Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VREEMDELINGSCHAP VERGETEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VREEMDELINGSCHAP VERGETEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het was tijdens de herfstvakantie van 1997 dat ik ben begonnen met de voorbereiding van dit artikel. We waren toen ergens in het buitenland, waar één van onze kinderen op dat moment verbleef. Zowel van natuur- als van cultuurschoon hebben we in die dagen veel genoten. En ook voor dit jaar zijn er al weer de nodige(?) vakantieplannen. We voelen ons dus redelijk thuis in het moderne vreemdelingenverkeer. Is het dan niet hypocriet (schijnheilig) om tegelijk te gaan schrijven over het vreemdeling-zijn - in de zin van: niet thuis zijn - van de christen in deze wereld? Het gevaar van onwaarachtigheid is levensgroot aanwezig; dat moet erkend, en ik kom daar ook op terug. Toch moet er eerst iets anders worden gezegd.

Thuis in deze wereld

Eerst wil ik met u nadenken over de vraag: waar is een kind van God thuis, of niet thuis? Zeker, de bijbel spreekt er duidelijk over dat je als gelovige een vreemdeling bent op aarde. Lees (doet u dat ook even?) bijv. Psalm 119:19 en 1 Petrus 1:1 en 2:11. Maar we moeten wel goed zien, dat dat vreemdeling-zijn de keerzijde is van het ‘geen vreemdeling meer zijn’ zoals Ef. 2: 18,19 daar over spreekt: ‘want door Hem (Christus) hebben wij beiden (Jood en niet-Jood) in één Geest de toegang tot de Vader. Zo zijt ge dan geen vreemdelingen…meer’. Door genade kind van God zijn betekent: weer bij God thuis zijn. En dan ook: thuis zijn, overal waar Vader thuis is.

En dan is het eerste dat van onze God gezegd mag worden, niet dat Hij in deze wereld een Vreemdeling is maar dat Hij er thuis is - want het is zijn eigen wereld! Hij heeft haar geschapen, onderhoudt haar, spreekt er Zijn Woord, en is bezig haar te vernieuwen. En omdat de wereld van God is, geeft Hij haar ook aan Zijn kinderen. Niet de aarde is een tussenstation waar we eenmaal gelukkig wég mogen om naar de hemel te gaan. Het is omgekeerd: de hemel is voor wie in Christus sterft een tussenstation. Maar de aarde heeft God ons gegeven om er te wonen (Psalm 115: 16). En het is die aarde, maar dan totaal vernieuwd, die onze eindbestemming is. Daarom schreef prof.H. Bavinck terecht in zijn Gereformeerde Dogmatiek over de gelovige in deze wereld: ‘hij is er geen vreemdeling en ziet er geen andere God heersen dan die hij in Christus als zijn Vader aanroept. (Daarom) voelt hij zich in de wereld thuis…’. Daarom is een gelovige ook geroepen om eraan mee te werken (bijvoorbeeld via de politiek) dat het aardse leven zich niet al te ver verwijdert van Gods bedoelingen. En dat het huis van deze aarde wordt onderhouden en schoongehouden (het milieu!). Maar daarom mag een gelovige ook dankbaar gebruik maken en zelfs genieten van deze wereld, zoals Paulus al tegenover dwaalleraars overeind moest houden: ‘Want alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk’ (1Tim. 4:1-5).

Er is een tijd geweest waarin er onder ons in bepaalde opzichten een neiging was tot onderwaardering van het aardse leven. Daartegenover is het nodig om het bovenstaande te onderstrepen. Die nadruk blijft nodig, voorzover er nog steeds sprake is van een tekortschieten in betrokkenheid en verantwoordelijkheidsbesef. Bijvoorbeeld als het gaat om het milieu: christenen zijn nog vaak geneigd zich veel minder druk te maken om de zorg voor de aarde dan om het genieten van de aarde. Maar - onder andere met het oog op dat genieten - moet juist in onze tijd een ander accent minstens even sterk worden gelegd.

