Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het oude Bondsvolk en zijn sociale voorzieningen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De erfgrond der kleine boeren

Nadat Israël Kanaan was binnengetrokken, moeten er in het oude Nomadenvolk geweldige spanningen zijn ontstaan tengevolge van de veranderingen in de sociologische structuur van het volk. Enkele groepen verzetten zich dan ook tegen het gevestigde leven en bleven de voorkeur geven aan het oude leven in tenten, zoals de stam der Rechabieten.

Jonadab, de zoon van Rechab, gaf aan zijn volgelingen dit bevel: Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten, noch hebben; maar gij zult in tenten wonen al uw dagen; opdat gij vele dagen leeft in het land, alwaar gij als vreemdeling verkeert." (Jer. 35 : 7.)

Verreweg het grootste deel der Israëlieten heeft zich echter gewijd aan het boerenleven op de veroverde grond. De oude idee van stamverwantschap moest toen steeds meer plaats maken voor een stam-begrip, waarbij de stammen eigenlijk niet veel anders meer waren dan territoriale groeperingen, gevormd door de verschillende dorpssamenlevingen van Israël. Ofschoon nog steeds bestuurd door de oudsten, vormden de nieuwe eenheden een veel minder hecht verband dan de oude clans uit de Woestijntijd, waarin de omstandigheden van het nomadenleven, de gemeenschappelijke strijd om het bestaan en het uitoefenen van de bloedwraak een bijzonder hechte en duurzame saamhorigheid onder de leden van de groep vereisten.

Het saamhorigheidsbesef van de kleinste groepering, het gezin, heeft zich het langst gehandhaafd. Het schijnt zelfs, dat dit nog sterker is geworden, naarmate het groepsverband beperkter werd en het huiselijk leven nog vaster wortels kreeg door de verbondenheid van een bepaalde familie aan een bepaald stukgrond, dat door de geslachten heen de continuïteit van het familieleven verzekerde. Het leven op de eigen familieakker was in de j^laats gekomen van het leven in gemeenschap van goederen, zoals dat bij de halfnomaden gebruikelijk was. De verbondenheid aan de bodem zou voortaan de hoeksteen zijn van de Israëlietische samenleving. De familie bleef nauw verbonden met de grond, die de voorvaderen geploegd hadden, waar' zij hun huis hadden gebouwd, en waar zich hun graf bevond. Van geslacht tot geslacht gaven de vaderen de familiegrond door aan hun zoons en het bezit van die grond gaf hun niet alleen een bestaansmogelijkheid, maar ook het burgerrecht. Een familie, die geen vaderlijke erfgrond meer bezat, hield om zo te zeggen op te bestaan.

De oude BarziUai uit Gilead wilde liever terugkeren naar de erfgrond van zijn familie om te kunnen sterven bij het graf van zijn vader en moeder, dan met David mee te gaan om aan het koninklijk hof een goede oude dag te hebben.

Een duidelijk getuigenis van de grote gehechtheid der Israëlieten aan de vaderlijke erfgrond vinden we in de geschiedenis van Naboth. Koning Achab wil diens wijngaard overnemen en spreekt met hem over eventuele koop of ruil. Volgens ons begrip een volkomen correct voorstel. Het slechte ligt hierin, dat koning Achab zijn onderdaan Naboth van diens familiegrond wilde verwijderen, terwijl hij wist, dat een Israëliet geen afstand kon doen van de grond die hij van zijn voorouders geërfd had, zonder heiligschennis te plegen jegens zijn voorvaderen. Bloedverwantschap en bodem staan hier wel heel nauw met elkaar in verband. De grond vormt, zo goed als vlees en bloed, een levende schakel met de voorouders en met de nakomelingen. Welnu, in het voorste 1 van Achab treedt een houding aan de dag, die de verschuldigde eerbied voor de familiegrond met voeten treedt. Naast de strijd tussen het nomadenleven en het gevestigde bestaan steekt hier een nieuwe sociologische strijd het hoofd op: die tussen het boerenleven met zijn trouw aan de voorvaderlijke erfgrond enerzijds (in dit verhaal vertegenwoordigd door Naboth), en cle handelsgeest, die alleen maar rekent met geld anderzijds (hier vertegenwoordigd door Achab en Izebel.) Met geld weten Achab en zijn geestverwanten bezittingen op te hopen en zo een grootgrondbezit te vormen ten koste van cle erfgrond van vele kleine boeren. Van deze geest is vooral Izebel in dit verhaal bezield: het leven van Naboth wordt opgeofferd aan de hebzucht van een koningin, die er niet voor terugdeinst valse getuigen in te schakelen om haar doel te bereiken.

