Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OPENINGSWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPENINGSWOORD

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Wie zijn we met elkaar, wat zijn we voor elkaar en wat zijn we samen voor God?” “Wat een vondst, wat een prachtig thema is dat”, merkte zondag jl. een ouderling uit het Westland op. Hij voelde er zich kennelijk door aangesproken, maar het zou wel eens kunnen zijn dat vandaag achter deze driedelige vraag vandaan dingen te voorschijn komen die ons diep te denken geven. Ik hoop zeer dat dit ook werkelijk het geval zal zijn en dat dan in de samenhang van de drie componenten waaruit de themavraag bestaat.

In de uitnodiging voor deze conferentie aan de kerkenraden zijn enkele aandachtspunten als toelichting op het thema van vandaag genoemd. Het is wellicht nuttig om ze op dit moment nog even te herhalen.

1. De desintegratie die kerkelijk Nederland kenmerkt, is wat onze kerken betreft lang niet meer alleen een kwestie van liggingverschil tussen “zwaar en licht”, “behoudend of vooruitstrevend”. In alle “vleugels” die onze kerken kenmerken, manifesteren zich naast vreugdevolle ontwikkelingen spanningen die te maken hebben met conflictueuze situaties in de persoonlijke sfeer, met vragen rond de wijze van Kerk zijn vandaag en vernieuwing/verandering in de liturgische vormgeving, spanningen ook rond de toenemende invloeden vanuit de evangelische hoek, waarvan sommigen menen dat het tot een bedenkelijke versimpeling van het geloofsleven leidt.

2. Te weinig zijn we ons bewust dat de fundamentele geloofswaarheden die wij belijden, steeds sterker onder wetenschappelijke druk komen te staan. Dat dringt tot hechtere aaneensluiting, naar binnen en extern met alle gereformeerde belijders. En tot hernieuwde bezinning op het geestelijke gedachtengoed dat wij koesteren.

3. Het christelijk geloof op zich lijkt in onze westerse samenleving steeds sterker in het defensief te worden gedrongen. De roep om de grootste gemene deler tussen de grote wereldgodsdiensten te zoeken, wordt in ons land steeds groter, wellicht vanuit de hoop dat dit met alle medeburgers, die andere religies voorstaan en daarmee soms militant verbonden zijn, op termijn de vrede zal bewaren. Wat staat ons en onze kinderen te wachten? Waartoe dwingt ons dit?

4. Welke uitstraling hebben onze kerken naar de samenleving toe? Durven wij het woord “werfkracht” nog in de mond te nemen?

5. Waaraan is in onze kerken de prediking herkenbaar als samenbindend element? Hoe overtuigend, richtingwijzend, appellerend en geloofsverdiepend wordt zij door de gemeenten ervaren?

Ik haal ervoor dit openingswoord het vierde aandachtspunt even uit.

“Welke uitstraling hebben onze kerken naar de samenleving toe? Durven wij het woord “werfkracht” nog in de mond te nemen?”

Bij deze vraag kan ik, broeders, met geen mogelijkheid een vrolijk gezicht zetten. Is het SOW-proces met al zijn verwikkelingen, conflicten en mislukkingen over het algemeen een aanfluiting naar de wereld toe, begint ook het stevige bastion van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) hier en daar scheurtjes te vertonen, aan de basis in onze kerken ziet het er op menige plaats allertreurigst uit. We hadden een generale synode in 2001 in een sfeer, waarvoor we de Here der Kerk hebben mogen danken, maar het enthousiasme daarover kon niet het besef wegnemen dat het hier en daar aan de basis in de kerken goed mis is. Zeewolde en Alphen aan den Rijn zijn intussen luidruchtig en op smadelijke manier in de publiciteit. Wat moet er in zulke situaties door ambtsdragers enorm veel tijd en energie worden geïnvesteerd, die aan het eigenlijke werk in de gemeente van Christus worden onttrokken, afgezien nog van oplopende kosten, als herhaaldelijk in bredere verbanden moet worden vergaderd. Wat een anti-reclame voor het Evangelie naar de samenleving toe, waaraan de christelijke dagbladpers bij tijd en wijle op onverantwoordelijke wijze extra bijdraagt, door op sensationele wijze, zoals in Alphen aan den Rijn, bij individuele leden of in gezinnen verhalen van ontregeling en ontreddering op te halen en die weer te geven op een wijze die de Telegraaf bijna evenaart? Zijn we ons niet bewust hoezeer wij met deze dingen de geloofwaardigheid van het Evangelie naar de samenleving toe ontkrachten? Beseffen we niet dat we als kerk op deze wijze geen kracht van argument hebben om de normen en waarden van het evangelie als medicijn voor de kwalen van de samenleving aan te prijzen?