Niet thuis in deze wereld

Tegen het eind van de 20e eeuw hebben we ook als christelijk-gereformeerden de aansporing om van de wereld te durven genieten niet zo hard meer nodig. We zijn het - dankzij de toegenomen welvaart en mobilteit - volop gaan doen. Onze vakantie en de mate waarin we uit eten gaan (bijvoorbeeld) getuigen ervan. Allerlei vormen van ontspanning en amusement moest je vroeger buitenshuis zoeken - en als reformatorisch christen werd je geacht dat niet te doen. Nu kunnen we ze met één druk op de knop van de afstandsbediening via ons t.v.-scherm in de huiskamer halen. En de onderzoeken wijzen uit dat reformatorische christenen dat lang niet allemaal nalaten of daar voldoende kritisch in zijn.

Daarom is het nú zaak om aan elkaar te vragen: zijn we niet bezig om vóórtijdig ‘de vreemdelingschap te vergeten’? Want de wereld is wel van God. Maar Hij wordt er nog steeds als een ongewenste Vreemdeling uitgewezen en mag er (nog) niet thuis zijn. Hij mag dat niet van de mens, die deze wereld claimt voor zichzelf en er wil leven en heersen naar eigen wens. Ook daarvan zijn de tekenen in deze wereld duidelijk aanwezig, in natuur, cultuur, wetenschap en techniek. Het zal niet nodig zijn er voorbeelden van te noemen. En hoe kan een kind van God helemaal thuis zijn in een wereld waarin aan zijn Vader de deur wordt gewezen? En waarin mensen die naar Gods beeld zijn geschapen zo gruwelijk moeten lijden? Het zou vanzelf moeten spreken dat hij in zo’n wereld niet kan leven zonder pijn en zich daar een vreemdeling voelt. Zegt de Schrift niet, (over de wereld zoals die nu is) dat je als gelovige daar door Christus uit getrokken bent (Gal. 1:4)?

Bovendien zal die wereld van haar kant, wanneer wij ons duidelijk als christenen profileren, niet nalaten ons duidelijk te maken dát wij vreemdelingen zijn die er niet bij horen. Soms (zoals bij ons) meer verfijnd, maar soms ook openlijk, en zelfs met grof geweld. Dat laatste ervaren onze broeders en zusters in die landen waar discriminatie en vervolging jegens christenen heersen aan den lijve. We zouden veel meer met hen moeten meeleven om te beseffen hoe in feite de positie van de gemeente in deze wereld is, naar het woord van Jezus: ‘In de wereld lijdt ge verdrukking…’(Joh. 16:33).

Hoe staande te blijven?

Wij mogen dan geen vervolging kennen - maar onderschat u het geestelijk klimaat van onze tijd niet, met zijn drang naar een 24-uurs economie, zijn ongebreideld willen genieten van de aarde, en zijn neiging om in technisch en moreel opzicht steeds meer grenzen te doorbreken. Het zet ook ons geloof zwaar onder druk. Wil je, tegen dat klimaat in, éérst het Koninkrijk van God blijven zoeken, dan zal dat soms respect maar soms ook bevreemding en wrevel oproepen. Wil je je geloof bijbels beleven, prima, mits je dat reserveert voor je privé-leven en er de samenleving niet mee lastig valt. Dat blijft waar, ook nu sinds enige tijd religie weer ‘in’ is en weer mag. Want dan gaat het toch veelal om een religieuze stemming van eigen makelij en naar eigen smaak. Soms samengesteld uit bestanddelen van diverse Oosterse religiositeit (reïncamatie). Soms opgeroepen door de lotgevallen van een idool voor wie men in vervoering raakt (een popzanger, een verongelukte prinses, een wereldkampioen darts). Maar het staat haaks op het bijbelse geloof in God. Opvallend is wat de auteur Willem Jan Otten onlangs zei in een interview. ‘De kernbegrippen van het Christendom gaan in onze tijd teloor - en komen langs sluipwegen terug, via ‘sterren’ (Diana, Micheal Jackson). Tegelijk is er een afkeer van de originele begrippen zelf. Als je zegt dat je daarin gelooft, merk je dat je op je woorden moet gaan passen’ (IKON-t.v. 2-10 ‘97).

