Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Michiel de Ruyter bevrijdt Hongaarse predikanten (1676-1976)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Michiel de Ruyter bevrijdt Hongaarse predikanten (1676-1976)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is dit jaar op 11 februari driehonderd jaar geleden dat Michiel de Ruyter in Napels 26 Hongaarse predikanten van de galeien bevrijdde. De redactie wil terecht hier aandacht aan schenken, temeer waar men van plan is dit feit in Hongarije „plechtig" te herdenken, aldus de redactie. De herinnering aan dit feit leeft in Hongarije inderdaad nog krachtig voort. In Debreczen staat een standbeeld van De Ruyter, opgericht in 1895. Tot op vandaag is er een sterke band tussen de Hongaarse en Nederlandse protestanten. Die is er zeker de laatste jaren niet minder op geworden, nu vanuit Nederland vaak krachtig steun wordt geboden aan dominees die het in Hongarije onder het huidige bewind bepaald niet breed hebben. We willen in dit artikel zien hoe De Ruyters daad paste in het levenspatroon van deze grote vaderlander en belijder van de gereformeerde religie. De bevrijding van de Hongaarse dominees vond plaats tijdens zijn laatste expeditie in 's lands dienst, tort voor zijn overlijden. In dit artikel wil ik iets over die laatste tocht verhalen en tegen de achtergrond daarvan zijn optreden te Napels vertellen.

De Ruyter was niet jong meer toen hij voor het laatst als opperbevelhebber van 's lands vloot de Maas uitvoer. Hij vierde op 24 maart 1676, vlak na de bevrijding van de Hongaren, zijn 69ste verjaardag. Hij tekende bij die gelegenheid in zijn scheepsjournaal aan: Godt laet my het (70ste jaar) beleven tot myner siele salicheit. Amen. Het eskader waarover hij bevel voerde, telde 30 kleine en grote schepen. Het had een bemanning van 4800 koppen, de schepen waren uitgerust met 2000 stukken geschut. Deze expeditie werd uitgezonden op verzoek van de Koningin-Regentes van Spanje. De Republiek was nog midden in de in het rampjaar 1672 uitgebroken oorlog met Frankrijk. Spanje was onze bondgenoot en maar een zwak rijk. Vooral in zijn bezittingen in de Midellandse Zee was het kwetsbaar. Daar had Frankrijk gebruik van gemaakt door Messina op Sicilië op Spanje te veroveren. Dat was tegelijk een gevaarlijke bedreiging voor de handel van de Republiek op de Levant. Vandaar dat de Staten-Generaal wel bereid waren Spanje met een vlooteskader te hulp te komen om deze stad te heroveren. Stadhouder Willem III steunde het plan krachtig. Terwijl hij in de Zuidelijke Nederlanden de landoorlog voerde, kon de vloot op deze manier de vijand afbreuk doen.

Het in 1675 uitgezonden eskader was niet sterk. De landoorlog vergde de inspanning van alle krachten, zodoende bleef er voor de zeemacht niet zo veel over. We krijgen de indruk dat het feit dat aan een man als De Ruyter het opperbevel werd toevertrouwd, moest goed maken wat aan maritieme kracht ontbrak.

De oude admiraal moet ergens het voorgevoel hebben gehad, dat dit zijn laatste tocht werd. Toen hij afscheid nam van zijn familie ontstelde zijn „grote en ongewoonlijke bekommering" hun „gemoederen en scheen hun enig genakend ongeluk te spellen", aldus zijn levensbeschrijver Brandt. Bovendien liet de admiraal zich in een laatste onderhoud met de leden van de admiraliteit kritisch uit over de hem ter beschikking gestelde schepen. Bij die gelegenheid vroeg één van de heren zich af of hij soms in zijn „oude dagen" de moed liet zakken. De Ruyter antwoordde met de befaamde zinsnede: „Neen, ik begin de moed niet te laten vallen. Ik heb mijn leven veil voor de Staat; maar ik ben verwonderd, en 't is mij leed dat de Heren de vlag va.n de Staat zo veil hebben en wagen". Hij voegde er aan toe: „al werd mij bevolen 's Lands vlag op een enkel schip te voeren, ik zou daarmee te zee gaan, en daar de Heren Staten hun vlag betrouwen, zal ik mijn leven wagen". Hier staat De Ruyter ten voeten uit voor ons: een man van grote moed en vaderlandsliefde, deugden die heden ten dage niet hoog geschat worden.

