Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOE WORDEN KLEUTER- EN LAGERE SCHOLEN BASISSCHOLEN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOE WORDEN KLEUTER- EN LAGERE SCHOLEN BASISSCHOLEN?

PARLEMENTAIR

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De invoering van de wet ophet basisonderwijs (WBO) zal worden geregeld door een Overgangswet WBO (OWBO).

Ten departemente wordt reeds geruime tijd aan de opstelling van een ontwerp-OWBO gewerkt. Een van de belangrijkste procedures die de OWBO moet regelen, is de omzetting van het huidige scholenbestand, bestaande uit ongeveer 7.600 kleuterscholen en circa 8.600 lagere scholen, in basisscholen.

De Departementale Stuurgroep Invoering Basisonderwijs (DSIB) heeft daartoe een beleidsnotitie ontworpen, die in een aantal hoofdregels de omzetting van kleuter- en lagere scholen in basisscholen regelt. Bij het formuleren van deze regels door genoemde stuurgroep zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

a. De Wet op het basisonderwijs (WBO) gaat in op 1 augustus 1983. b. Per 1 augustus 1983 worden alle kleuter- en lagere scholen als zodanig opgeheven, d.w.z. vanaf die datum zijn er nog slechts basisscholen. c. De bestaande kleuter- en lagere scholen moeten bij de transformatie naar basisscholen op gelijke wijze worden behandeld. d. De transformatie van kleuter- en lagere scholen naar basisscholen moet zoveel mogelijk automatisch geschieden, d.w.z. zonder tussenkomst van de rijksoverheid. Wat het bijzonder onderwijs betreft eveneens zonder tussenkomst van de gemeentelijke overheid. e. De opheffingsnormen, zoals die zijn vermeld in artikel 92, lid 1, WBO vormen de basis voor de grensgetallen, die gelden voor de automatische overgang als bedoeld onder d.

Het onder e genoemde artikel 92, lid 1, WBO (thans nog ontwerp van wet) luidt als volgt:

'De bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd, indien het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de teldata, genoemd in artikel 95, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren in elk van die jaren: a. minder heeft bedragen dan 125, 100, 75 of 50, naar gelang de school is gevestigd in een gemeente met 100.000 of meer, 50.000 of meer maar minder dan 100.000, 25.000 of meer maar minder dan 50.000 dan wel minder dan 25.000 inwoners op 1 januari in het laatste der 3 schooljaren; b. minder heeft bedragen dan het door Ons krachtens artikel 53, vierde lid, vastgestelde aantal; c. minder heeft bedragen dan 50, indien artikel 53, vijfde lid, is toegepast'.

Op de hierboven onder a t/m e genoemde uitgangspunten zijn vier hoofdregels gebaseerd.

Hoofdregel 1

Deze regel geldt zowel voor het openbaar onderwijs als voor het bijzonder onderwijs en wel voor die bevoegde gezagen, die op 31 juli 1982 binnen eenzelfde gemeente zowel kleuter- als lagere scholen besturen. Deze regel luidt:

Een bevoegd gezag mag zonder tussenkomst van de rijks- of gemeentelijke overheid zoveel basisscholen vormen als het quotiënt van het gemiddeld aantal kleuters op zijn scholen gedurende het schooljaar 1981/1982 enerzijds en anderzijds het getal x; de uitkomst wordt naar boven afgerond. Het aantal basisscholen, dat het bevoegd gezag op deze wijze mag vormen, kan echter niet groter zijn, dan het aantal lagere scholen met gedurende het cursusjaar 1981/1982 gemiddeld y of meer leerlingen, dat dit bevoegd gezag op 31 juli 1982 bestuurt.

In deze formule is, afhankelijk van de gemeente-grootte, bedoeld in artikel 92, lid 1, WBO (hierboven geciteerd), het getal x resp. 30, 25, 20 en 12 kleuters en het getal y resp. 95, 75, 55 en 38 leerlingen.

Hoofdregel 2

Deze hoofdregel geldt uitsluitend voor het bijzonder onderwijs en wel voor die besturen, die op 31 juli 1982 hetzij alleen kleuterscholen, hetzij alleen lagere scholen onder hun bestuur hebben. Deze regel luidt:

Een bestuur mag zoveel basisscholen vormen als het op 31 juli 1982 hetzij kleuter-, hetzij lagere scholen beheert, mits wordt aangetoond, dat deze basisscholen op 1 augustus 1983 tenminste zullen worden bezocht door de aantallen leerlingen genoemd in artikel 92, lid 1, WBO (hierboven geciteerd).

Het bestuur kan dit aantal leerlingen voor elke basisschool, die het wil vormen, aantonen door vóór 1 september 1982 bij de gemeenteraad over te leggen een lijst met handtekeningen van ouders enz, die verklaren dat zij hun kind zullen zenden naar de van dat bevoegd gezag uitgaande basisschool.

