Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De leerstof voor VSO-MLK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De leerstof voor VSO-MLK

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omdat leren voor VSO-ers een probleem is, zullen we hen nooit gaan vermoeien met leerstof die ze later in de praktijk van het leven toch niet zullen gebruiken. De keuze van leerstof wordt bepaald door ons doel: De VSO-er moet later als volwassene zo veel mogelijk zelfstandig kunnen functioneren - in het kerkelijk leven - in het huiselijke leven - op zijn werk - in de maatschappij Per leerling is er een voortdurend zoeken naar de juiste leerstof om hem met zijn mogelijkheden en onmogelijkheden toch dit doel te laten bereiken.

H ierbij streven we naar een minimum aan theoretische leerstof. We proberen de leerlingen juist zoveel mogelijk pral< tische vaardigheden bij te brengen.

1. De VSO-er moet later als volwassene zoveel mogelijk zelfstandig kunnen functioneren in het kerkelijk leven

Hiervoor is het noodzakelijk dat hij: - de Bijbel kan lezen - de Psalmen kan zingen - de dogmatische grondbeginselen kent - weet hoe het kerkelijk leven functioneert

1.1. De Bijbel kunnen lezen De Werkmeester des geloofs is de Heilige Geest. Het middel waardoor Hij het geloof werkt (en versterkt) is het Woord Gods. Hoe belangrijk dat VSOers de Bijbel kunnen lezen! Niet alleen technisch kunnen lezen, maar ook begrijpen wat ze lezen. Tijdens de godsdienstlessen vertelt de leerkracht uit de meer onbekende (voor de leerlingen althans) Bijbelboeken zoals Job,

Spreuken, Prediker, Hooglied, de grote en de kleine profeten en de zendingsbrieven. Na de vertelling wordt het vertelde gedeelte nagelezen in de Bijbel en proberen de leerlingen om beurten met eigen woorden te zeggen wat er in de tekst geschreven staat. Ook wordt hen geleerd hoe de kanttekeningen te leren en om Schrift met Schrift te vergelijken.

Na de vertelling komen meestal veel vragen. We nemen er altijd de tijd voor om samen naar antwoorden te zoeken.

1.2. De Psalmen kunnen zingen In vroeger jaren, van hun zesde tot hun twaalfde jaar, hebben VSO-ers wekelijks een Psalm opgezegd. Toch is er altijd nog een aantal Psalmen die ze nooit geleerd hebben. En van de Psalmen die ze wel kennen, zingen ze de meesten zonder te weten wat ze zingen. We hebben daarom ook op het VSO iedere week een Psalm behandeld. We zijn begonnen bij Psalm 1 en door de jaren heen gekomen bij Psalm 150. Ze hoefden geen vers meer uit hun hoofd te leren en op te zeggen. We waren meer gericht op het begrijpen. Eerst besprak ik de Psalm globaal: Wie de Psalm gemaakt had, wat voor een soort Psalm het is, wanneer en onder

welke omstandigheden de Psalm gemaakt is, enz. Daarna volgde van ieder vers dat we zongen, een woordvoor-woord uitleg en een samenvatting van het vers. We lazen ook altijd de onberijmde Psalm er op na. Hoe bleek bij iedere bespreking weer hoeveel woorden uit de Psalmen betekenisloze klanken voor de leerlingen zijn. En hoe moeilijk is het voor hen de betekenis te begrijpen en te onthouden. Toch, de gestage druppel doet de steen uithollen. Was het na een jaar, of heeft het nog langer geduurd? Maar toen kwam toch de tijd dat de leerlingen zelf aan konden geven: "Juf, dit is een boetepsalm, een dankpsalm, een lofpsalm, een gebed, een klaaglied, een onderwijzing, een lijdenspsalm."

Toen kwam de tijd dat ze uit zichzelf de Psalm vast na gingen lezen en dat zij het mij konden vertellen: "Juf, deze Psalm is gemaakt door Asaf, David, Ethan, Heman, Mozes, is gemaakt voor de kinderen van Korach, is één van de liederen Hamaaloth. En dat deed juist ook Reinier, die nooit meer naar de kerk wilde.

