Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke verzorging in een bejaardencentrum

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke verzorging in een bejaardencentrum

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Algemene oriëntering

De zorg voor bejaarden staat in de belangstelling van velen. Overheid, kerken, verenigingen en stichtingen wijden hun aandacht aan hen. Om niet te spreken van vele particulieren, die van het verzorgen van bejaarden een bedrijf maken.

Iemand, die na 25 jaar van afwezigheid weer in Nederland was, gaf zijn verwondering te kennen over de grote aandacht, die hier aan de verzorging en huisvesting van vijfenzestig-plussers geschonken werd.

De ontwikkeling van deze algemene verzorging van hen, die in de avond van hun leven gekomen zijn, ging gepaard met een bezinning op het bejaard-zijn als zodanig. Daardoor zijn sociaal, medisch en pastoraal tal van vragen opgeroepen, waarop het laatste en afdoende antwoord nog niet gegeven is.

De wetenschap van het bejaard-zijn de z.g.n. „gerontologie” met haar vertakkingen, is een specialisme geworden.

Men spreekt van het „bejaardenprobleem”; hun aantal is groot, hun huisvesting niet gemakkelijk, de wijze van bijstand en verzorging, die zij in meerdere of mindere mate behoeven, niet eenvoudig.

Geen wonder, het bejaarden-probleem is geen statische grootheid maar een volop levende zaak. Met de jaren klimmen de vragen.

Men heeft de grens voor het bejaard zijn op 65 jaar gesteld; de eigenlijke vragen komen in de meeste gevallen eerst later en klimmen niet zelden met de jaren. Moeilijk is dan vaak de grens te vinden tussen verzorging en verpleging. In de praktijk blijkt dat de mogelijkheden tot algehele verpleging te weinig zijn in vergelijking met die tot verzorging.

Voor de kerken is het een vanzelfsprekende zaak dat de bejaarden die onder haar leven ook haar aandacht vragen.

In meer dan één opzicht: diaconaal en pastoraal.

Op diaconaal terrein ligt er voor de diakenen een taak om door geregeld contact met de bejaarden te weten hoe hun situatie is en om hen, zo nodig, van advies te dienen en daarin te helpen met de daad. In de praktijk blijkt dat bepaalde bejaarden te weinig aandacht geven aan de moeilijkheden, die voor hen kunnen komen. Plotseling zijn deze er soms; er zou gezorgd moeten worden, maar er is nooit tijdig contact gezocht met instanties, die deze zouden moeten geven. De diakenen dienen er op toe te zien dat deze contacten tijdig gelegd worden.

Deze diaconale belangstelling kan de schijn van bemoeizucht dragen en als zodanig aangevoeld worden, maar is echter in geen enkele opzicht zo bedoeld. Zij draagt in meer dan een opzicht een vertrouwelijk karakter.

Op sommige plaatsen zal de kerk door haar diaconie betrokken worden bij de opzet en exploitatie van een bejaardentehuis met b.v. woningen voor bejaarden, die nog zelfstandig wonen kunnen en zich verzorgen zonder of met enige vorm van hulp.

Dit deel van het diaconale werk komt op uit de geestelijke achtergrond van het leven en functioneren van de kerk. Het draagt daarom, voor wie het recht verstaan, een ander karakter dan het sociale en maatschappelijk werk van b.v. de overheid. De ambtelijke arbeid van Christus staat daarachter.

Een bijzondere taak van de kerk is de pastorale zorg voor de bejaarden. Hoewel men overigens er voor dient te waken dat de pastorale zorg voor de gemeente niet wordt opgesplitst in een zorg voor verschillende groepen, naar leeftijd en situatie vormen de bejaarden toch wel een groep, die bijzondere aandacht verdient, vooral zij die een plaats hebben in een tehuis of in grotere plaatsen in tehuizen.

Pastorale zorg als zodanig behoort niet tot de taak van het bestuur of de directie van een bejaardencentrum.

Wel dient b.v. de directie alles te doen om bemiddelend bij de geestelijke verzorging op te treden. Er dient contact te zijn met de kerken om b.v. bij ziekte daarvan mededeling te doen; gelegenheid te scheppen voor samenkomsten, waarin voorgangers van de resp. kerken een stichtelijk woord spreken of voor de viering van het H. Avondmaal, wanneer de kerken dit wensen. Ook is het van groot belang dat er in de tehuizen gelegenheid is, via een bijzondere aansluiting, de dienst van eigen kerk te kunnen meebeleven. Dit is vooral voor hen, die niet meer ter kerk kunnen gaan van grote betekenis.