Deze handtekeningenlijst moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

1. De handtekeningen mogen slechts betreffen:

a. indien de aanvraag wordt ingediend door het bestuur van een kleuterschool:

- kleuters, die op 1 september 1982 een van dat bestuur uitgaande kleuterschool bezoeken;

- leerlingen, die op 1 september 1982 zijn gezeten in de leerjaren 1 en 2 van een openbare of bijzondere lagere school, die uitgaat van een bevoegd gezag, dat niet ook een openbare of bijzondere kleuterschool bestuurt.

b. indien de aanvraag wordt ingediend door het bestuur van een lagere school:

- leerlingen, die op 1 september 1982 de leerjaren 1 en 2 van een van dat bestuur uitgaande lagere school bezoeken;

- kleuters, die op 1 september 1982 zijn gezeten op een openbare of bijzondere kleuterschool, die uitgaat van een bevoegd gezag, dat niet ook een openbare of bijzondere lagere school bestuurt.

2. De handtekeningenlijst moet, afhankelijk van de gemeente-grootte bedoeld in artikel 92, lid 1, WBO (hierboven geciteerd), omvatten: 60 handtekeningen, waarvan minimaal 25 betreffen kleuters en minimaal 25 leerlingen van de leerjaren 1 en 2 van het g.l.o.

50 handtekeningen, waarvan minimaal 20 kleuters en minimaal 20 g.l.o.leerlingen;

40 handtekeningen, waarvan minimaal 15 kleuters en minimaal 15 g.l.o.leerlingen;

25 handtekeningen, waarvan minimaal 10 kleuters en minimaal 10 g.l.o.leerlingen;

Deze procedure is te vergelijken met die van artikel 72 e.v. van de Lageronderwijswet 1920.

Een bevoegd gezag, dat van deze regel geen gebruik wil maken, kan ook zonder meer toepassing van hoofdregel 4 vragen.

Hoofdregel 3

Deze regel geldt alleen voor het openbaar onderwijs. Derhalve wordt hieraan voorbijgegaan.

Hoofdregel 4

Deze hoofdregel geldt alleen voor het bijzonder onderwijs en gaat met name de kleine scholen aan. De besturen van bijzondere scholen kunnen vóór 1 september 1982 een verzoek bij de minister indienen om meer basisscholen te mogen vormen dan zij kunnen vormen op grond van hoofdregel 1 en 2.

Het maximum aantal scholen, dat zij op grond van de hoofdregels 1, 2 en 4 kunnen vormen, bedraagt echter - ter keuze van het bestuur - of het aantal kleuterscholen of het aantal lagere scholen, dat dat bestuur op 31 juli i982 bestuurt.

De beoordeling van een dergelijk verzoek geschiedt in principe op basis van dezelfde kriteria als thans worden gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken op grond van artikel 96, lid 3, der Lager-onderwijswet 1920. (Krachtens dit artikel kan de minister op verzoek van het schoolbestuur, dat de aanspraak op de vergoedingen dreigt te verliezen wegens een te gering aantal leerlingen, in bijzondere gevallen voor een jaar of tot wederopzegging bepalen, dat de school voor rijksvergoeding in aanmerkinge komt).

Bovenbedoelde kriteria zijn:

- de levensvatbaarheid, gelet op de opheffingskriteria van de WBO. - de plaatselijke situatie (de enige school ter plaatse of de enige school van een bepaalde richting in een plaats);

- de verkeerssituatie; - andere bijzondere omstandigheden (b.v. het zijn van stimuleringsschool of het hebben van grote groepen leerlingen uit culturele minderheden);

- de financiële gevolgen (e.v. vervoerskosten tegenover stichtings- en instandhoudingskosten).

Eigendomstoestand schoolgebouwen

Het ligt niet in het voornemen om ter gelegenheid van de invoering van de WBO ingrijpende wijziigingen aan te brengen in de eigendomstoestand van de schoolgebouwen. Dit betekent in principe:

a. dat bij de toepassing van de hoofdregels 1 en 4 de betreffende bevoegde gezagen op 1 augustus 1983 in het bezit blijven van de schoolgebouwen, die zij voordien ook bezaten, tenzij deze gebouwen als niet meer voor het basisonderwijs benodigd, buiten gebruik kunnen worden gesteld.

b. dat alleen bij de toepassing van hoofdregel 2 een wijziging in de eigendomstoestand kan optreden in die gevallen, waarin b.v. het bestuur van een kleuterschool na 1 augustus 1983 wel een basisschool in stand zal houden en het bestuur van een lagere school niet.