Hoe treffend was het ook te merken, dat sommige leerlingen zich juist door bepaalde Psalmen aangesproken voelden. Nooit zal ik Sannes reactie vergeten op de Psalm van Heman. Sanne, verwaarloosd door haar ouders. Bij hen vandaan gehaald. Een jong leven dat gevormd is door een aaneenschakeling van negatieve momenten. Sanne, die zich afvraagt of er eigenlijk wel een God bestaat die dit allemaal toelaat. Die denkt dat ze niet meer hoeft te bidden, want zij is nu toch eenmaal zo.

En dan hoort ze opeens van Heman. Doodbrakende vanaf zijn jeugd. Eén en al smart en lijden, neerslachtigheid en moedeloosheid. En toch, Heman houdt zich vast aan "de God zijns heils". Heman kon ergens naar toe met zijn klachten. Hoe groot zou het zijn, als ook Sanne dit mocht leren.

1.3. De dogmatische grondbeginselen kennen

Als middel om dit doel te bereiken hebben wij bij ons op school gekozen voor de behandeling van Kort Begrip. Voor de VSO-ers die later naar de belijdeniscatechisatie gaan, is het fijn dat ze de vragen van Kort Begrip op school al een paar maal geleerd en besproken hebben. En Kort Begrip is compact en compleet. Vaak is gevraagd of het leren van Kort Begrip niet veel te moeilijk is voor VSO-ers - al die moeilijke woorden en uitdrukkingen! Maar die moeilijke

woorden en uitdrukkingen horen ze ook regelmatig in de prediking op zondag, zeker tijdens de behandeling van de Heidelberger Catechismus. Dan is het toch fijn, dat ze die prediking kunnen volgen doordat ze op school geleerd hebben wat met die moeilijke begrippen bedoeld wordt.

Het is niet de bedoeling dat je tijdens de behandeling van Kort Begrip vertelt wat je gelezen hebt in bijv. een catechismusverklaring over gelijksoortige vraag. In het begin deed ik dat wel, maar het werkte niet. Natuurlijk is het goed om het voor jezelf na te lezen, maar daarna moet je na gaan denken over ieder woord in de vraag en het antwoord: "Hoe, met welke voorbeelden, kan ik de leerlingen duidelijk maken wat dit woord, dit geloofsbegrip, inhoudt? Zó, dat zij in hun situatie en met hun kennis het kunnen bevatten? "

Tijdens de woord-voor-woord uitleg probeer je zoveel mogelijk met de leerlingen in gesprek te treden, hen uit te lokken tot vragen en opmerkingen. En daar komen ze ook mee. Al vaak is de bespreking uitgelopen tot om half 11 de pauze begon. Nooit hebben de leerlin­ gen zich meer laten kennen dan juist tijdens de bespreking van Kort Begrip. Ze bleven er bij betrokken.

Ook is het belangrijk om iedere week weer de grote lijnen op bord te zetten. Want als VSO-ers een vraag moeten leren, zien zij uit zichzelf niet in welk verband die vraag geleerd moet worden. Daarom iedere keer vanuit de drie stukken, al herhalend en op bord schrijvend, aantonen waarom nu juist deze vraag gesteld wordt. En op den duur kunnen ze dan toch al heel veel van die grote lijnen zelf invullen.

1.4. Weten hoe het l< erkelijl< leven functioneert

Omdat VSO-ers zo concreet en op het visuele ingesteld zijn, denken ze meestal niet na over het waarom, waartoe en vanwaar als het de kerkelijke gebruiken betreft. Ook deze dingen moeten met hen besproken worden om

hen enig inzicht hierin te geven. Waarom ga je zondags twee - of driemaal (Zeeland) naar de kerk? Waarom is één preek een catechismuspreek? Hoe is een kerkdienst opgebouwd en waarom juist zo? Wat houdt het stil gebed vóór de predikatie in? De zegenbede? Om welke dingen wordt gebeden in het grote gebed? Waarom staan (sommige) mannen tijdens het gebed? Hoe wordt iemand predikant en wat zijn de taken van een predikant? Hoe wordt een predikant aan een gemeente verbonden? Hoe wordt iemand ouderling of diaken en wat is hun taak? Hoe is de verdeling van de taken binnen de kerkeraad? Met welke dingen mag/moet jij zelf gaan naar je predikant, ouderling, diaken? De verschillende psalmberijmingen (in Zeeland op een aantal plaatsen nog Datheen). De verschillen­ de kerken. De bediening van de Heilige Doop en van het Heilig Avondmaal. Waarom? Waartoe? Voor wie? enz. De formulieren die achter in je psalmboekje staan samen lezen. De kerkelijke plechtigheden als het doen van openbare belijdenis, de kerkelijke bevestiging van het huwelijk, etc. etc.