Kernachtig waren de woorden die hij sprak vlak voor het vertrek van de vloot. Hoewel hij gekweld werd door tandpijn en „graveel" zei hij: „ik zal die tocht doen, al zou men mij naar het schip dragen!" De vloot voer uit in augustus 1675. De Ruyter voerde tot zijn spijt zijn admiraalsvlag niet op zijn beroemde schip „De Zeven Provinciën". Het schip kon niet op tijd in gereedheid worden gebracht. Ditmaal voerde hij het commando vanaf „De Eendracht". Zijn opdracht was gedurende zes maanden de vijand afbreuk te doen in de Middellandse Zee en Spanje bij te staan. De vloot arriveerde eind december voor Milazzo op Sicilië. Daar vond de admiraal een 11 november uit het vaderland verzonden brief van de Staten-Generaal waarin hem mede werd opgedragen indien mogelijk enkele tientallen Hongaarse predikanten die te Napels gevangen werden gehouden, te bevrijden. We raken hier één van de boeiende aspecten van de politiek van de Republiek in haar grote tijd. Zij wierp zich op als beschermer van hen die vanwege het protestantse geloof op verschillende plaatsen in Europa onderdrukt werden. Zo kwam zij op voor de protestanten in Frankrijk en in Italië (de Waldenzen). Haar leidende figuren vergaten niet, dat het Gemenebest zelf ontstaan was uit de strijd voor de gereformeerde religie, zij lieten hun onderdrukte broeders niet 'm de steek. Zelfs het verre Hongarije trok im Nederland de aandacht.

Hongarije heeft onder de mogendheden in OostEuropa altijd een wat moeilijke positie ingenomen. Het ligt daar ingeklemd tussen de Duitse en Slavische volkeren. Bovendien kreeg het in die tijd voortdurend te maken met de opdringende macht van de Turken, die op de Balkan aan de achterdeur van Europa rammelden. In 1526 voltrok zich aan dit volk zelfs een nationale ramp. In de slag bij Mohacs werden de Hongaarse strijdkrachten door de Turken vernietigend verslagen en viel een groot deel van het land in hun handen. Toch kreeg de reformatie in Hongarije vaste voet. Vooral het calvinisme kreeg er invloed onder de leidende kringen. Bovendien hadden zich er in de loop van de strijd tegen de Turken veel Duitsers gevestigd die met de lutherse Augsburgse geloofsbelijdenis sympathiseerden. Calvinisme en nationaal besef vielen in die tijd, precies zo als in Nederland, in Hongarije samen.

Na het midden van de zeventiende eeuw kreeg keizer Leopold II (1657-1705) echter een groot deel van het land in handen. Vanuit Oostenrijk drong de contra-reformatie er door, de gereformeerden kregen het hard te verantwoorden. De keizer drong langzaam maar zeker de Turken terug en bestreed het protestantisme in de door hem veroverde gebieden.

Groen van Prinsterer heeft al op het merkwaardige feit gewezen dat de Koning-Stadhouder Willem III zijn strijd tegen het katholieke Frankrijk voortdurend heeft gevoerd met als bondgenoot de eveneens katholieke keizer Leopold II. Dat gaf op hun beurt de Staten-Generaal de mogelijkheid bij hun bondgenoot op te komen voor het lot van hun onderdrukte broeders. Zo was het ook met de zaak van de Hongaarse predikanten. Het tegen hen in Presburg van 1673 tot 1674 gevoerde monsterproces trok in Nederland sterk de aandacht. Men heeft zich hier te lande echt niet eerst nu geïnteresseerd voor wat er in andere landen op dit gebied gebeurde. De predikanten - het waren er meer dan 300 - werden beschuldigd van rebellie tegen de keizer. Het eind was dat enkele tientallen werden veroordeeld tot dwangarbeid en als slaven verkocht werden, voor de dienst op de galeien in Napels. De Staten-Generaal deden wat zij konden om hen te hulp te komen. In Wenen resideerde hun machtige gezant bij het keizerlijke hof Hamel Bruynincx. Hij hield de Staten grondig op de hoogte met de voortgang van het proces en het lot van de veroordeelden. Samen met de gezanten van Zweden, Denemarken en sommige Duitse vorsten protesteerde hij krachtig tegen hun vonnis. In Nederland bestond in kerkelijke kringen levendige belangstelling voor de gang van zaken met de broeders in het geloof.