De vele werken van barmhartigheid en van ander sociaal bezigzijn houden het imago van de kerk misschien nog overeind. Gelukkig maar. Taferelen als het bredere kerkelijk leven in Nederland te zien geeft, dragen echter bij aan de internationaal en ook in onze westerse samenleving groeiende opvatting dat godsdienst “oorlog” is. Wij hebben er met elkaar voor te waken die gedachte ook maar op enigerlei wijze te bevestigen.

Als Christelijke Gereformeerde kerken vertonen we geen groei, maar teruggang. Op enkele plaatsen is er door welke oorzaken dan ook van een bijna “explosieve” aanwas sprake, maar over het geheel genomen was er in de voorbije periode van groei geen sprake. Daarvoor is meer dan één verklaring te vinden, maar desintegratie in heel wat gemeenten hoort daar zeker ook bij. En die desintegratie gaat echt niet alleen terug op de tegenstelling tussen behoudend en meer vooruitstrevend. Er groeit in niet weinig gemeenten ook een andersoortige verscheidenheid, die bepaald wordt door het verlangen van mensen om de invulling van de wijze van kerk zijn niet meer van boven af opgelegd te krijgen, maar daarin zelf vrij keuzen te kunnen maken. Met van bovenaf wordt hier bedoeld het geheel van regels dat de kerken in het leven riepen om onderling voor elkaar herkenbaar te zijn.

Eenduidig kerkenraadsbeleid

Hoe als kerkenraad om te gaan met geestelijke verscheidenheid en—daarmee samenhangend—met uiteenlopende gedachten en verlangens binnen de gemeente? Een belangrijke voorwaarde voor een evenwichtige geestelijke ontwikkeling is een eenduidig beleid van de kerkenraad. Wat houdt een eenduidig beleid in?

a. Gelijkgerichtheid binnen de kerkenraad om de gemeente op te voeden tot het beeld dat Christus van zijn gemeente in deze wereld verlangt (het zout der aarde, een stad op een berg, een licht op de kandelaar);

b. het leren onderscheiden tussen legitieme geestelijke verscheidenheid binnen de gemeente en ook binnen het college van de kerkenraad zelf, in de geest waarin de bijbel daarover spreekt, en verscheidenheid die door allerlei menselijke factoren en invloeden van buitenaf wordt bepaald en die de kiem van ontbinding in zich kan bergen; om tussen legitieme verscheidenheid en onbijbelse en risicovolle verscheidenheid te kunnen onderscheiden en daarin richtingwijzend of indien nodig correctief op te treden, is een goede kennis van de bijbel en van de belijdenissen van de kerk onmisbaar; daaraan ontbreekt vandaag veel;

c. het ontwikkelen van een beleid dat gericht is op het zoeken naar vormen van kerk zijn, waarbij het waardevolle van de gereformeerde geloofstradities in ere wordt gehouden en waarbij aan legitieme verlangens naar eigentijdse patronen van geloofsbeleving recht wordt gedaan, bijvoorbeeld in de liturgische vormgeving;

d. het tijdig signaleren en analiseren van signalen die er op wijzen dat verscheidenheid tot gescheidenheid en in het ergste geval tot conflictueuze situaties zou kunnen leiden;

e. het ontwikkelen van een communitatieve vaardigheid om onder de zegen van de Here der kerk conflicten te voorkomen en bestaande conflicten volgens de noties die het evangelie ervoor aanreikt, uit de wereld te helpen of onder beheersing te brengen; conflictbeheersing vormt generaal gesproken een zwak punt in het beleid van veel kerkenraden;

f. het beoefenen van een intensief pastoraat;

g. het met regelmaat reserveren van ruimte op de agenda van de kerken raadsvergadering voor onderling gesprek over een thema rond geloof en leven en voor het evalueren van de zondagse verkondiging.

Als ik broeders, met dit openingswoord te pessimistisch ben geweest, troost u zich er dan mee dat ik een optimistisch ingestelde dominee heb gevraagd het slotwoord te verzorgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's

OPENINGSWOORD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Ambtelijk Contact | 28 Pagina's