Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JU & HET GEBED

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JU & HET GEBED

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen groter voorrecht clan een bidder te worden voor God! Een Christen zonder gebed is ondenkbaar. Waar geen gebed is, woont geen ware genade. Wie een bidder is geworden, dankt het alleen aan de Heere. Het eerste teken van leven is, dat het kind ademt. De eerste daad van de nieuwe mens is, dat hij bidt. Saulus van Tarsen kan veel gebeden hebben vóór zijn bekering, maar toen hij ten leven geroepen werd, sprak God uit de hemel: „Zie, hij bidt."

Zalig, die het knielen des harten leert, voor wie het bidden wordt een spreken tot God; een uitstorten van het hart voor Hem; een laten lezen in dat hart; een zeggen ootmoedig en vertrouwelijk van al wat drukt en dreigt, gevreesd wordt en verlangd, betreurd en gehoopt!

Welk een vrede des harten dan, die ook bij alle zorgen van het hart niet weggenomen wordt. Als de druk de mens ter aarde werpt, richt de engel des gebeds hem weer op. Het gebed is zijn toevlucht in de nood, zijn kracht in zwakheid, zijn wapenrusting in de strijd, zijn troost in smart, de wiek, v-aarop hij zich tot God in de hoogste hemelen verheft. Geen groter voorrecht dan te mogen binnentreden in de oefenschool des gebeds. Teder is het gebied, dat wij betreden en dat ons het leven der genade van zijn innigste zijde ontsluit; een gebied voor ons te hoog en te heilig, om er niet dan met beschroomdheid de voet te zetten. Hier past zeker ook wel het woord: „Ontschoeit uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilig land".

Niets is rijker, dan dat de God aller genade onder ons wil werken en vermenigvuldigen de hartelijke smeking voor de troon der genade, die gesteld wordt als reukwerk voor Zijn aangezicht en als offers, die des avonds branden.

De Heere roept in Zijn Woord alom ons toe: „Zoek Mijn aangezicht". Is het niet. de vermaning van Godswege, om niet te rusten, totdat wij in Zijn gemeenschap het leven gevonden hebben, totdat wij Hem hebben leren kennen als ons Leven? Hebben wij daarop als de echo des gebeds al mogen zeggen: „Ik zoek Uw aangezicht, Heere"? Niet door onze opvoeding alleen, niet door onderwijs van anderen, leren wij die echo kennen. Maar Gods Geest werkt die weerklank in het hart. De Heere riep Samuël. En de echo weerkaatste in zijn jeugdige ziel: „Spreek, Heere! Uw knecht hoort". Is het ook zo bij u: „Zie, Heere, hier ben ik"?

God te zoeken, dat wil zeggen de smalle weg te betreden en de enge poort door te gaan, die ten leven leidt. De genade van het zoeken, de genade ook van het vinden, het zijn beide een genade-gave van God. De genade cles gebeds is groot. Zij leert ons het gebed om genade. Wij bidden niet om genade, dat is om God, tenzij genade het ons leert. Hoe nodig is het om dit dagelijks beter en dieper te leren kennen. Ga dan veel in, tot Gods genade-troon. De tollenaar ging op naar de tempel. De synagoge was voor hem gesloten. De tempel alleen was open, óók voor hem. De deuren van de tempel van Gods ontferming zijn nooit gesloten. En wie de duif des gebeds uitzendt, hij behoeft, niet te vrezen, dat zij met het olijfblad des vredes niet tot hem zal wederkeren.

De genade des gebeds is onmisbaar en brengt ook in de leerschool des gebeds. Om daar dagelijks te vertoeven onder het heiligend onderwijs van Hem, Die de volmaakte Bidder op aarde kon worden genoemd. Hoeveel reden is er niet om met de discipelen Hem als de grote Voorganger en Leraar des gebeds te vragen: „Heere, leer ons bidden!" Hij alleen kan leren bidden. Maar ook afleren ai wat ons bidden onmogelijk maakt.

Bidden leert bidden! Geleerd in de leerschool des gebeds, wordt het gebed een heilig reukwerk, neergelegd op het gouden altaar, dat voor de troon is; een scheppen, dagelijks bij vernieuwing, uit de fonteinen des heils. Laten we daarom veel bidden, te worden ingeleid in cle leerschool van

Kem, Die door Zijn Heilige Geest enige Leraar voor het gebed is.