Het vraagt moed, en het kost soms ook offers, om die kritische houding van je omgeving te trotseren en als kind van de Vader je eigen weg, beter gezegd: Zijn weg, te gaan. Maar vaak missen we die moed en ontlopen we Never het offer. Misschien omdat we toch niet werkelijk en ten volle kind van God zijn?

Het is een oude maar nog steeds actuele waarheid dat de vijand buiten ons een bondgenoot heeft in eigen hart. De trends waarmee deze wereld probeert ons hart te Winnen en God daar buiten te sluiten doen een sterk en verleidelijk appèl op ons. Je bent er alleen tegen bestand als je met je leven hecht en sterk in God verankerd bent en aan het bewaren van de band met Hem hoge prioriteit geeft. Want zo alleen ben je als christen vertrouwd om in deze wereld te leven.

Eredienst als krachtbron

Het is leerzaam om in dit verband Genesis 4 te raadplegen. We vinden daar een sterke ontplooiing en bloei van de cultuur (vs. 19-22). Maar dat alles is doortrokken van een geest van gewelddadigheid (Lamech, vs 23 verg. 6:11). En hoe maken de gelovigen zich daartegenover dan sterk? Niet door zich te weer te stellen via actie en organisatie in de eerste plaats. Maar door samen hun kracht te zoeken bij God: ‘Toen begon men de naam des HEREN aan te roepen’ (vs.26). Woorden waarmee naar de mening van de uitleggers het begin van de openbare eredienst wordt aangegeven. Ook in onze tijd die zoveel gemeen heeft men die van Lamech hebben we bij uitstek de samenkomst van de gemeente nodig, waar het ‘Onze hulp is in de naam van de HERE’ klinkt, als tegenwicht tegen het geweld in de samenleving, als bron van kracht, als hart van alle christelijke actie. En ook als Stimulans voor de omgang met God in ons persoonlijk leven en in het gezin. Maar zowel de gemeenschappelijke als de persoonlijke spiritualiteit staan onder grote druk, niet het minst door de stress die onze samenleving kenmerkt, en door de onrust die ons hart vaak in z’n greep heeft. Laten we als kerken de uitdaging oppakken om wegen te zoeken voor het verlevendigen van onze kerkdiensten. Niet om die op te tuigen met allerlei toeters en bellen. Maar om alle middelen die God geeft van Woord en symbool, van zang en muziek te benutten, waardoor de erediensten zijn wat ze bedoelen te zijn: een levende en levenwekkende ontmoeting met de levende God. Laten we ook in de gemeenteopbouw erop bedacht zijn, hoe we een gemeenschap kunnen vormen waarin we elkaar onophoudelijk bemoedigen tot een leven dichtbij God. Het is werkelijk nodig (en laten de ouderlingen hierin voorgaan!) dat we alle Zeilen bijzetten - biddend om de wind van de Geest - om onszelf en elkaar te bewaren bij het éne nodige: met ons hart thuis te zijn in God en in Zijn Woord.

Ballast overboord

Deze concentratie op het éne nodige zal gepaard moeten gaan met het overboord zetten van ballast. Ik bedoel dat in tweeërlei opzicht. In verband met het voorafgaande denk ik in de eerste plaats aan de noodzaak om - goed reformatorisch, zie art 7 van de Ned. geloofsbelijdenis - geijkte gewoonten en opvattingen die mede onze identiteit bepalen nog eens opnieuw te toetsen. Zijn ze werkelijk op de Schrift gegrond? Zijn ze werkelijk dienstig aan het leven uit het evangelie? Als dat niet zo is, moeten we ze niet willen handhaven. Als simpel voorbeeld is te noemen, dat onze kerken het zingen van liederen die geen Schriftberijmingen zijn, maar die wel een voluit bijbelse inhoud hebben, in de eredienst niet toelaten. Een bepaling die niet Schriftuurlijk is te funderen en die dan ook op steeds grotere schaal genegeerd wordt. Het handhaven van deze en dergelijke regels betekent het vormen van een kerkelijke subcultuur, in die zin dat we ons isoleren, niet zozeer van de wereld als wel van veel medechristenen uit heden én verleden, met wie we via het kerklied verbonden zouden kunnen zijn. Dat is een wijze van ‘vreemdelingschap’, die bijbels niet te verantwoorden is en daarom niet dienstig voor het kerk-zijn in deze tijd.