Ook kan de staf van een tehuis alles doen ter bevordering van een goede christelijke sfeer in een tehuis door eigen optreden en vermijden wat een dergelijke sfeer zou belemmeren. Ook dient de z.g.n. „bewonerscommissie” hierop bedacht te wezen.

Het spreekt vanzelf dat ook het gedrag van de bewoners zelf hierbij van grote betekenis is.

In grote verpleeghuizen wordt soms door het bestuur een predikant benoemd, die bij de staf behoort. Dit geschiedt dan meest in overleg met een plaatselijke kerk, die voor deze taak dan een predikant beroept voor een bijzondere opdracht n.l. de volledige geestelijke verzorging van het tehuis, waarvoor hij benoemd is. Bij onze kerken zal een dergelijke positie weinig voorkomen.

Bejaarden, die tot onze kerken behoren en in een dergelijk tehuis opgenomen zijn, blijven voor de zorg van de kerkeraad ter plaatse.

De eigenlijke zorg

De geestelijke zorg voor bejaarden in bejaardencentra blijft ambtelijke zorg van de kerk. Het spreekt vanzelf dat zo de gemeente een eigen predikant heeft, die de eerst aangewezene voor deze taak blijft. Heel de gemeente, ook dus de bejaarden, in een centrum of daarbuiten. behoren daarbij.

Toch blijft er m.i. vooral wanneer de gemeente wat groter is, een taak voor de zorg voor de bejaarden door één ouderling. Het spreekt vanzelf dat dit ideaal aangepast dient te worden aan de plaatselijke behoefte en mogelijkheden.

Het zal aanbeveling verdienen dat de broeder, die deze taak toegewezen krijgt, zelf tot de bejaarden behoort en zelf te beschikken heeft over zijn tijd.

Wanneer deze broeder het vertrouwen wect te winnen kan er een belangrijk contact ontstaan, dat door de bejaarden erg op prijs gesteld wordt en vruchtbaar kan werken. Voor de bejaarden is het prettig te weten dat deze broeder voor hen ter beschikking is. Op deze wijze kan de geestelijke zorg in bijzondere mate een persoonlijk karakter dragen. De taak van de bejaardenouderling behoeft naar mijn mening ook niet alleen beperkt te worden tot de bejaarden in een tehuis. Men kan ook uitbreiding aan zijn opdracht geven. De predikant kan dan bij bijzondere gelegenheden als ziekte, ziekenhuisopname enz. komen, de ouderling onderhoudt meer geregeld contact. Bij goede verhoudingen behoeft dit geen aanleiding tot moeilijkheden te geven. Naast de bovengenoemde diaconale zorg die een eigen karakter draagt kan de rechte organisatie van de geestelijke verzorging van betekenis zijn. Deze beide vormen trouwens allerminst een tegenstelling noch zijn elkaars concurrenten.

De bejaarde mens

De bejaarde mens bestaat niet. wel de mens, die bejaard is en die dit bejaard zijn, net als alle perioden, op zijn eigen wijze beleeft.

In veel geschritten en beschouwingen wordt de fout gemaakt — en meestal door hen die zelf aan het bejaard-zijn nog niet toegekomen zijn — om toch het beeld van DE bejaarde mens te tekenen. Dit klopt niet. Evenmin als het ziek zijn, het gezond zijn enz. enz. door allen niet op gelijke wijze doorleefd wordt zo ook de ouderdom. Vergeten we dit dan krijgen we het denk-beeldige spreken over de bejaarde.

Karakter, levensgevoel, geestelijke instelling doen elk mens op eigen wijze de verschillende fasen van het leven doorleven en de ouderdom maakt daarop geen uitzondering. Wie de mens is zegt meer dan dat hij (zij) vijfenzestig-plusser is.

De waardering van het bejaard-zijn is dan ook zeer verschillend. Deze waardering staat tussen twee uitersten. Soms spreekt men van het slechtste en anderzijds wordt de ouderdom als het beste genoteerd. Wijlen president De Gaulle van Frankrijk vond de ouderdom „een schipbreuk” zoiets dus als een ramp, waarin men ondergaat en alles kwijtraakt. Anderzijds is er de waardering van het bejaard zijn als de schone avond na een drukke dag.

Tussen deze uitersten liggen tal van andere waarderingsmogelijkheden. Daarin zal dan uitkomen of ons leven staat onder de invloed van de genade Gods en het licht van Gods Woord of dat men aan deze voorrechten geen kennis heeft. Hoe iemand zijn bejaardheid doorleeft hangt samen met zijn karakter, levensgevoel, zijn geestelijke gesteldheid. Terecht zegt de prediker dat de geest van de mens hem ondersteunt in zijn ziekte. Dit geldt ook van de bejaardheid.