Hij leert dan ook de voorwaarden des gebeds. Daarom heeft Hij beloofd: „Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des Heeren betrouwen". Hce zullen we tot God vluchten, indien we onze nood niet recht kennen? Hoe zullen we de barmhartigheid Gods inroepen, indien we onze ellende niet bewenen? Dan gaan we de oefenschool des gebeds in, om met al onze ellende en armoede, als gevolg van de zonde en door eigen schuld, te verschijnen voor het aangezicht des Heeren.

Grote genade is het toch om te leren roepen tot God om genade. Te groter, omdat we met een God te doen hebben, Die dan ook Zijn heil in Christus ontsluit. Wie de Heere ellendig heeft gemaakt en arm. vertroost Hij met Zijn toezeggingen.

„Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken met dankzegging bekend worden bij God". Zo kan het gebed alléén uitkomst bieden. Is er rijker troost, dan te mogen komen tot Eén, Die alles ziet en weet. Dan alles Hem voor te leggen, voor Wie niets te klein of te groot is. Door bidden uw zorgen voor Zijn aangezicht neer te leggen. Door smeken aan te houden om Zijn genade en hulp. Om uit de sombere wereld om ons heen, op te zien naar Boven en in te blikken in die heerlijke wereld, waar God leeft, dat kan alléén door bidden en smeken. En met dankzegging, dat de Heere alleen goed is en doet. Als die samen gaan in het hart, leert u alle nood, alle zorg afwentelen van uw hart op het Vaderhart'.

Kent u het Voorwerp des gebeds? Bij de ware bidder gaat het toch niet enkel om de verhoring van een bede. Maar heel zijn ziel leert roepen om God Zelf. Om God alleen schreit het hart, dat tot God wordt bekeerd. Wie echt zeggen kan: „Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God", vindt in God door Christus zijn volkomen heil. In de oefenschool des gebeds gaat het. immers om Hem, om Hem alléén.

Wie het gaat om de levende God, zijn bidden is dan zo geheel persoonlijk. Om de nood van zijn ziel bij Hem bekend te maken. Dorstend naar de levende God, begeert hij Zijn leven te ervaren. Hij moet als het hijgend hert uitkomen bij de Bron. Uit de troon Gods en des Lams vloeit voor hem het water des levens. Wonderlijk is de drang des gebeds: „Met mijn ziel heb ik God begeerd in de nacht". Het leven uit God keert, tot God terug. God leidt de Zijnen, die Hem begeren, tot de Bron des heils. Rijk zijn de vertroostingen, die daar toevloeien. Ook in de nacht, in de uren van beproeving schenkt Hij Zijn heil. Dan is er toch uitzicht!

„Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossingmijns aangezichts en mijn God. Zelfs des nachts zal Zijn lied bij mij zijn".

Door een nacht, hoe /wart, hce dicht, Voert Hij mij in 't eeuwig licht!

Vele raadselen zijn er in het leven. Ook omdat niet elk gebed wordt verhoord. Gelukkig wie in de nood des gebeds leert zien, dat in het niet-antwoorden van God soms het heerlijkste antwoord besloten ligt. Gods kinderen weten bij ondervinding wat het zegt niet verhoord te worden in hun gedurig gebed; die de Heere schijnbaar tevergeefs hebben aangelopen als een stroom. Zodra de Heere Zijn licht geeft over de anders zo donkere diepten van het onverhoorde gebed, moeten Zijn kinderen Hem gerechtigheid toekennen in al Zijn handelen; maar ook ontdekken zij er liefde in, liefde vol gadeloze wijsheid, vol van goddelijke trouw; een liefde, die het alléén is te doen om hun behoud. God hoort en verhoort. En indien Hij schijnbaar niet verhoort, dan is Zijn liefde werkzaam om ons als het zilver te louteren en als het goud te beproeven, zó dat Hij Zijn eigen beeld ziet. Zó werpt de beproeving van het niet-verhoren van het gebed een rijke vrucht af, als het ons dichter bij God brengt.