Maar vervolgens is bij ‘ballast’ ook te denken in een heel andere richting. Daarbij kom ik terug op het begin van dit artikel. Het ging daar over de nodige(?) vakantieplannen. Met dat vraagteken gaf ik aan: wij menen die nodig te hebben. En zo zijn er heel wat dingen die we menen nodig te hebben - maar is dat werkelijk zo? Of is er ook ballast bij, die ons hindert op de weg naar de toekomst? Daarmee pleit ik niet voor (toch weer) mijding van het aardse, maar wel voor kritische bezinning. Toen onlangs de Hervormde synode sprak over ‘geloof en economie’ heeft prof. De Kruif - in de lijn van Calvijn - daar behartigenswaardige dingen over gezegd. ‘Goederen zijn gaven van God waarvan we mogen genieten. Maar we moeten de neiging naar steeds méér willen beteugelen. Onze omgang met goederen moet het pelgrimskarakter van ons aardse verblijf ondersteunen. Sober, niet zuur, maar zuinig. Goederen zijn ons in beheer gegeven, toevertrouwd als aan rentemeesters. Rijkdom is er ter verdeling. De naaste liefhebben als onszelf betekent: hem met vreugde behandelen als gelijke en dingen met plezier delen. De kerken zijn eerder geneigd om te wijzen op de moderne armoede dan op immorele rijkdom. Het gevaar van rijkdom is dat wij vergeten onderweg te zijn en in plaats daarvan ‘ons loon reeds hebben’. De Kruif vroeg nadrukkelijk aandacht voor de ‘economie van het genoeg’ zoals de economen Goudzwaard en De Lange die al decennia voorstaan (ND 22-11 ‘97). Als we weten op weg te zijn naar de meest royale toekomst die denkbaar is, hoeven we in déze wereld niet zo nodig alles te hebben. We leren dan de kunst - en hierin mogen de diakenen leiding geven - om ‘van de wereld gebruik (te) maken’ als mensen die haar ‘niet ten einde toe gebruiken’ (1Kor. 7,31).

Zijn er voor christenen verboden terreinen?

Ik doel met deze vraag niet op gebieden waar in de Schrift expliciet een verbodsbord bij staat, als occultisme en sexuele verwording. Het gaat mij hierom: kunnen er gebieden zijn waarin het leven-los-van-God zó overheersend is dat je als christen je er ver van moet houden of je eruit moet terugtrekken?

We kunnen hierbij denken aan de huidige informatie- en communicatietechnologie ICT. Als een mijns inziens goede poging om hier verantwoord mee om te gaan haal ik aan wat A.A. Gorter, docent technische informatica bij het reformatorisch m.b.o., gezegd heeft bij de presentatie van de bundel ‘beeldspraak‘. Ondanks het feit dat ik er van overtuigd ben dat aan internet gevaren kleven, is afwijzing geen reële optie. We leven in een informatiemaatschappij. Als wij het gebruik van internet afwijzen, is de consequentie dat we ons buiten de maatschappij stellen. Wij hebben een plaats en taak in deze wereld, en kunnen daar niet functioneren zonder ICT. Er moet wel gewaakt worden voor een kritiekloze aanvaarding van alles wat de ICT ons biedt. Een activistisch cultuurmandaat dient ook in deze te worden afgewezen. Verdere bezinning is onontkoombaar om de kwalijke invloeden van ICT op te sporen. Mogelijk zal dit op punten leiden tot een zekere cultuurascese of vreemdelingschap. We moeten echter terdege beseffen dat we leerlingen opleiden voor een plaats in de maatschappij. Confrontatie met de geseculariseerde samenleving is hier onontbeerlijk; deze dient plaats te vinden binnen het bijbels-pedagogische kader. Ongetwijfeld kan en zal er spanning optreden tussen dit kader en de eisen die de maatschappij stelt. Juist dan is het van groot belang die spanning te lokaliseren en in biddend opzien tot de Here wegen te zoeken waarlangs we kunnen gaan’ (ND 15-11 ‘97).

