Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Correspondentie voor deze rubriek aan : I | T. MOLENAAR. Leede 18. Rotterdam Zuid

't Is reeds geruime tijd geleden, dat ik van vriend M, O. te R. een lange brief kreeg, waarin hij mij verzocht eens iets te schrijven over de vragen, die gedaan worden bij de volwassen doop in verband met de doop van kleine kinderen en het belijdenis doen.

Antwoord: Hoewel ik overtuigd ben, dat de vraag zeer moeilijk is, wil ik toch proberen er iets van te zeggen.

Als we de vragen nagaan, die beantwoord moeten worden door iemand, die de volwassendoop ontvangt, dan zijn we geneigd te zeggen: „Wie kan die vragen nu beantwoorden? Alleen een bevestigd kind van God!" Men vergete echter niet, dat onze vaderen altijd het wezen van de zaak zich voor ogen hebben gesteld.

Als gevraagd wordt in Zondag zeven van de Heidelb. Catechismus: „Wat is een waar geloof? " dan spreekt de catechismus niet van bv. een toevluchtnemend geloof, maar van een stellig weten of kennis, van een vast vertrouwen, van vergeving der zonden, van eeuwige gerechtigheid en zaligheid, alles alleen om de verdiensten van Christus.

Als er in de 37 geloofsartikelen gehandeld wordt over de kerk, dan wordt onmiddellijk het wezen deikerk genoemd met de woorden: „een heilige vergadering der ware Christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest."

En eindelijk als de doopsbediening met dankzegging gesloten wordt, bidt de levende kerk bij monde van de dienaar des Woords: „Almachtige barmhartige God en Vader, wij danken en loven U, dat Gij ons en onze kinderen, door het bloed van Uw lieve Zoon Jezus Christus, al onze zonden vergeven en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt."

Zo ook hier. De opstellers van de vragen hebben helder voor ogen gehad, wat de Heere Jezus bij Zijn verscheiden van deze aarde tegen Zijn apostelen heeft gezegd:

„Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangeaan alle creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden." Mark. 16 : 15 en 16.

Breng nu dat „geloofd" eens in verband met Zondag 7 en U hebt de volle wezenlijke zaak.

Men vergete nooit, dat zij, die de grootdoop ontvangen, eertijds buiten de gemeenschap der Kerk stonden en nu zij tot onderscheid der jaren gekomen zijnde, begeerte uitdrukken gedoopt te worden, de kerk geen andere eis kan stellen dan onderwerpelijke genade.

Vandaar dat er zulke vragen gesteld worden, die in wezen dezelfde inhoud hebben als de vraag van Filippus aan de kamerling: „Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd."

Nu blijft het een zekere waarheid, dat het voor een predikant, die geroepen wordt die vragen te stellen niet meevalt, temeer omdat hij weet, dat er zulk een gewichtige zaak aan de beantwoording van die vragen ten grondslag ligt, maar de verantwoordelijkheid draagt hij niet, maar degene die antwoordt.

De Kerk kan nooit het verwijt treffen, dat zij de grootdoop toedient aan hen, die het zaligmakend leven missen, om reden dat de Kerk geen hartekenster is.

Wel is het zaak, dat in het ondeiwijs de volle nadruk valt, als iemand door de volwassendoop in de gemeenschap der Kerk wordt opgenomen, op de noodzakelijkheid het leven Gods te bezitten. Dit stelde Filippus als eis bij de kamerling; dat is ook gesteld aan Simon de tovenaar. Bij de eerste was het waar; bij de tweede een leugen. Toch was de eerste Christelijke Kerk voor de leugen van Simon niet aansprakelijk, omdat het terrein des harten in oordeel niet haar, maar de Heere toekomt. Hoe anders is het met de kinderdoop. Doordat een klein kind, onbewust van geboorte en doop onmondig lid deikerk is, kan de Kerk niet de nadruk leggen op het onderwerpelijke maar op het voorwerpelijke.

Als nu zo'n kind tot jaren des onderscheids gekomen is, neemt het de verantwoordelijkheid van de ouders op zich en doet belijdenis in het midden der gemeente. Voetius' standpunt was dan ook, dat belijdenis doen, van hen, die op het erf der Kerk geboren zijn, een vrijwillige en uitdrukkelijke toestemming aan en belijden van de in Gods Woord geopenbaarde en door de Gereformeerde Kerken samengestelde waarheden is. Door die daad worden zij van onmondige leden mondige leden der kerk en verkrijgen de volle rechten der kerk, maar hebben ook hun volle verplichtingen.

De Kerkeraad stelt de weg open tot het Heilig avondmaal, terwijl hij vermanend en onderwijzend gaat staan tussen avondmaalgangers en het heilig sacrament. Dit

Geschiedt i.z.h. in de voorbereidingspredikatie. Genodigd tot die Heilige dis worden niet alle belijdende leden der kerk, maar alleen diegenen, die het ware zaligmakend geloof bezitten, wijl het Heilige Avondmaal niet is ingesteld om het geloof te werken, maar om het te versterken.

Eindelijk rijst nog de vraag, als het dan zo is, dat het doopsformulier het wezen van de zaak bedoelt, moeten dan niet alleen uitverkoren kinderen gedoopt worden?

En dan antwoord ik: „Neen!" De doop is in de plaats der besnijdenis gekomen en Ezau, die door God gehaat was, ontving evengoed het teken van de besnijdenis als Jacob, die door de Heere bemind was. Werden dus onder het Oude Verbond alle jongetjes van 8 dagen besneden (en de vrouw is in de man) het is Gods eis, dat in de kerk der Nieuwe Bedeling alle kinderen gedoopt worden.

De beloften van het verbond der genade worden in de doop verzegeld en bestraffen niet alle gedoopten, maar alleen de uitverkorenen. Zij zijn in Christus begrepen en in Hem deelachtig de weldaden des Verbonds, die hun in de tijd van Gods welbehagen worden toegepast. Voor diegenen, die in ongeloof en hardheid des harten van de weldaden in de doop genoemd, vreemdelingen blijven, zal de doop tot in eeuwigheid branden op 't hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1950

Daniel | 8 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1950

Daniel | 8 Pagina's