Je merkt dat de leerlingen dan alles veel bewuster in zich op gaan nemen. Dingen gaan herkennen en dat weer terug vertellen op school. Ook aan elkaar ervaringen uitwisselen. (N.B. Zou het voor al deze dingen ook niet nodig zijn dat ze in het 'gewone' (voortgezette) onden/vijs besproken werden? !).

2. De VSO-er moet later als volwassene zoveel mogelijk zelfstandig kunnen functioneren in liet huiselijke leven

Zeker voor de VSO-ers die later zullen trouwen of (begeleid) zelfstandig zullen gaan wonen is het van belang dat ze enigszins een huishouding kunnen voeren. Hiervoor is noodzakelijk dat ze:

- voor goede voeding kunnen zorgen

- zich lichamelijk kunnen verzorgen

- hun huis kunnen verzorgen - hun vrije tijd nuttig kunnen besteden - evt. kinderen kunnen verzorgen - weten hoe ze met hun familieleden en kennissen om moeten gaan.

Om organisatorische redenen worden bij ons op school de lessen koken, huishoudkunde en kinderverzorging alleen aan de meisjes gegeven. Toch vinden we gelukkig binnen andere lesuren nog voldoende tijd om ook de jongens de elementaire beginselen bij te brengen.

2.1. Voorgoede voeding kunnen zorgen Dit onderwerp behandelen we tijdens praktisch rekenen. De maaltijdschijf is het uitgangspunt. Ze moeten de verhoudingen van de schijf snappen om een evenwichtige voeding samen te kunnen stellen. Bij het samenstellen

van een boodschappenlijst leren ze met een aantal factoren rekening houden, zoals: groenten van het seizoen zijn goedkoper; grootverpakking is voordeliger dan kleinverpakking; hoe luxer het vlees, hoe duurder het is; kant en klaar is duurder dan zelfgemaakt etc. We leren hen ook verstandig om te gaan met reclames, te schatten hoeveel geld ze mee moeten nemen, kassabonnen na te tellen enz.

Bij het doen van inkopen en bereiden van voeding moeten ze maten, gewichten en inhouden kennen en kunnen hanteren. Ook leren ze om een tijdsplanning te maken als ze voedsel willen bereiden.

2.2. Zich lichamelijk kunnen verzorgen Een uur per week krijgen de VSO-ers gezondheidskunde. De verzorging van huid en haar, handen en voeten, mond en gebit neemt hierbij een belangrijke plaats in. Andere onderwerpen zijn: wanneer ga ik naar de dokter en wat moet ik zeggen en vragen? Wanneer en hoe moet ik zelfmedicatie toepassen? Welke soorten van medicijnen zijn er en hoe neem ik ze in? Bijsluiter kunnen lezen. Gezonde slaap. Gezonde beweging. Goede houding. Iets over roken, alcohol, drugs.

De lessen worden zo praktisch en aanschouwelijk mogelijk gegeven. Mensen van buitenaf (pedicure, apotheker) worden uitgenodigd voor het geven van gastlessen.

Verder worden de VSO-ers in de gelegenheid gesteld het jeugddiploma EHBO te halen.

2.3. Je huis kunnen verzorgen

Op woensdag hebben we een uur 'Algemeen Praktische Basisvaardigheden'. De klas is dan in groepjes verdeeld. Een paar leerlingen gaan naar de schoolschoonmaakster. Ze leren ramen zemen, toiletten en wasbakken schoonmaken, stoffen, zuigen, afnemen, was uit de machine halen en ophangen, was strijken en opvouwen. De conciërge heeft een paar leerlingen die hij leert huisvuil te verzamelen en volle zakken dicht te binden, oud papier te ordenen, vaat te wassen en te drogen en gezellige zitjes te maken in de gemeenschapsruimte enz.

De technisch assistent doet met zijn groep het onderhoud binnen en buiten de school: ze ruimen de schuur op, repareren kapotte bezems e.d., bevestigen schilderijtjes aan de muur, verhel­ pen een slechtsluitende deur of raam. De leerlingen bij de groepsleerkracht verzorgen de kamerplanten, leren een lamp te verwisselen of een stekker aan te sluiten, ontstoppen de gootsteen of vernieuwen een kraanleertje, zetten een knoop aan of rijgen nieuw elastiek door een boord.