Naast deze factoren speien ook de omstandigheden waaronder men verkeert een grote rol. Het alléén zijn is voor de man vaak moeilijker dan voor de vrouw.

Voor wie het niet aan het nodige aanpassingsvermogen ontbreekt kan een verzorgd worden in een bejaardencentrum een groot voorrecht en een dagelijkse verkwikking zijn.

Het zou dwaas zijn te denken dat de verscheidenheid van mensen, die het leven te zien geeft bij de opname in een bejaardencentrum zou veranderen in de grauwe gelijkheid van de bejaarde. Het eigene van de mens komt misschien in een bejaardengemeenschap het meest aan de dag.

Men kan het zó zien dat het verkeer in een bejaardengemeenschap de mens, althans velen, gelegenheid geeft bepaalde eigenschappen te ontplooien, die in het volle leven, door de drukte en zorgen van elke dag niet naar voren traden. Dat kan de onderlinge gemeenschap verrijken.

Wie meent dat het leven in een bejaardencentrum een sfeer van triestheid meebrengt heeft er een verkeerde kijk op. Zeker de vergankelijkheid van het leven spreekt daar ook sterk doordat allen de laatste periode van hun leven daar doormaken. Dit blijkt in het dement worden — soms plotseling — en het sterven van velen. Wat realistisch gezegd kan men zeggen dat wie in een bejaardencentrum opgenomen wordt een plaats kreeg in de wachtkamer van de dood. Voor wie bejaard mocht worden geldt dit echter overal. Wie iets van het „wijze hart” waarom in psalm 90 gebeden wordt kent, zal daarmede overal leren rekenen.

Ik meen echter dat het bejaard-zijn ook lichtpunten heeft, die aan deze periode van het leven een bijzonder karakter kunnen geven. Ds. Barkey Wolf, die een boekje „Tegen de tachtig” schreef, noemt er enkele, waarvan ik er een paar overneem: „Als je tegen de 80 loopt heb je een schat van herinneringen en ervaringen opgedaan, waaruit je kunt putten; dingen waarover je je vroeger opworld, spreken je niet meer zo aan; wij worden milder tegenover elkander gestemd; in ons geloofsleven gaan belangrijke dingen boven drijven, wat minder belangrijk is zinkt in de stroom van ons bewustzijn weg”.

De schrijver is realist genoeg om aan het noemen van de lichtpunten het volgende toe te voegen: „Ik beweer niet dat oud worden een ideaal is. Ik weet al te goed wat het betekent naarmate wij ouder worden onze lichaamskrachten te voelen afnemen en tegelijk een stoet gebreken op ons te zien afkomen. Ik verbeeld mij ook niet dat 80 jaar leven ons een brevet van heiligheid geeft. O, nee! Ouderdom is allerminst een paspoort tot zondeloosheid; geen biljet voor vrij entree in het koninkrijk der hemelen. Wij kunnen in onze ouderdom enkel van genade leven. Ja: dit gevoel van zondaar te zijn zullen wij tot de laatste minuut en de laatste seconde van ons leven behouden”. Tot zover ds. Barkey Wolf.

Ps. 25 doet ook wel zien dat op latere leeftijd de zonden van de jonkheid nog pijn kunnen doen en temeer de noodzaak van vergeving doen beseffen.

Augustinus heeft eens verteld dat hij er in zijn ouderdom nog last van had dat hij in zijn jeugd peren gestolen had. Overgevoeligheid? Toch niet. Men kan beter zeggen: Verdiept zondebesef.

De geestelijke verzorging van bejaarden dient ook rekening te houden met het gevaar van de vanzelfsprekendheid van het christen-zijn en dit van zichzelf geloven. Men kan dan gaan leven uit een in de ouderdom verdiepte algemene religieusiteit, die dan een door de benadering van het einde des levens bevorderde ontwikkeling van het religieus besef is. Dr. Buskes vertelt ergens dat toen hij jong predikant op Texel was hij wekelijks de Texelse krant ontving, die als motto had: „Wij huldigen het goede”.

Buskes zegt dat dit motto hem telkens ergerde door de religieuze schijn, die dit zuiver humanistische ideaal, dat hierin sprak, had. Dit gevaar van deze religieuze schijn bedreigt ook de ouderdom: een leven met idealen van het goede, zonder ware kennis van zonde en genade.