Indien God ons in de oefenschool des gebeds iets onthoudt, wat wil Hij er ons anders mee leren clan dit, dat Hij Zelf genoeg is voor het hart? In de beproeving wordt Hij het meest gekend in de teerheid van Zijn liefde. En zo moet de Heere alléén ons enig gebed, de enige wens van ons hart worden.

In het niet-verhoren van onze gebeden ligt geen aansporing om niet meer te bidden. Niet meer bidden zou betekenen, de slagader van ons leven afsnijden, de weg toemuren tussen God en onze ziel, de ademtocht ontnemen aan ons leven. In het gebed ligt de kracht van het nieuwe leven, de blijdschap der ziel, zodat, wanneer wij tijdelijk niet verhoord worden, wij te sterker aan-

houden, om niets meer te begeren dan „God alleen".

God is een God van genade, maar ook van heiligheid. Laat ieder het beseffen, als hij nadert tot de troon van God. Opdat. hij de zonde vliede, terwijl hij smeekt om vergeving der zonden. Opdat hij de bekering tot God najage, terwijl hij roept om bekering. Veel gebedsznnde ligt hierin, dat wij nog zo weinig met heilige ernst bidden. Het ware bidden is alléén Geesteswerk. Maar dit houdt ook in, dat hier oefening nodig is. Dan wordt het niet maar plicht, doch behoefte. En op het ware bidden komt het bij een ieder van ons aan. Er kan zijn een niet-verhoren van het gebed, omdat wij, ook al bidden wij, toch de zonden vasthouden. Dat zegt Gods Woord: „God hoort de zondaars niet" (dit is dus de betekenis). Er kan dus zijn een mee-leven, een mee-bidden met hen die God vrezen, en toch een niet echt bidden. Denkt eens aan de vijf dwaze maagden. Ze baden met al de ernst, die in hen was: „Heere, doe ons open, doe ons open".

Te laat! Te laat! De ernst, de waakzaamheid, het gebed had er vroeger moeten zijn. Nu aan het eind, ter middernacht, klinkt het hen tegen: „Voorwaar, Ik zeg u, Ik ken u niet". Laat het dan nu toch komen met de ernst des gebeds!

Het gebed is teder. Maar het eist ook tederheid. Het eist een geweten, dat aangeraakt is door de Heilige Geest. Het eist een nieuw hart, dat verbroken en verslagen is over de zonde en dat vreest de zonde te doen. Het eist een vernieuwde wil, die zich ootmoedig buigt voor de Majesteit Gods en Zijn Woord koninklijk laat heersen in ons leven. Een bidder, die teder is, zal ook eenvoudig zijn. De eenvoudigheid is onmisbaar in het gebedsleven. Hij begeert clan waar en oprecht voor God te komen, Zijn eer te zoeken en niet in dingen buiten God op te gaan. Treffend heeft de Heere Jezus dit Zijn discipelen geleerd. Zij waren ver van eenvoudig, toen zij met elkander twistten over de voorrang in het Koninkrijk der hemelen. „Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan". Het is de Heere bij de Zijnen te doen om de ware eenvoud. En vooral geldt deze in het leven des gebeds. Kom dan zoals ge zijt, in het wegwerpelijk kleed van uw onreinheid.

Nooit bent u meer welkom bij Jezus. Hij wacht ons allen als zondaren. Nooit anders dan zondaren brengt Hij door Zijn Geest aan Zijn voeten. De Heere weet oneindig beter dan wij, hoe zondig en ellendig wij zijn. Maar Hij zegt tot niemand: wacht! Doch allen roept Hij Zijn vriendelijk „Kom" tegemoet; kom zoals ge zijt. Kom, arm en behoeftig aan alles, wat ge nodig hebt. In ware eenvoud. Als een kindeke! Ootmoedig, klein, afhankelijk, teder, Hem achteraan klevend! Zie hier de weg om te worden: „een mens Gods", die met blijdschap staat en leeft in de dienst des Heeren.

Voor de bidder is van grote betekenis: vrijmoedigheid. Wie op de heiligheid Gods en op de grootheid van zijn zonde ziet, moet zo van ver staan. Welk een woord: „Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade". Het is nu het heden der genade en „De genade heerst door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven".