Na vier weken rouleren de groepen.

2.4. Je vrije tijd nuttig kunnen besteden VSO-ers missen vaak het initiatief zelf een hobby op te pakken. Om hiertoe een aanzet te geven hebben we op vrijdagmiddag een hobby-uur ingesteld. Door de hulp van een aantal vrijwilligers kunnen de leerlingen voor een periode van zes weken een bepaalde hobby kiezen: figuurzagen, gips gieten, papierfiligraan, bloemen drogen, modelbouw enz.

Ook de lesuren tuinarbeid kunnen een stimulans zijn tot een verantwoorde vrijetijdsbesteding.

2.5. Kinderen kunnen verzorgen

Niet alle meisjes zullen trouwen en kinderen krijgen. Toch hebben we er voor gekozen dit vak op het rooster te zetten. Want al zullen ze misschien zelf nooit kinderen krijgen, dan hebben ze nog wel vaak te maken met de kinderen van zus of schoonzus, kennis of werkgeefster. Ook vinden ze het leuk om als kinderoppas gevraagd te worden. Dan is het fijn als ze wat over de verzorging van zo'n kindje afweten. En ze hebben ook weer iets waar ze over mee kunnen praten, ('t Is bij vrouwen immers het ondenwerp waar het meest over gesproken wordt!).

In een periode van vier jaar wordt de stof behandeld van de tijd voor de geboorte tot de kleutertijd. Alles weer zo concreet mogelijk: We gaan op bezoek bij een vrouw die zeven maanden zwanger is. We bekijken haar uitzet, de babykamer en de wieg. Wat later komt een moeder haar baby op school in bad doen. En met de babypop moeten de meisjes zelf alles ook zo doen. We hebben zelfs een keer met babypoppen en al een echte zitting op het consultatiebureau meegemaakt. Daar werden de poppen gewogen en gemeten, werden gehoor- en gezichtstestjes uitgevoerd, werden voedingsadviezen gegeven enz.

Van elke les krijgen de leerlingen een leesstuk in verhaalvorm. Zo hebben ze aan het einde van de vier jaar hun eigen boek over kinderverzorging.

2.6. Weten hoe je met familieleden en kennissen om moet gaan

Veel sociale vaardigheden die een ander kind zich vanzelf eigen maakt, moeten een VSO-er aangeleerd worden. Een aantal vaardigheden die we aanleren zijn bijv.: Hoe begroet ik verschillende mensen? Hoe feliciteer ik iemand met zijn verjaardag? Welk cadeautje kies ik voor welke persoon? (Bedrag!) Hoe begin ik een praatje als ik op een verjaardag zit? Wat zeg je als iemand overleden is? Wanneer stuur je een kaartje om te condoleren en wanneer ga je persoonlijk? Hoe behoor je een begrafenis te bezoeken? Ook de familieaangelegenheden, geboorte en trouwdag, worden uitvoerig behandeld.

3. De VSO-er moet later zoveel mogelijk zelfstandig kunnen functioneren op zijn werk

We proberen voor iedere leerling passend werk te vinden, voordat hij van school gaat. Dit vereist veel voorbereiding en begeleiding.

Het begint al in VS01. Daar krijgen de leerlingen lessen beroepenoriëntatie. leder jaar worden er een aantal beroepensectoren behandeld die de mogelijkheid in zich hebben VSO-ers als werknemers aan te nemen. Enkele voorbeelden: de groenvoorziening, de uiengroothandel, de schilder, de supermarkt. Na een les algemene informatie en een bedrijfsbezoek gaan de leerlingen zelf de voorkomende werkzaam-

heden uitvoeren. Zo moeten ze bijvoorbeeld van een oud l< ozijn de verf verwijderen, gaatjes stoppen en plamuren, grondlakken en aflakken. Als leerkracht observeer je: Zijn er kinderen die handig zijn in dit werk? Die het met plezier en gemotiveerd doen? Geeft ook de beroepentest deze richting aan? Dan zullen we met ouders en leerling overwegen een stageplaats binnen deze sector te zoeken.