Bruynincx zelf was bewogen over het lot van de mannen. Ik citeer uit één van zijn missiven aan de Staten-Generaal:

„Godt beweege U Hoog Moog. barmhertige herten tot mededoogentheit over de voorschreve benaude, bedroefde, bekommerde en vervolghde herten, van welkers benaautheit ende droefheit ik een waarachtigh getuige ben voor Godt mijnen vader ende Zalighmaaker Jesu Christo, voor dewelke ik ook getuigenisse geeve harer onschult, naar een ryp ende moogelyk onderzoek in oprechtigheit mynes geloofs ende gewisse".

Terecht schrijft H. Algra 1) aan wie ik deze missive ontleen, dat dit in een officieel stuk van een diplomaat „zeldzame taal" is.

De Ruyter wist nu wat hem te doen stond. Alleen: het hem toegemeten half jaar was bijna om en hij had nog geen andere instructies uit Nederland ontvangen. Daarom begon hij langzaam met de terugkeer naar het vaderland. Bij Livorno bereikte hem een brief van de Prins, afgezonden op 19 december, waarin hem werd opgedragen het met de termijn van zes maanden niet al te precies te nemen. De Staten waren in onderhandeling met Spanje om er nog een half jaar aan toe te voegen. De Ruyter koerste nu met zijn eskader naar Napels om te zien of daar soms een nieuwe instructie voor hem gereed lag. Op 11 februari wierp hij het anker uit in de schitterende baai van Napels. Hij werd daar enthousiast begroet door de Spaanse onderkoning, de markies De los Velez. Diezelfde avond nog kwam de onderkoning met tal van Spaanse edelen bij de admiraal aan boord. De Ruyter was een beroemd man, Spanje een verzwakt rijk. Men was trots op zo'n bondgenoot.

De admiraal sloeg zijn slag. De Staten-Generaal hadden hem nogmaals geschreven, dat de zaak van de predikanten hun „ten hoochste ernst" was. Zij klopten bij De Ruyter naet aan dovemans oren. Terwijl de edelen zich over het admiraalsschip verspreidden om het te bekijken, bleef de admiraal een ogenblik met de onderkoning alleen in zijn kajuit. Hij greep de gelegenheid aan een krachtig appèl op de markies te doen. Hij deed het diplomatiek: „Uw Excellentie doet mij de eer van mij te verwelkomen, met vele tekenen van achting en genegenheid, daar ik mij in behoor te verblijden. Doch Uw Excellentie gelief te weten, dat ik nu niet blij kan zijn. Wat vreugde zou ik kunnen scheppen uit al de eer die mij geschiedt, zo lang als mijn lieve broeders, die Predikanten, daar op de galeien zitten, en zo mishandeld worden".

De Ruyter wist hoeveel de Spanjaarden aan het bondgenootschap was gelegen. Hij buitte zijn kans volledig uit. Het was een spannend moment. De onderkoning van zijn kanit besefte het belang van het Nederlandse eskader voor de gemeenschappelijke strijd. Brandt, die het verhaal stellig uit de mond van De Ruyters naaste omgeving heeft opgetekend, schrijft: „Dit sprak hij (de admiraal) met zulk een ernst en nadruk, dat hun beiden, zowel die het hoorde als die sprak, de tranen uit de ogen berstten". De los Velez gaf zich niet dadelijk gewonnen. De gevangenen stonden niet in zijn macht, maar in die van de koning van Spanje, zijn heer en van de keizer wierp hij de admiraal tegen. Hij kon daarover niet zo maar beschikken. Op het zien van De Ruyters bedroefd gelaat verklaarde hij, na enige aarzeling, de gevangenen vrij te zullen laten, mits zij niet op het gebied van. de koning van Spanje en van de keizer aan land werden gezet. De Ruyter liet er geen gras over groeien. Hij zond direct ds Westhovius, zijn vlootpredikant, samen met ds Viret, de vlootpredikant van vice-admiraal De Haan, aan land in drie sloepen. Zij brachten 23 gevangenen naar de Nederlandse vloot. De volgende dag haalde ds Westhovius er nog één uit het „slavengasthuis" en twee uit de gevangenis. Zij hadden vanaf 8 mei van het vorige jaar op de galeien gezeten. Van de oorspronkelijk 42 gevangenen waren er dus nog 26 over: 21 gereformeerde en 5 lutherse dominees. Brandt noemt ze allen bij hun echt Hongaarse namen: Stephanus Kallai, Johannes Szomodi, Stephanus Batorkessi enz.

