Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toch nog Pasen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toch nog Pasen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

„En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene gezien.”

1 Korinthe 15 : 8

De verschijningen van de opgestane Christus zijn als schalmen aan de gouden keten, die allen verbindt die met ons een even dierbaar geloof hebben verkregen.

Daarna en daarna... de ene verschijning volgt op de andere en zal pas compleet zijn als Jezus verschijnen zal in heerlijkheid.

Het allerbeste bewijs dat Christus leeft ben ik, zegt Paulus.

Kunt u dit de apostel nazeggen?

Ten laatste van allen

Paulus’ Pasen was wel een late Pasen. Het was al Pinksteren geweest toen Paulus Pasen vierde. Was hij dan een laatbloeier? Niet in het minst. Hij was een vijand, een moordenaar en een vervolger van de slachtschapen van Christus.

In onze tekst staat niet de bekering van Paulus centraal, maar zijn bekering is de heilzame uitwerking van wat Jezus Christus heeft doorgemaakt om ons zaUg te maken.

De verschijning van Jezus Christus aan Paulus is manifestatie en proclamatie van de opstanding van Jezus Christus uit de doden.

„De verschijning van Christus aan Paulus moest dienen om het geloof in de opstanding van Christus te bevestigen" (Calvijn).

Raak gezegd. Niet om te zeggen: die Paulus toch, maar om Christus te laten schitteren in net wonder zoals Paulus dat in Efeze 2 beschrijft: U dan heeft Hij mede levend ge­ maakt, daar gij dood waart door de zonden en misdaden.

Geen laatbloeier was hij, deze Saulus, maar een van zijn levenswortel afgesneden zondaar, 't Was brandhout met hem. Brandhout was hij.

Toen kwam Jezus. Hij greep in Zijn liefde, stak Zijn handen voor Paulus in het vuur, dat deze zondaar moest verteren. Nooit grijpt Jezus mis.

Ten laatste van allen. Wie zijn dat allemaal?

Paulus leest hun namen op. Petrus, Jacobus, de vijfhonderd broeders. De volgelingen van het eerste uur. De eerste en betrouwbare getuigen van Jezus' opstanding.

Met hen vergeleken kom ik ver achteraan, omdat ik nooit eerder wilde buigen. Stefanus had Jezus Uchamelijk voor het laatst gezien, door het venster van de open hemel in het uur van zijn gewelddadige dood. Maar ik, zegt Paulus, sloot mijn ogen, moedwillig, en ik wilde niets van Hem zien, noch iets van Hem horen.

Woede laaide als een vlam in mij op. Haat tegen Jezus, waarin ik mezelf zou verteerd hebben, had Hij mij niet bekeerd. Jezus greep in. Vlak voor Damascus. Hij is door mij gezien. Met mijn eigen ogen. Nog sterker drukt Paulus zich eigenlijk uit. Hij is aan mij verschenen. In stralend licht, boven de glans der zon uitgaande. In heilige Majesteit. Ik waande Hem immers dood. Toen liet Hij zien: Ik leef tot in alle eeuwigheid. Ik hoorde Zijn eigen stem. Wat klonk dat diep. Een woord was het dat mijn hart doorboorde, van een man die zö verhard was dat hij zijn verzenenen, net als een onwillige os, tegen de prikkels sloeg. Hij stelde mij in staat van beschuldiging. Mij, die Jezus van mij afschopte en trapte op Zijn hart.

Een pijl was het, achteraf bezien gedoopt in de liefde van Jezus' hart. Hard klonk het, maar tegeUjk teer „Saul, Saul wat vervolgt gij MIJ”? Hij noemde mij bij mijn naam en mijn zonde noemde Hij ook bij haar ware naam.

Vijandschap tegen God. Die liefde brak mij en maakte mij radeloos, als een reddeloos verlorene. Ten laatste aan de minste verschenen. Met het doel om een zondaar te redden van het verderf. Ja nog meer. Om van mij een apostel te maken, een afgezant van de hemel. Om ieder die ik op mijn weg ontmoet voortaan te bidden van Christus' wege: „Laat u met God verzoenen". Een gebroken mens, die van de rechtstreekse veroordeling kwam tot de blijde zekerheid dat het God behaagde - o eeuwig verkiezend welbehagen - Zijn Zoon in mij te openbaren.

We worden niet allen op dezelfde wijze als Paulus tot Christus geleid. Het unieke is dat Paulus Jezus met lichamelijke ogen heeft gezien. De laatste lichamelijke verschijning aanschouwde hij.