3.1. De stage

Binnen het VSO kunnen wij onze leerlingen geen beroepsopleiding bieden. Wel proberen we de leerlingen zoveel

mogelijk vaardigheden bij te brengen tijdens de vakken hout- en metaalbewerking, fietstechniek, tuinarbeid, hout hakken, koken, huishoudkunde en textiele werkvormen. Hiervoor kunnen echter geen diploma's gehaald worden. En juist in een tijd waar veel naar diploma's gevraagd wordt, zie je dat onze leerlingen bij het vinden van een baan buiten de boot vallen. Om onze leerlingen een grotere kans op een arbeidsplaats te geven hebben we de leervorm 'stage' ingevoerd. Bij stage snijdt het mes aan twee kanten:

- bij de leerlingen worden een aantal werkgerichte vaardigheden ontwikkeld die hij later nodig heeft om op een arbeidsplaats terecht te kun-nen en

- werkgevers kunnen tijdens een stageperiode de leerlingen van het VSO-MLK leren kennen als waardevolle werknemers.

volle werknemers. Maar stage heeft nog meer voordelen voor de leerlingen. Door stage

- kunnen ze zich nog beter een beeld vormen van bepaalde beroepen

- leren ze zich in een geheel nieuwe situatie aan te passen

- wennen ze aan de arbeidssituatie: ze leren op tempo werken, opdrachten uit te voeren, verantwoordelijk en zelfstandig met materiaal en gereedschap om te gaan, etc.

- leren ze een goede werkhouding aan

- leren ze samenwerken/omgaan met andere werknemers

- leren ze hun eigen mogelijkheden en onmogelijkheden beter kennen

- wordt hun mindenwaardigheldsgevoel verminderd.

De minimumleeftijd om stage te lopen is in principe gesteld op 15 jaar. De aanvang van de stage is echter ook afhankelijk van de rijpheid van de leerling. Het eerste en het tweede stagejaar zijn vooral bedoeld om de leerling te helpen zich te oriënteren omtrent bepaalde beroepen. Deze oriënterende stages liggen al wel binnen de keuzesector van de leerling. Bijv.: Een jongen die de agrarische kant op wil, loopt stage bij een fruitteeltbedrijf, een boomkwekerij en een uienhandel. Een jongen die graag sleutelt, loopt stage bij het technisch onderhoud, een autosloperij en een installatiebedrijf. Alleen wanneer een leerling geen voorkeur, interesse of vaardigheid voor een bepaalde sector toont, zullen de oriënterende stages in verschillende sectoren plaats vinden. Als na een aantal oriënterende stages (voor de één is dat al na het eerste stagejaar, voor de ander pas na het tweede stagejaar) duidelijk wordt waar de beste arbeidskansen voor de leerling liggen, wordt begonnen aan de werkvoorbereidende stage. De leerling loopt dan voor een langere periode, bijvoorbeeld een jaar, stage op een bedrijf. Streven is dan dat de leerling na afloop van de stage in dienst genomen kan worden. Stage wordt dan gezien als een soort gewennings- en inwerkperiode. Wanneer een vast dienstverband niet tot de mogelijkheden behoort, moet de werkvoorbereidende stage de leerling die ervaring geven die bij latere sollicitaties in zijn voordeel spreken.

Ook is het mogelijk om, wanneer de leerling na een jaar werkvoorbereidende stage nog geen arbeidsplaats heeft, de werkvoorbereidende stage met een jaar te verlengen om zo de kans op werk te verhogen. De verlengde stage kan plaatsvinden bij hetzelfde bedrijf, maar ook kan oven/vogen worden dit op een ander bedrijf te laten gebeuren waar meer vooruitzichten op een arbeidsplaats zijn.

De uiterste begrenzing van de stageperiode wordt gevormd door het moment dat de leerling 20 jaar wordt en dus uitgeschreven dient te worden. Streven is echter dat leerlingen met ± 17 jaar aan het werk kunnen.

3.2. De stagebegeleiding

Om er voor te zorgen dat een VSO-er zoveel mogelijk leert tijdens zijn stageperiode is het nodig hem zo optimaal mogelijk te begeleiden.