Aan boord gebracht, dankten zij De Ruyter „met onuitsprekelijke vreugde". Dat zal niemand verwonderen die leest hoe Brandt hun toestand beschrijft:

„Zij kwamen in een jammerlijke gestalte in de Hollandse vloot, met verscheurde klederen, half naakt, met uitgemergelde lichamen, afzichtelijk door builen en door wonden; zo dat men ze niet zonder mededogen kon aanschouwen: te meer, omdat daar onder waren mannen grijs van ouderdom, die door hun deftig, bleek en vervallen wezen, eerbied en erbarming verwekten".

Opvallend is dat De Ruyter hen er op wees, dat gereformeerden en lutheranen hetzelfde lot was overkomen. Hij vermaande hen verder in vrede met elkaar te leven.

De admiraal hield zich aan zijn belofte. Op 25 maart liet hij de predikanten afzetten op een Engels schip. Dat bracht hen naar Venetië vanwaar zij naar Nederland vertrokken.

Kort na het bevrijden van deze geloofsgenoten, op 22 april, ontbrandde een hevig gevecht met de Franse vloot. Het vond plaats in het gezicht van de Etna. De Ruyter raakte na een half uur gewond en overleed enkele dagen later aan wondkoorts. Hij stierf als een patriarch temidden van zijn scheepsvolk. Ik heb zijn overlijden reeds eerder als volgt beschreven: „Men hoorde hem met gevouwen handen de woorden van de 63ste Psalm uitspreken. O God, Gij zijt mijn God, U zoek ik in de dageraad, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. De vlootpredikant bad op zijn verzoek „om een zalige verlossing". De 29ste april 1676, tussen negen en tien uur, ontsliep hij. „Seer sachtjes", schreef Van der Poorte, de vloot-secretaris, aan De Ruyters dochter Cornelia, is hij „op 't bedde van eer" ontslapen....

Brandt schrijft dat tegen de avond de spraak van de admiraal ophield. Daarna lag hij in de kajuit van „De Eendracht" nog enkele uren in de benauwdheid des doods, „totdat hij 's avonds tussen negen en tien uur de geest gaf, met een zachte en geruste uitgang". Hij lag daar, in die warme kajuit, omstuwd door zijn kapiteins en vice-admiralen die met hem lief en leed hadden gedeeld op 's lands vloot al die jaren van oorlog. „Hij overleed dan", aldus Brandt, „den 29sten van April, in de baai van Siragossa of Syracusa, binnen zijn scheepsboord, in de ouderdom van negenenzestig jaren, een maand, en vijf dagen" 2)". Het Nederlandse Gemenebest was in de tweede helft van de zeventiende eeuw kampioen voor vrijheid en protestantisme. Dat had het mee te danken aan deze rondborstige en eenvoudige Zeeuw, die op zijn laatste tocht zijn verre Hongaarse broeders niet vergat. We zijn drie eeuwen verder. Er is nóg in Nederland veel meeleven met de Hongaarse protestantse en gereformeerde geloofsgenoten. Menig Nederlander biedt steun aan de Hongaarse predikanten die het onder het huidige bewind bepaald niet breed hebben. Men zal dan in Hongarije in de komende tijd de bevrijding van de predikanten door De Ruyter herdenken. Er zal te Debreczen een symposion worden gehouden en dr Van der Heuvel zal er de Ned. Hervormde Kerk vertegenwoordigen. De viering van deze bevrijding moge in het hart van hen, die ook onder het huidige bewind met grote trouw de gereformeerde religie belijden - ze zijn er! - de hoop wekken dat God ook hun eenmaal de vrijheid zal schenken die zij nu reeds zo veel jaren moeten missen.

1) H. Algra, „Dispereert niet", VI, 1951, blz. 81.

2) R. H. Bremmer, Van opstand tot koninkrijk, 1969, blz. 41.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

Protestants Nederland | 12 Pagina's

Michiel de Ruyter bevrijdt Hongaarse predikanten (1676-1976)

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 1976

Protestants Nederland | 12 Pagina's