Ten laatste betekent gelukkig niet dat Paulus de allerlaatste is die uit de dood opstond tot het leven. Er moet nog een schare komen die niemand tellen kan. Mensen die Christus wèl nodig krijgen tot zaligheid. Nog roept God mensen die naar Hem niet vragen. Het is nog niet te laat. Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden. Zo roept u zo dringt u als Redder Gods Zoon.

Genade is er voor vijanden, voor de grootste der zondaren.

Mag u zeggen: dat ben ik! Geveld en bekneld in de banden van de dood. Dat ben ik als Hemels licht mij ontdekt. Het hoopvolle Evangelie luidt ook vandaag nog dat vele laatsten, achteraankomers, vijanden, de eersten zullen zijn.

Bid er maar om.

Geef mij Heere de laagste plaats Zo Gij mij een plaats wilt geven Nooit heeft iemand zoveel kwaads Tegen zoveel goeds misdreven

Toen hoorde God! Hij is mijn liefde waardig.

De onwaardigste van allen

Om het verrassende van Gods genade kracht bij te zetten, heeft Paulus het niet alleen over de laatste, maar noemt hij zichzelf de laagste. De minste van alle apostelen (vs. 9). Dat is bij hem geen kreet, maar met redenen omkleed. Omdat ik de gemeente Gods vervolgd heb. Genade maakt oimiogelijk klein. Zo klein dat Paulus zichzelf „een ontijdig geborene" noemt. Letterlijk een misgeboorte, een misdracht. Een misbaksel.

Zonder enige levensvatbaarheid.

Iets wat niet waard is het levenslicht te zien. Iets wat je wegdoet. Paulus kan het volgende bedoelen.

Zo schielijk als een misgeboorte ter wereld komt, zo plotseling werd ik tot leven gebracht. Mijn bekering viel buiten elke berekening. Een „normale" geboorte heeft tijd van voorbereiding nodig. Een „normale" bekering voltrekt zich langzaam en meestal van jongsaf aan. Stap voor stap. Plotselinge bekeringen behoren niet tot de gewone gang die God door Geest en Woord gaat met Zijn kinderen. Paulus is er helemaal niet trots op dat hij zo bekeerd moest worden zoals God hèm bekeerde. Dat is hem tot schuld geworden, en tot schuld gebleven. Het heeft Gods genade alleen maar groter gemaakt en hem zelf ruimer om die genade aan te prijzen. Vervolgens onderstreept Paulus, die zichzelf als een misdracht heeft leren kennen, zijn onwaardigheid, zeg maar zijn afzichtelijke werkelijkheid voor Gods heilig aangezicht.

De schande van de familie. Vond de Heere u zo? Totaal bankroet? Zo diep legt genade nu een zondaar neer. Adamskind, vertreden in uw bloed. Zoals een misdracht de naam van mens niet waard is, zo verdient Paulus niet een kind van God, laat staan een apostel te heten.

Kunt u op Gods zoekende genade terugzien? Beken dan volmondig: geen vezel in mij vroeg naar God. Glansloos en van ons uit kansloos hebben we geen levensvatbaarheid in onszelf. Voor en na kunnen we niet anders dan de dood vruchten dragen. En onze weergaloze verlorenheid liegt er niet om. Overkomt het je, dan ga je er niet prat op en maak je er geen praat over. Is het echt, dan ga je er alleen maar aan stuk.

Nog een derde reden voor deze definitieve zelfveroordeling zou te noemen zijn.

Men heeft verondersteld dat Paulus' tegenstanders - met name de hele gave en brave Joden - hem er voor uitgemaakt hebben. Jij? Jij bent maar een misdracht. Dan zit er een stuk herkenning in. Immers naar de mate dat Gods liefde aan ons bewezen wordt, kunnen ze van alles van ons zeggen. Het ergste is niet erg genoeg. Nee, we lijden niet aan een opgedrongen en aangepraat schuldbesef. Noch etaleren we een soort vermeend tekort. Maar we buigen die onder Gods veroordelend gericht. Ze mogen dan van me zeggen wat ze willen, maar nu God genade bewees, kunnen ze nooit meer van me zeggen dat ik geen kind van God ben. Wat waar is, is waar. Ik, zegt de Heere, Ik zeide leef!, ja leef in uw bloed. Ik heb u - hoe bestaat het - ja ü heel persoonlijk liefgehad met een eeuwige liefde. Ik Jezus werd voor u te schande. Ik kwam aan het vloekhout en deelde uw dood, droeg uw oordeel. Ik bukte Mij over zo'n misdracht heen en gij werd de Mijne.

