Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKRECHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKRECHT

Toelichting op de D.K.O. Art. 66

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Biddagen (2) Vorige keer schreef ik er over dat we de vast- en de bededagen waarover in art. 66 gesproken wordt, onderscheiden moeten van de bid- en dankdagen die wij nog kennen en die haar historische oorsprong hebben in de Zeeuwse en Overijsselse bid- en dankdagen. De vast- en bededagen waarover in art. 66 gesproken wordt, werden in de Reformatietijd eerst partikulier voor elke gemeente gehouden. Het was in de tijd toen de gemeenten door de vervolgingen nog onder het kruis of in de verstrooiing waren. Later werden in bijzondere tijden van gevaar of bij nationale rampen door de overheid vast- en bededagen uitgeschreven die een nationaal karakter droegen. De gehele kerk in Nederland werd in tijden van nood, oorlog en andere rampen opgeroepen om een boetedag te houden, een dag van gebed, veelal gepaard gaande met vasten, „om zich te begeven tot bidden, vasten, aalmoesen en andere goede wercken den Heere aengenaem". Zo Werd in 1532 te Straatsburg een bededag uitgeschreven en elders gebeurde dit eveneens. In Nederland werden de eerste bededagen uitgeschreven op gezag van Prins Willem van Oranje als stadhouder van Holland en Zeeland. Later eerst door de Staten van de bijzondere gewesten apart en sedert 1584 door de Staten-Generaal. Ook de kerk zelf ging over de bid- en vastedagen spreken n.l. van de plaatselijke bededagen die door de gemeente moesten gehouden worden bij de verkiezing van een dienaar des Woords, art. 4 D.K.O. Bij de toelichting op dit artikel heb ik hier destijds overgeschreven. Maar ook bepaalden de eerste Nationale Synoden dat algemene bede- en vastedagen moesten gehouden worden; zoals die van Dordrecht 1578: „In tijden van oorlog, pestilentie, dure tijden, zware vervolgingen der kerk en andere openbare ellendigheden, zal men een vasten met bidden aanstellen en heiligen door de Raad der Kerk en bewilliging der Overheid zo dit geschieden kan. Alzo dat de gemeente zich van het gewoonlijke voedsel en de tijdelijke handeling (d.i. het dagelijks werk) onthoudende tot de avond toe, met bidden, het Woord Gods te horen, de heilige Schriften te lezen en andere heilige oefeningen haar boetvaardigheid en geloof betuige en in de ware godzaligheid toeneme".

De Synode oordeelde dat het de taak van de Overheid, was om „door haar autoriteit en bevel, openbare vast- en biddagen aan te stellen en te heiligen", maar de Synode handhaafde wel haar recht, om als zij zulks nodig oordeelde, de regering op te wekken tot het instellen van deze openbare vast- en bededagen. Daar de Synoden echter oordeelden dat het de roeping van de overheid was deze bededagen uit te schrijven, was het gevolg dat deze bededagen langzamerhand een eenparigheid kregen, die haar vroeger niet eigen was. Door de overheid werden „biddagsbrieven" gedrukt, waarin de predikanten werden uitgenodigd, in hun predikatiën zich te richten naar de omstandigheden van het land. Een dergelijke „biddagsbrief" werd dan door de Staten aan de plaatselijke magistraat verzonden, die deze in de handen van de kerkeraad stelde en op de eerstvolgende zondag werd deze „biddagsbrief" door de predikant

van de kansel voorgelezen. Op bevel van de overheid bleven op een biddag alle herbergen gesloten en werden alle publieke vermakelijkheden, alsmede alle openbare arbeid verboden. De kerkgebouwen konden dan vaak de scharen niet bevatten, want niemand, die maar kon, ontbrak. Er werd dan tweemaal gepreekt, en tussen de eigenlijke diensten werd een gedeelte der Schrift voorgelezen, want velen bleven de gehele dag in de kerk. De meesten onthielden zich van spijs en drank; die niet konden vasten, stelden zich tevreden met brood en water. Tot 1795 is deze biddagviering in zwang gebleven. Daarna heeft de overheid zich teruggetrokken en hebben de kerken zich met die gelegenheid ingelaten.

In de 19e eeuw heeft de Hervormde Kerk meermalen biddagbrieven uitgevaardigd. Maar langzamerhand is die gewoonte uitgesleten. In 1905 is door de Gen. Synode van de Geref. Kerken art. 66 van de D.K.O. in tweeërlei opzicht gewijzigd. In plaats van vast- en bededag werd er alleen maar van bededag gesproken. Ook werd tevens weggelaten dat de predikanten aan de overheid zouden verzoeken zulk een bededag vast te stellen, omdat het uitschrijven van een bededag door de overheid zo goed als niet meer voorkomt. De kerk zorgt nu in voorkomende gevallen zelf voor het uitschrijven van een bededag. Ook de Chr. Ger. Kerk heeft in 1947 dit artikel zo gewijzigd dat in tijden van oorlog, epidemieën, andere rampen enz., biddagen zullen worden uitgeschreven door een classis, die door de Gen. Synode daartoe aangewezen wordt. Over het gebruik van het vasten heb ik vroeger reeds geschreven bij de toelichting van art. 4 D.K.O.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1971

De Saambinder | 4 Pagina's

KERKRECHT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1971

De Saambinder | 4 Pagina's