Dit gevaar kan bevorderd worden door een geestelijke verzorging, die van de gedachte uitgaat dat het vanzelfsprekend is voor bejaarden dat aan het eind van hun leven het Vaderhuis hun wacht. Dit is iets anders dan kennis van de geborgenheid van een schuldige in Christus Jezus door een levend geloof. Waar dit gemist wordt is ook in de ouderdom vernieuwing des harten en bekering nodig. Daar dient bij de geestelijke verzorging liefdevol maar ook beslist op gewezen te worden. Verondersteld geloof (objectief en subjectief) is een gevaar in de geestelijke verzorging vooral wanneer daar dan ook bij toespraken enz. in algemene zin en zonder enige onderscheiding over gesproken wordt. Valse gerustheid kan daarvan een droevig gevolg zijn.

Dat daar waar de ouderdom verrijkt is met de genade Gods de bejaardheid van verschillende gezichtspunten uit benaderd kan worden, blijkt uit de titels van enkele geschriften, die ik bij de hand had en hier doorgeef. Deze geschriften zijn over en voor en soms ook door bejaarden geschreven.

De titels spreken, dunkt mij, voor zichzelf.

„Als de schaduwen langer worden”, ds. J. v. d. Blink.

„De morgenstond nadert”, dr. J. H. Gunning J.H.zn.

„De avondklok luidt”, N. Baas.

„Hoe dichter ik nader”, dr. C. Gilhuis.

„Terwijl ik nog ben”, dr. C. Gilhuis.

„De amandelboom bloeit”, verzamelbundel.

Wie deze geschriften doorbladert, ziet in de titels van de hoofdstukken een bonte variatie van gezichtspunten, die aanleiding kunnen vormen voor een gesprek met bejaarden, omdat zij aspecten laten zien van het geestelijk beleven van de bejaardheid of vergeten punten daarin. Kennis te nemen daarvan zal voor eenzijdigheid bewaren, in gesprekken met bejaarden.

Verscheidenheid

In het bovenstaande bleek al dat men niet alle bejaarden over één kam scheren kan. Er is grote verscheidenheid wider hen. Dit is niet vreemd, immers het gewone leven is niet anders. Toch komt misschien in de ouderdom, wanneer er een zekere verstilling over het leven valt, het karakteristieke van iemands leven wel meer aan de dag dan in het volle leven. De geestelijke verzorging van bejaarden zal daar sterk rekening mee moeten houden. Men zal daarom moeten beginnen met goed te kunnen luisteren.

Men ontdekt dan soms dingen in iemands leven, die men niet vermoedde en die bepaalde moeilijkheden en noden doen kennen. Dat vergemakkelijkt het contact. Deze intimiteit, die dan kan ontstaan, wordt niet altijd bij de eerste bezoeken verkregen. Zij kan op den duur ontstaan en ook dan nog steeds meer groeien. Het heel eigene van iemands leven, ook al leeft hij (zij) in een gemeenschap van bejaarden, treedt dan aan de dag.

Er kan ten opzichte van dat eigene soms een eenzaamheid doorleefd worden ook al verkeert men in een kleinere of grotere gemeenschap. Het geeft dan ook een zekere verlichting en contact wanneer er over dat eigene gesproken kan worden.

Dit eigene kan van verschillende aard zijn. Het kan liggen op geestelijk gebied maar ook op ander terrein.

Wat het geestelijke betreff is er bij vele bejaarden, die weten dat zij met de laatste periode van het leven bezig zijn en daaraan vanuit hun directe omgeving telkens herinnerd worden, een knagende onzekerheid wat hun eeuwige toekomst betreft. Daarover wil men in een echt vertrouwelijk gesprek wel eens graag spreken. Uiteraard dient dit met liefde en omzichtigheid te geschieden, waarbij de ander niet toegesproken wordt zonder meer, maar de mogelijkheden Gods en de gronden voor deze zekerheid gewezen worden. Wie geestelijke zorg bedrijft kan geen zekerheden geven maar wel de weg daartoe wijzen. God de Here wil zulke gesprekken zegenen.

Er zijn soms ook andere moeilijkheden. Er zijn vele ouderen, die een gezin en kinderen gehad hebben. De kinderen en kleinkinderen (ook achterkleinkinderen soms) hebben een grote plaats in de harten van deze bejaarden. Soms hebben zij vele zorgen over deze kinderen en kleinkinderen, vooral als zij blijken zich niet te schikken onder het Woord Gods en niet te wandelen in de vreze des Heren. Daarover dragen zij soms een stil verdriet, waarvan een ander geen weet heeft. Bij echt contact zal dit ook ter sprake komen. Een open gesprek daarover en een samen bidden betreffende deze zaak kan voor bezwaarde harten een verkwikking zijn.