Er is alle reden om te geloven, clat Achab en Izebel niet cle enigen waren, die zo handelden. Heel wat andere machthebbers hebben blijkbaar eveneens geweld en list gebruikt om zich meester te maken van cle bezittingen der kleine boertjes en hebben zo de oude eerbied voor cle voortreffelijke erfgrond met voeten getreden. De kleine boer kon op de duur zijn grondbezit zelfs met de grootste moeite niet meer handhaven. De belastingen voor cle koninklijke organisatie, die sedert Salomo reeds gingen drukken, maar vooral ook de oorlogsschade aan het eind der achtste eeuw en cle herendiensten, die de Assyrische bezetting meebracht, hebben geleid tot verarming van een groot aantal kleine boeren. De kleinen gaan daar nu eenmaal meer gebukt onder dan de groten. Vele kleine boertjes moesten dan hun grond verkopen en werden clan genoodzaakt slaaf of dagloner te worden in dienst van de rijken, om zich daardoor althans van een schamel stuk brood te verzekeren. Sedert die tijd weerklinkt hiertegen herhaaldelijk het protest van Israëls profeten, b.v. Jes. 5 : 8: Wee degenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands." In naam van de gerechtigheid, die God oncler Zijn volk eist, hebben de profeten zich heftig verzet tegen de hebzuchtige rijken en zijn in de bres gesprongen voor cle berooide armen. De rijken worden bedreigd met volslagen verwoesting: En de eerstgeborenen der armen zullen weiden en cle nooddruftigen zullen zeker nederliggen; uw wortel daarentegen zal Ik door de honger doden en uw overblijfsel zal hij ombrengen." (Jes. 14 : 30) De arme zal dus weide vinden — beeld van een goede bestaansmogelijkheid — en zij zullen in veiligheid rusten, omdat de Heere Sion gegrondvest heeft. Hier heeft de profetie het perspectief van de heilsverwachting aangenomen. De ellende van de huidige zichtbare omstandigheden zal niet te allen tijde duren en zal plaats maken voor een toekomst, waarin de rust zal terugkeren voor de geringen, die dan eindelijk bevrijd zullen zijn van cle plagende vrees voor de rijken met hun Iandhonger. Er wordt wel eens gezegd: et zal maar een verdrukking zijn van tien dagen en negen zijn daar al van om.

Ook Micha protesteert heftig tegen de rijke boeren met hun zucht tot gronduitbreiding: En zij begeren akkers en roven ze, en huizen en nemen ze weg; alzo doen ze geweld aan de man en zijn huis, ja aan een iegelijk en zijn erfenis." (Micha 2 : 2). Ook deze profeet, afkomstig van het platteland van Moresjet, koestert dus ook het oude ideaal van het landelijke leven op een eigen stuk familiegrond en oefent harde critiek uit op de luxe en cle decadentie van het leven in de steden, omdat de grote steden voor hem cle bron van alle goddeloosheid en zonde zijn, allereerst in Samaria, maar ook in Jeruzalem. Hij haat die steden, die van zoveel sociaal onrecht getuigen.

Nu leverden cle Israëlietische steden niet zo'n groot zedelijk gevaar op als men meestal denkt. Uit geschriften en opgravingen is het wel duidelijk geworden, dat een gemiddelde Israëlietische stad ongeveer 300 inwoners telde. Dit getal

geeft net zo'n beetje de grens aan, tot waarop de mensen elkaar nog kunnen kennen. Iedereen kende dus zijn stadgenoten. In zo'n geval kan men nauwelijks spreken van bijzondere zedelijke gevaren van het stadsleven.

Orde en fatsoen worden er min of meer gegarandeerd door de toeziende blik van de stadsgenoten. Elke misstap zal dus in den brede besproken worden. Zo kan men dus bij een Israëlietische stad niet spreken van de drie gevaren, die in onze stadsopvatting een belangrijke rol spelen: massa, immoraliteit en gekunsteldheid.

Neen, Micha vreesde dus niet allereerst het zedelijke gevaar van het stadsleven, maar de bedreiging van het ideaal van de oud israëlietische boer om te wonen op een eigen stukje grond. Het was een verraad aan dit ideaal, dat vele rijken bij elkaar gingen wonen in de stad en hun grond heten bewerken door pachters, wier grond zij eerst hadden afgenomen en gevoegd bij hun eigen bezit, en die dan de vruchten van hun arbeid moesten afdragen aan de machtige bezitters in cle stad, terwijl zij als pachters zelf zonder enig bezit in cle wereld stonden.

In een volgend artikel hopen we D.V. na te gaan, wat cle wetten ons over deze materie te zeggen hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1958

Daniel | 8 Pagina's

Het oude Bondsvolk en zijn sociale  voorzieningen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1958

Daniel | 8 Pagina's