De leerkracht zal de leerling gedegen op zijn stage voorbereiden. Alle gegevens over de stageplaats, de eisen, de regels enz. spreekt hij van te voren met de leerling door. Samen met de leerling brengt hij een kennismakingsbezoek aan het bedrijf. Waar nodig oefent hij vast met de leerling de basisvaardigheden die voor de stage vereist zijn. Een jongen bijv. die bij een installatiebedrijf stage zou gaan lopen, zou als

eerste taak krijgen het halen/aangeven/opbergen van materialen en gereedschappen. Maar hoe kun je iets aangeven als je niet weet hoe het heet? Vóór hij op stage ging hebben we toen eerst alle gereedschap, bochten, hulpstukken etc. geleerd.

Wanneer een leerling stage gaat lopen binnen een bedrijf is het gewenst dat daar een vaste stagebegeleider wordt aangewezen die de stagiair bij het werk helpt en ondersteunt. Deze stagebegeleider is dan tevens contactpersoon naar school. De begeleiding is praktisch van aard en hierbij zal dus alles aan de orde komen wat met die praktijk van het werk te maken heeft. Door een goede samenwerking ontstaat een plezierig leerklimaat waarin men de leerling 'helpt het zelf te kunnen'. De begeleiding zal in eerste instantie helpend zijn, later zal meer accent vallen op vergroting van zelfstandigheid.

De eerste vier weken van de stageperiode worden gezien als een proefperiode waarin de leerling kennis kan maken met het bedrijf en er een beetje kan wennen. Het 'takenpakket' zal in deze periode nog niet zo zwaar zijn. Stage zal vooral bestaan uit het meelopen met de begeleider om 'af te kijken' hoe hij het doet. Wanneer de leerling in deze periode taken uit moet voeren gebeurt dit meestal onder toeziend oog van de stagebegeleider.

Na de eerste vier weken zal de stagedocent een bezoek brengen aan het bedrijf. Als blijkt dat de stage voortgezet kan worden, zetten stagebegeleider en stagedocent samen enige doelen op papier waaraan de leerling moet gaan werken, hoe hij dat moet doen en wie hem daar bij helpen. Gestelde doelen kunnen liggen op praktisch terrein (bijv. plinten in de grondverf zetten) maar ook op sociaal-emotioneel terrein (bijv. hoe spreek je klanten aan? ). Zij maken deel uit van het stagebegeleidingsplan dat de stagedocent van de leerling heeft en komen ook (vereenvoudigd) in de stagemap van de leerling zelf.

Gemiddeld zal de stagedocent het stagebedrijf 1 x per zes weken bezoeken (tenzij blijkt dat frequenter bezoek noodzakelijk is). Tijdens die bezoeken worden de gestelde doelen geëvalueerd en nieuwe doelen besproken en omschreven. Verder kan tijdens dit bezoek alles aan de orde komen wat de leerling en zijn begeleider bezighoudt en waarmee zij geconfronteerd worden.

Waar mogelijk zal ook op school de leerling in de gelegenheid gesteld worden te werken aan zijn stagedoelen.

Bijv.: een leerling die bij een bakker stage loopt krijgt op school extra les in wegen en meten. Een leerling die niet weet hoe hij op kritiek moet reageren, moet dit op school oefenen. Het is daarom van groot belang dat de stagebegeleiders steeds aan school doorgeven waar de stagiair mee geholpen moet worden. Dit kan o.a. door een aantekening te maken op het stagedagverslag van de stagiair. Alle stagedagverslagen worden de volgende schooldag met de leerlingen doorgesproken.

3.3. Sociale vaardigheden

Problemen op stage worden zeker zo vaak veroorzaakt door een tekort aan sociale vaardigheden als door een tekort aan arbeidsvaardigheden. We besteden daarom veel tijd aan het aanleren van de sociale vaardigheden die op de stageplaats vereist zijn. De onderwerpen variëren van: "Wat doe ik als ik de instructie niet begrijp? " tot "Hoe handel ik als ik het ergens niet mee eens ben? " Rond ieder onderwerp is een herkenbaar verhaal geschreven. Na het lezen van het verhaal discussië­ ren de leerlingen in kleine groepjes over de gestelde vragen. Tenslotte doet een aantal leerlingen voor de hele klas voor hoe het wel zou moeten.

4. De VSO-er moet later als volwassene zoveel mogelijk zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij

Ons betalingsverkeer zit best ingewikkeld in elkaar. Daarom oefenen we op school vast het invullen van een girobetaalkaart of eurocheque, het schrijven van een betalingsopdracht, het openen van een spaarrekening, het opnemen van geld, het lezen van een bankafschrift, etc. etc.