Tot die genade-troon mogen allen naderen, die om genade verlegen zijn. Met vrijmoedigheid! Hier vinden wij de weg geopend en de plaats gewezen, die in dit tranendal een ware troostbron is. Een rustplaats is voor de vermoeide onder zijn zonde. En een ankerplaats is voor de heilbegerige van hart. Hier vergeet de terneergeslagene zijn lasten. En de neergebogene grijpt hier weer moed. Bij een troon der genade wil een in zichzelf-verlorene graag zich neervlijen. En is het voor de eerste of dan ook voor de honderdste maal, altijd weer nadert hij daar met de hoogste verwachtingen. Hij, die schuldig is aan zoveel grote zonden, hij is het, aan wie de hoogte en de diepte van de goddelijke barmhartigheid openbaar worden en voor wiens oog de schitterende diamant van onze grote God en Zaligmaker te heerlijker zal blinken. Zijn onreinheid zal de kracht van het zoenbloed van Christus verheerlijken. En zijn karmozijnrode zonde zal het openbaar maken, hoe diep genade van haar troon zich nederbuigt.

Let ook op de kracht des gebeds. Dit voert ons naar de bron, waaruit het gebed zijn kracht ontvangt. „Biddende in de Heilige Geest" dat is de kracht des gebeds.

Tegenover de geest der wereld staat en leeft in het midden van de Gemeente van Christus de Heilige Geest. Deze zal eeuwig bij haar blijven en houdt de

Kerk des Heeren in stand, ook in de bangste tijden. Er is alles aan gelegen die Geest te bezitten. Zonder de Heilige Geest is er geen waarachtig geestelijk leven. Hij is de Geest der genade en der gebeden. Hij werkt alle genade in het behoud van zondaren, in de toeleiding tot Gods troon. Hij vouwt de handen, buigt de knieën van de zondaar, leert de bedelstaf opnemen, geeft verstand van zuchten, leert pleiten op de verdiensten van Christus. Hij doet de krachten van een biddend leven ervaren en leert de zegen van een biddend leven genieten.

Hij is de Geest van Christus, Die in de weg des geloofs, der hoop en der liefde, in Christus al de schatten van het Verbond ontsluit, zodat een onuitsprekelijke vreugde nü reeds in Hem het hart vervult. En Die weldra, achter de gordijnen der eeuwigheid, voor de troon van God in eindeloze zaligheid binnenvoert. Hier heeft Gods kind te strijden met zichzelf, met de wereld, met de vorst der duisternis. E.i in die strijd is het machtigste wapen: het gebed. Wat blijkt nu? Dat we het gevaar lopen in het gebed te vertragen. Daarom vermaant de Heere in Zijn Woord, dat men altijd bidden moet en niet vertragen. , , Houd sterk aan in het gebed!" roept de apostel de Gemeente toe. Houd aan! In het verborgene. God houdt zeer veel van het verborgen gebed, omdat het echte bidden vooral daar plaats heeft. De Schrift heeft zo vele treffende voorbeelden van zulke bidders.

Een gebed zonder volharding heeft geen kracht. Weet u wie een vijand is van een echt gebed? Wel, de duivel. Niets haat hij meer dan het ware gebed. De wereld is een vijand, die met het gebed spot en lacht. Beiden is niets liever, dan dat u nooit meer bad. En dan ons trage hart, dat tot niets trager is dan tot het gebed. Houd dan sterk aan! Volhard in de gebeden! Hoe? Denkt eens aan de Christenreis. Bunyan zag het vuur branden, hoewel er zoveel water i: i werd geworpen. Maar als Christen zich verwondert, toont hem de geleider, hoe er achter die vuurhaard een verborgen opening is, waardoor iemand olie in het vuur werpt. Als God het gebed voedt met de olie van Zijn Geest, dan zal het niet verkwijnen, hoeveel er ook tegen op komt en hoe de anderen het bestrijden. Als de strijd nog aanhoudt zullen we dan toch het strijdperk niet verlaten en evenwel de overwinning behalen met het geheime wapen van het gebed. Het gebed is de opgeheven hand van Mozes, die sterker is dan het zwaard van Jozua. Bidden is een heilig werk. En nu moeten Gods kinderen tot hun droefheid de ervaring opdoen, dat in hun heiligste verrichtingen de onheiligste zonden zo storend tussen komen. Wat is hun gebed dan al veroordeeld. En ook in zichzelf vinden zij geen grond dat hun gebed verhoord wordt. Geen inspraak. Nodig voorspraak. „En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden."