Kent u die God, Die doden levend maakt? Het radicale van het evangelie der genade is niet dat wij onszelf, een misdracht voor Gods aangezicht, een beetje leven inblazen, ook niet onszelf op de been helpen. Maar dat God goddelozen rechtvaardigt, en vijanden met Zich verzoent.

Zodoende wordt Paulus

Begenadigd boven allen

Stille verwondering straalt door in het „ook aan mij verschenen". Een uitdrukking die doet denken aan het opgaan van de zon. Zo rijst het PaasUcht midden in de nacht.

God die gezegd heeft: licht schijne in de duisternis, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting van kennis, in het aangezicht van Jezus Christus. Ik was een misdracht, ik had geen levensvatbaarheid.

Maar het Paasleven werkt zo krachtig en de liefde van Hem die ik eertijds haatte was zo machtig, dat ik, die de minste was, het meeste werk voor mijn lieve Koning heb mogen verrichten. Door Gods genade ben ik dat ik ben. Door genade ben 'k een kind van God. Dat heet gadeloze ontferming, waarin Paasgenade triomfeert. Kunt u het Paulus nazeggen? Eens stonden we daar, of liever lagen we plat op de grond. Ik kon geen vin meer verroeren. Ik dacht: nu is het met me gedaan. Ik kwam oog in oog met Jezus. Hij Vriend, ik vijand. Verslagen was ik, volslagen blind. Een nauwelijks hoorbare zucht perste uit mijn ziel: Gena, o God genS. Vrijspraak volgde. Zomaar... om niet.

Zijn liefde schonk mij het leven weer. Wat uit God geboren is, is nooit misgeboorte meer.

Slaat de levende Christus de hand aan mij, dan gaat het nooit meer mis. Hij maakt zondaars tot Gods kinderen. Hij wekt in kleine kinderhartjes soms een kiem van nieuw leven. Van jongsaf groeit en gloeit verlangen naar de Heere. En langzaam verdiept het besef van onwaardigheid, en leer ik hoe onmogelijk het is om van mij uit zalig te worden. Of ineens opent Hij bij een jongen of een meisje de ogen.

Je had geen erg in Hem, je ging je eigen gang. Je dacht: God vragen kan altijd nog. Hij had erg in jou. En ineens was het er. Dat woord van Jezus, Die je wakker schudde. Je dacht ineens: waar ben je mee bezig. Dat gaat radicaal fout, dat mag zo niet langer. Ik geloof niet dat een langzame overtuiging van zonde minder diep is dan een heftige, plotselinge confrontatie met de heilige God, de levende Christus. Het wonder van zaUg worden is voor al Gods kinderen even groot, want ze worden allemaal even diep opgehaald uit de kelder van hun verloren leven.

Pasen is gedragen worden in de armen van de Levensvorst. Een ootmoedige, die niets meer te verliezen heeft, omdat hij beseft: ik üg verloren, maar word opgenomen in de liefdearmen van God.

Petrus viert vroeg Pasen, Paulus laat. 't Is niet 't belangrijkste.

Als het maar vroeg of laat zover komt. Liever vroeg dan laat, jawel!

Maar beter laat dan nooit. Te laat! Dat zal vreselijk zijn!

Nu is het in elk geval nog niet te laat.

Aan de opstanding van Christus, aan het met Hem gestorven en opgestaan zijn hangt de laatste ernst. Ik ben gerechtvaardigd of ik ben het niet.

Ik ken Christus of ik ken Hem niet! Ik ben opgestaan of ik lig nog midden in de dood. „Ik hoop het maar" hoor ik nogal eens zeggen. En men bedoelt: misschien komt het er van, misschien ook niet. Moet je het daarmee doen? Ik zou me geen raad weten. Ik zal niet rusten voordat ik Jezus' stem gehoord heb, eer Hij tot mij gezegd heeft: Ik leef en gij zult leven.

Als een roos in Gods hof bloeit Christus in Zijn liefde open.

Een misgeboorte was ik

Maar wedergeboren ben ik tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Vóór mijn eerste geboorte heeft God mij van mijner moeders lichaam af, afgezonderd, was ik al gedekt door de Eniggeborene des Vaders.

In mijn leven leerde ik sterven. Op Uw woord o Leven van mijn leven werd ik ontkleed en bekleed met opstandingsgerechtigheid.

Ik, misdracht. Maar nu zie ik achter mijn geboorte terug.

Ja eer ik nog was geboren Eer Gods macht die alles schiep Iets uit niets tot aanzijn riep, Heeft Zijn liefde mij verkoren.

Mij de minste. Hij de Meeste. Ik de kleinste. Hij de grootste. Ik de zwartste. Hij mijn Liefste. Dat is Pasen!

K.a.Z.

H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Toch nog Pasen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's