen zijn in onze dagen van het allergrootste gewicht. Wij moeten in de zaken van de liturgie gaan studeren, want het gaat om de voorrang van het Woord boven het sacrament en „deze controverse is ernstig te nemen en is door iemand eens genoemd een aanleiding tot een nieuwe richtingsstrijd, die wel eens fundamenteler zou kunnen blijken, dan de nog steeds niet geheel overwonnen strijd tussen rechtzinnig en vrijzinnig" (Golterman).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Liturgische Opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1952

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's