Voorbeelden

Ter verduidelijking zijn hieronder enkele voorbeelden voor de toepassing van de hoofdregels 1, 2 en 4 vermeld.

Eerste hoofdregel

In de gemeente A, die 20.000 inwoners telt, heeft schoolbestuur B 4 lagere scholen en 2 kleuterscholen, als volgt verdeeld:

l.o. 1 180 leerlingen 2 120 leerlingen 3 60 leerlingen 4 35 leerlingen k.o. 1 32 kleuters 2 21 kleuters totaal: 53 kleuters

Berekening aantal basisscholen:

53 : 12 = 5 (absoluut maximum). In dit voorbeeld bedraagt het aantal lagere scholen echter 4 (zie hierboven), waarvan er 3 voldoen aan de norm (38 of meer leerlingen). Het aantal automatisch te stichten basisscholen isderhalve 3. De lagere school met minder dan 38 leerlingen valt onder hoofdregel 4.

Tweede hoofdregel

In de gemeente A die 20.000 inwoners telt, heeft schoolbestuur B 2 lagere scholen:

a. 163 leerlingen, waarvan 27 in leerjaar 1 en 2;

b. 50 leerlingen, waarvan 8 in leerjaar 1 en 2. Voor automatische transformatie naar basisschool zijn vereist minimaal 25 handtekeningen, waarvan minstens 10 uit de leerjaren 1 en 2 (eigen school) en minstens 10 kleuters uit een kleuterschool van een bestuur (openbaar of bijzonder), dat geen lagere school beheert. Er is in de gemeente A één kleuterschool met 31 kleuters, uitgaande van een bestuur zonder lagere scholen.

Indien schoolbestuur B t.b.v. de lagere school a (163 leerlingen) ook 10 handtekeningen van de kleuterschool kan verzamelen, kan het een verzoek tot de gemeenteraad richten om een basisschool te stichten. Het is eveneens mogelijk dat het initiatief uitgaat van de kleuterschool die dan behalve over 10 handtekeningen betreffende de eigen kleuters ook over 10 handtekeningen van de lagere scholen a en b moet beschikken. Het is duidelijk dat school b niet onder hoofdregel 2 kan vallen omdat niet over voldoende leerlingen in de leerjaren 1 en2 wordt beschikt. Deze school is aangewezen op hoofdregel 4.

Vierde hoofdregel

Deze wordt toegepast indien niet kan worden voldaan aan hoofdregel 1 en2 en de noodzaak tot instandhouding aanwezig is. Deze hoofdregel gaat met name de kleine scholen aan. Staatssecretaris Hermes heeft andermaal benadrukt, dat er een royaal beleid zal worden gevoerd met betrekking tot de kleine scholen. De hiervoren bedoelde beleidsnotitie is een punt van bespreking geweest in de op 21 april 1980 gehouden vergadering van de Centrale Commissie voor Onderwijs Overleg (C.C.O.O.). Deze commissie sprak haar waardering uit voor deze notitie. De delegatieleden en staatssecretaris Hermes waren het er over eens, dat het gevoerde overleg zeker niet het karakter mocht hebben van het al of niet verwerpen van de beleidsnotitie.

Bij de verdere uitwerking van de in die notitie vervatte overgangsregels zullen nog verfijningen nodig kunnen blijken. Vanzelfsprekend geldt een en ander slechts onder voorbehoud van goedkeuring door de wetgever (bij de vaststelling van de Overgangswet Basisonderwijs).

Ook zal er bij de uitwerking voor moeten worden gezorgd dat op basis van de te treffen regels de positie van het zittende personeel optimaal wordt gewaarborgd. Uit dien hoofde zal het, voor zover dit thans te voorzien is, noodzakelijk zijn voor het toepassen van de eerste overgangsregel te bepalen dat het bevoegd gezag dat via deze overgangsregel een basis-

school of basisscholen wil stichten tenminste één jaar het bestuur heeft gevoerd over de school of scholen die bij de overgang zijn betrokken. De rechtspositie van het zittende personeel is uiteraard het gemakkelijkst bevredigend te regelen voor personeel in dienst van besturen die ook na 1 augustus 1983 scholen in stand houden. Waar dit niet het geval zal zijn, kunnen problemen ontstaan.

Tenslotte willen wij nog doorgeven dat de delegaties tijdens het overleg over de beleidsnotitie over 21 april j.l. unaniem hun twijfels uitspraken over de haalbaarheid van de invoeringsdatum van de basisschool (1 augustus 1983).

J.J. Verhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980

De Reformatorische School | 48 Pagina's

HOE WORDEN KLEUTER- EN LAGERE SCHOLEN BASISSCHOLEN?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980

De Reformatorische School | 48 Pagina's