Hetgeen, met de nodige wijziging, ook toegepast kan worden op andere levensgebieden. Elkaar daarin te helpen is een wezenlijke taak van de christelijke gemeente.

Herstel van normen en waarden

We bespeuren in onze tijd, als reactie op een dolgedraaide en verwoestende normloosheid, een roep om herstel van normen en waarden, ook bij niet-christenen. Op zichzelf iets dat ons Verheugen kan: eindelijk kunnen we ons als’vreemdelingen’ ook eens wat minder miskend voelen. Toch is er een reden voor een kanttekening. Onze normen en waarden vinden we kernachtig uitgedrukt in de ‘Tien Geboden’. Maar die geboden zijn wel de Tien Woorden van Gods verbond (Ex. 34: 28, Deut. 4: 13). Vandaar ook het opschrift ‘ik ben de HERE, uw God, die u…verlost heb’. Het zijn woorden, gegeven in het kader van de genadige toewending van God tot verloren mensen. Hij wil zulke mensen aan Zich verbinden en ze brengen op Zijn wegen. Bij de huidige roep om herstel van normen worden ze uit dat kader weggehaald, losgemaakt van God en Zijn verbond. Daarmee veranderen ze wezenlijk van karakter! Het kunnen dan gemakkelijk normen worden waarmee we ons als mensen die aan de goede kant staan en uit de hoogte neerzien op degenen die dat niet doen - op de manier van de Farizeeër uit Lucas 18:9-14: ‘ik dank U dat ik niet ben als anderen…’. Dan vergeten we het wonder van Gods ontferming, waar we zelf ons leven aan te danken, maar die Hij ook wil bewijzen aan andere verlorenen. Bedenken we dat, dan komen we niet boven maar naast die anderen te staan. Als er Eén in deze wereld een Vreemdeling is geweest, dan wel Jezus. ‘Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen‘ (Joh. 1: 11) - waarom niet? Je leest het in het evangelie: omdat Hij kwam om te zoeken wat verloren was, haalde Hij zich de vijandschap op de hals, juist van degenen die normen en waarden wilden handhaven…Christelijke vreemdelingschap houdt in dat we ook hierin Zijn spoor volgen. Ooit werd in Rotterdam op straat een briefje gevonden waarin een verslaafde aan een mede-verslaafde schreef (ik citeer uit mijn geheugen): ‘Go to the Pauluskerk. That is a church for lost people’. Ik heb ds.Visser van de Pauluskerk meer dan eens gehoord voor radio en t.v. en ik denk dat er met hem een pittige discussie is te voeren over zijn boodschap en methoden. Maar wat zou het vurig te wensen zijn dat ook onze kerken zo bekend stonden: daar kun je terecht, dat is een kerk voor verloren mensen met een verknoeid leven…Nu zeg ik het wat gechargeerd: normen en waarden vind je her en der ook buiten de kerk. Maar is dit niet de ‘specialité de la maison’ van de christelijke gemeente: dat we die God kennen die schuldige mensen niet afschrijft maar redt?

Verblijdt u!

Tenslotte: christelijke vreemdelingschap is een zaak van afzien, van offer, misschien (voor veel van onze broeders en zusters zéker) van lijden, maar in ieder geval ook van vreugde en verwachting. Ik verwijs daarvoor naar Filippenzen 3: 20v: ‘Want wij zijn burgers (niet van deze wereld maar) van een rijk in de hemelen…’Waarheen wij straks mogen verhuizen? Nee,’…Waaruit wij.. de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten…’. Die dan dit aardse, lichamelijk leven teniet zal doen? Nee,’…die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijk wordt’.

En omdat ons van hem gezegd wordt: ‘Hij is nabij!’ kunnen zij die in deze wereld vreemdelingen zijn, worden opgeroepen: ‘Verblijdt u in de Here te allen tijde’ (4: 4,5). Als een voorproef van de vreugde van de nieuwe schepping. ‘Dáár is de vreemdelingschap vergeten, en wij, wij zijn in het vaderland’ (Gez. 291:2).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

DE VREEMDELINGSCHAP VERGETEN

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's