Soms kunnen er ook in het eigen verleden kwellende zaken zijn, die in het licht Gods gezien en voor Zijn aangezicht als schuld beseft worden. Er is vergeving maar de vrijmoedigheid om daaruit echt te leven is vaak zo zwak.

Deze enkele zaken noem ik om te doen beseffen dat wie geestelijke zorg zoekt te beoefenen maar niet algemeen stichtelijk moet spreken en doen. Dan is er geen persoonlijk contact. En daaraan is vaak grote behoefte ook al zal dit niet altijd gezegd worden.

Een andere zaak, die moeilijkheden kan geven, is de verhouding tot het verleden. Wie een plaats krijgt in een bejaardencentrum, doorleeft een overgang met een zekere radicaliteit. Men heeft, om zo te zeggen, de schepen achter zich verbrand en heeft min of meer de Wissel verlegd waardoor men gekomen is op dood spoor dat alleen maar uitzicht biedt op het einde van het leven. Iets wat vaak verscherpt wordt door het feit dat men als man of vrouw alléén deze overgang maakt. Er valt zoveel van het verleden weg.

Het is van betekenis hoe dit verwerkt wordt. Blijft men leven bij het verleden dat weg is? Velen hebben het daar moeilijk mee. En waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond. Een gesprek met dergelijke f iguren komt altijd bij dat verleden terecht. Dit is een arme situatie. Om twee reden. Allereerst heeft men geen oog voor de weldaden Gods in het verleden en de leiding des Heren, die daarin was. Men ziet alleen wat er nú niet meer is. Vervolgens heeft men geen oog en weinig waardering voor de zorg, die men in een bejaardencentrum geniet. Een dergelijke instelling is geestelijk onvruchtbaar en maakt het soms lastig voor anderen. Zij doven vaak de vreugde en de waardering van anderen, die Gods weldaden zien, met hun „jamaars”. Hier dreigt een nieuwe éénzaamheid omdat men zich in de nieuwe gemeenschap niet thuis voelt en er weinig of geen waardering voor heeft.

Een ander punt dat kan drukken is de toenemende eenzaamheid. Voor de ouderen is de kring waarin men zich beweegt steeds kleiner. Dit kan veroorzaakt worden door lichamelijke gebreken maar ook doordat er steeds meer bekenden rondom ons wegvallen. Vooral wanneer er geen kinderen of kleinkinderen zijn is dit erger en de eenzame man zal hier meer onder lijden dan de vereenzamende vrouw. Soms leidt dat tot een negatieve instelling op de omgeving en een kritische houding tegenover de anderen. Zo kiest men zelf het contact-arme leven zich uitend in het bittere: „ik heb geen mens”. Dit kan ook tot geestelijke vereenzaming leiden. Innerlijk verzet tegen de weg des Heren is een arm en zwaar leven.

Tenslotte nog een ander punt in de verscheidenheid van situaties die wij bij bejaarden in een bejaardencentrum kunnen aantreffen. Voor sommige bejaarden kan dit een aparte moeilijkheid zijn, die ligt op financieel terrein.

De paar trekken die ik aanwees in de verscheidenheid van moeilijkheden, die het leven van bejaarden kunnen drukken, zijn niet bedoeld volledig te zijn maar om te accentueren dat wie geestelijke zorg onder bejaarden beoefent de mens moet zoeken te kénnen en niet maar wat algemene opmerkingen te maken en daarbij een algemene gedachte omirent de bejaarden te koesteren. Wie dat doet zal het echte contact missen.

Tenslotte een opmerking die de geestelijke zorg in het algemeen betreft en dus ook bij bejaarden geldt. Het komt mij voor dat wij vaak te gemakkelijk van „geestelijke verzorging” spreken. De echte geestelijke verzorging kunnen wij niet geven. Wat wij doen is zoeker. geestelijke begeleiding te geven, die de Here wil gebruiken. De eer van de echte geestelijke verzorging blijft aan Hem. Daarom zal wie deze geestelijke begeleiding zoekt te geven in al de facetten van het bejaardenleven met zijn bijzondere vragen, dit alleen kunnen doen onder het voortdurend gebed om de vruchtbaarmakende werking van de Heilige Geest, Die meer vermag en wil doen dan wij ooit vermogen. Maar in dit gelovig besef moeten en mogen wij doen wat wij vermogen in alle ernst en verwachting.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1975

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Geestelijke verzorging in een bejaardencentrum

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1975

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's