We gaan ook naar de bank, het postkantoor, de telefooncel. We leren telefoonnummers opzoeken, informatienummers bellen en informatie weergeven. We vragen telefoonnummers aan, telefoneren met elkaar etc.

Hoe geef je je op voor rijles, naailes? enz. Hoe reis je met trein en bus? Hoe moet je handelen als je een kamer of huis wil huren? Allemaal dingen die met elkaar besproken en geoefend worden. Het invullen van allerlei formulieren neemt hierbij een belangrijke plaats in.

Ook zijn we een keer naar 't stembureau (in eigen school) geweest. Aan het leren lezen van de krant werd aandacht geschonken tijdens begrijpend lezen.

Helemaal leuk was om met elkaar naar de bibliotheek te gaan en te leren boeken op te zoeken.

Werken op VSO-MLK

Op de meeste advertenties die ons bestuur plaatste om een leerkracht voor het VSO op te roepen heeft niemand gereageerd. Hoe komt dat? Meest omdat men denkt dat het zwaar en moeilijk werk is. En inderdaad:

- elke dag geconfronteerd worden met gedragsproblemen is vermoeiend;

- week na week, maand na maand herhalen, herhalen, lijkt hopeloos;

- jaren zeer intensief een stagiair begeleiden en hem uiteindelijk bij de WSW terecht zien komen, is zeer ontmoedigend.

Maar daar is ook de andere kant! ledere dag was er toch iets van vreugde. Grote vreugde soms. Zomaar een paar voorvallen zal ik beschrijven. Misschien zijn er mensen die er zin in gaan krijgen. Die dit als hun taak mogen gaan zien.

1. Ze lijken zo onverschillig, zo stoer, maar ze zijn toch nog niet verhard.

Het is maandagmorgen. We praten even bij. 't Gaat vooral over dat lieei erge: de ramp in de Bijlmer. Wat is Reinier toch onrustig: kuchen, l< eel schrapen, wiebelen, luidruchtig. Zal 't weer mis gegaan zijn, thuis? (Reinier is erg moeilijk. Wil niet meer naar de kerk). Na het gesprek zingen en bidden we. 't Kuchen van Reinier klinkt steeds harder. Onder het bidden fluit hij opeens. Na het bidden ga ik met hem naar een leeg lokaal.

"Hoe kwam dat Reinier, dat fluiten? " Hij barst in tranen uit. Z'n gezicht tegen m'n schouder. (Zeventien jaar!!). Vertelt met horten en stoten: "Gisteren weer niet naar de kerk geweest. Net als de mensen in de Bijlmer. Wat zal er nu met mij gebeuren? Ik verdien ook zo'n straf. Maar ik ben zo bang om te sterven."

Dan is er, ondanks alle zorgen en verdriet om deze jongen, toch iets van vreugde: hij is nog niet verhard! Ik mag hem nog wat vertellen: Dat Gods genade niet gegeven wordt naar verdienste, maar dat God, naar Zijn vrijmachtig welbehagen, genade kan schenken aan zelfs de grootste zondaren. Dat ook hij. Reinier, eerlijk Hem mag belijden wat er allemaal in zijn hart leeft en dat ook hij nu nog de tijd krijgt God te bidden hem van dat boze hart te verlossen.

2. De hechte band

De meeste leerlingen heb ik vijf jaar in de klas gehad. Dat is het voordeel van werken op het VSO: Je hoeft niet ieder jaar te wisselen van klas. En doordat je de leerlingen zo lang houdt, krijg je een heel hechte band met ze. Ze wisten alles van me en ik van hen. Toen er bij ons ernstige ziekte in de familie was, leefden ze iedere dag intens mee. Ze wilden kaarten sturen. Mijn familie was immers eigenlijk ook een beetje hun familie? En inderdaad, ik heb vaak gedacht: we zijn net een groot gezin.

Zo vertrouwd met en eigen aan elkaar. Dat geeft zoveel warmte. Dat geeft een klas waar je niet op je werk bent, maar waar je thuis bent. "Je bent net een moeder" zei één van de jongens vaak tegen me. En inderdaad, zo voelde ik het zelf ook. Het is het grootste compliment dat ik ooit gekregen heb. Zulke dingen maak je volgens mij alleen mee op het VSO.