Zalige wetenschap en onuitsprekelijke rijkdom. In de hemel Hem te hebben, de ware Hogepriester. Hij draagt op Zijn getrouw en barmhartig hart geheel Zijn Gemeente voor het aangezicht Gods. Hij leeft in de hemel om te bidden. Hij is daar de Engel bij het gouden wierookvat. In Zijn wierookvat, met het reukwerk van Zijn hemelse genade, worden de gebeden neergelegd. Daarom worden deze verhoord, ook van de geringste bidder op aarde. Uit Zijn zegenende hand en met Zijn offer bedekt, weigert de Heere geen van de door Christus geheiligde gebeden, geen enkele! Zelfs het fluisterend stamelen van een kind, terwijl niemand het hoorde, dan God alléén.

Welk een troost des gebecls dan ook voor wie bidt: „Zeg Gij tot mijn ziel: Ik ben uw Heil". Geen enkele grond buiten Christus. Alles ligt samengevat in dat éne: „Ik ben uw Heil!" Het heil is des Heeren, dat is van de Drie-enige God. De troost van de gevouwen handen ligt dan in wat God doet, gedaan heeft en doen zal tot zaligheid van allen die Zijn Naam ootmoedig vrezen.

Weet u wat het hoogtepunt cles gebeds is? „Het bekennen van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gcds." Dan wordt het gebed een verlustiging. En de lof des Heeren wordt het hoogst. Het spreken over God en Zijn dienst wordt een vanzelfsprekendheid. Zó leren Gods kinderen iets kennen van de volheid Gods. Hier genieten zij ogenblikken van voorgevoel, van zalige gemeenschap met God. Die God is onze zaligheid. Hij is een God van volkomen zaligheid. Welk een uitzicht voor de ware bidder. De bestemming van het geslacht, dat naar God genoemd wordt, het is niet minder dan: de volheid Gods.

Dat zal het zijn, wanneer al het geslacht in hemel en op aarde, als met één stem voor de troon invalt met het nieuwe lied: ..Hem, Die op cle troon zit en het Lam, zij de dankzegging en cle eer en de heerlijkheid en cle kracht in alle eeuwigheid!"

Het gaat om God (Calvijn). Bij ware genade wordt het in het gehele leven te doen om de heerlijkheid Gods. Dat geldt onze gedachten, onze woorden en daden. Of we nu verkeren in de binnenkamer, of in de volle drukte va: i het leven. Dat beginsel maakt in armoede rijk, in tegenspoed getroost, in lijden blijmoedig. Als jongens en meisjes uit dat beginsel leren leven, gloeit hun hart van de ware geestdrift. Dat zet op hun leven het stempel van een vreugde, dat zij zich aan cle Heere en Zijn dienst hebben overgegeven. Gode de heerlijkheid voor ieder persoonlijk, voor jong en oud. Die begeerte om voor God te mogen leven zet dan ook al meer een stempel op het leven thuis, in het gezin, op school, in de kerk, op de vereniging en verder, overal en altijd. De ware dienst van God eist niet maar een stuk van ons leven op. Het dringt ons maar niet terug naar een kamertje in ons huis, waar we met God alleen zijn. Maar van daar uit werkt het leven des gebeds door in heel ons openbare bestaan. Naar alle zijden maakt het kenbaar, ook zonder dat men altijd veel zegt, clat heel het leven moet zijn een verheerlijking Gods.

Alles hangt dan ook af van de vraag: zijn we op cle oefenschool des gebeds? Dat komt uit in ons leven. De verheerlijking Gods begint daar en krijgt diepgang, naarmate het leven des gebeds toeneemt in kracht.

Wanneer de lichtstralen van Gods Woord daar valen, dan wordt de genade des gebeds te hoger geschat, de Geest des gebeds al meer afgesmeekt en de lofverheffing des gebeds ingeleefd met blijde verwondering: „Hem nu. Die machtig is meer dan overvloedig te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1975

Daniel | 20 Pagina's

JU & HET GEBED

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1975

Daniel | 20 Pagina's