3. Het contact met de ouders

Doordat je de leerlingen zo lang houdt, krijg je ook een veel diepgaander contact met de ouders. Je bezoekt ze één tot twee keer per jaar en zo zijn er inderdaad gezinnen waar ik wel tien keer geweest ben. Ook daar raak je dan thuis. De ouders waarderen je komst. Je bent voor hen één van de weinigen tegen wie ze vrijuit durven spreken over de problemen met hun kind. Met wie ze hun zorg om het kind kunnen delen. En ook jij als leerkracht krijgt steun door het gevoel van samen te staan.

4. Je wordt niet opgejaagd door leerstofdruk

Natuurlijk heb je in grote lijnen vaststaan wat je in het schooljaar behandelen wilt. Maar je wordt niet meer gedwongen dit en dat leerboekje uit te hebben, omdat je collega anders niet verder kan. Ik heb het altijd als heel prettig ervaren dat je met een gerust hart een les kon laten zitten als leerlingen met wezenlijk belangrijke vragen kwamen. Dan hoefde je ze niet af te schepen met: "Dat vraag je thuis maar, want het is nu tijd om te gaan rekenen." De vraag leeft op het moment dat ze gesteld wordt en het is goed er dan direct met elkaar over te denken.

5. Het is leuk om praktische vakken te geven

De leerlingen zijn meestal goed gemotiveerd voor de praktische vakken. Ze krijgen daardoor weer zin in school. Dat is altijd prettig lesgeven. Ook voor jezelf is het leuk je in de praktische vakken te verdiepen. Je doet zelf ook wat nieuws op. Je ontwikkelt zelf ook. Je hebt geen last van sleur van ieder jaar weer die­ zelfde methode die jou stuurt. Je moet nu zelf zoeken, denken, jezelf erin verdiepen. Dat houdt je geest levendig en het geeft je ook meer voldoening.

6. De kleine verwennerijen

We zijn bezig met fietstechniek. Rob en Gerrit moeten even naar de fietsenmaker om een paar onderdelen. Wat blijven ze toch lang weg. Ze zullen toch niet...? ! Hè, hè, daar heb je ze. Maar wat hebben ze nu toch bij zich?

"Hier juf. We hebben even een bos bloemen voor u gekocht." Dat zijn nu VSO-ers. Als ze in de keuken iets gebakken hebben, mag jij meeproeven. Als er thuis iets feestelijks te vieren is, word jij niet vergeten. Op woensdagmiddag zoeken ze kreukels voor je of je krijgt een gratis rondleiding door hun natuurgebied. Zijn ze wezen vissen, dan schiet er voor jou ook een flink zootje tong over. Dat is het leuke, dat VSO-ers je overal bij betrekken. Je hoort er bij.

7. Een baan!

Wat een vreugde geeft dat; Als na jaren van zorgen, sturen, begeleiden, een VSO-er een fijne werkplaats krijgt. Natuurlijk moet je nog eens een paar keer komen kijken. En zelf komen ze op een vrije dag ook nog eens naar school. Om zomaar weer met iedereen een praatje te kunnen maken. Of om ze je auto te laten zien! Ze vergeten school niet. Maar ze zijn ook blij met hun baan. Trots vertellen ze erover. Die baan, die geeft hen het gevoel er toch bij te horen.

8. De telefoon

Ik ben nu getrouwd en werk niet meer op het VSO. Toch gaat nog regelmatig de telefoon. Eén van de oud-leerlingen wil nog eens graag een praatje maken. De één vertelt enthousiast over haar werk, een ander vraagt wanneer ik weer eens langs kom. Zijn moeder zal dan wel weer van die lekkere Hongaarse goulash maken. Weer een ander wil iets kwijt over vreugde of verdriet in hun gezin. Zo wordt je nog van alles op de hoogte gehouden. Ze vergeten je niet, de VSO-ers. En ik zal ze ook niet vergeten: de VSO-ers, met wie het toch zo prettig werken was! (en is!!).

J. Schaap-van Herk

Ex-VSO-leerkracht Eben-Haëzerschool SOA/SO Kapelle.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1994

De Reformatorische School | 40 Pagina's

De leerstof voor VSO-MLK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1994

De Reformatorische School | 40 Pagina's