Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zijner handen werk (30)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zijner handen werk (30)

OLIJVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De wijnstok is een voorname dame, de vijgeboom is een boerenvrouw, en de olijfboom is een Bedo'inenvrouw."

Dit is een bekend spreekwoord in het Oosten en men bezigt dit gezegde om aan te tonen de weinige behoeften van de olijf. De wijnstok heeft goede grond en veel warmte nodig, de vijgeboom is met minder tevreden, terwijl de olijf praktisch overal groeien wil. Evenmin als een Bedoïnenvrouw hoge eisen aan het leven stelt, evenmin doet een olijf dat aan de grond. Het liefst groeit hij nog op droge zandgrond, maar ook kan men hem vinden tussen de rotsspleten. Vandaar dat we lezen over „olie uit de rotssteen".

Wel heeft de olijf veel ruimte nodig, zodat men ze ruim tien meter uit elkaar plant. De boom kan nl. een meter of dertien hoog worden en de takken spreiden zich breed uit. Hij groeit zeer langzaam, en zoals dat meestal gaat bij bomen die erg langzaam groeien, hij kan zeer, zeer oud worden, wel honderden jaren. Een andere eigenschap van langzaamgroeiende bomen is, dat het hout erg hard is. Denk aan onze eiken. Olijfhout is ook erg hard en daarom wordt het veel gebruikt als timmerhout. De stam is echter knoestig en krom en heeft wel iets weg van onze knotwilgen. De bomen zijn altijd groen, laten dus in het najaar hun bladeren niet vallen. In zomer en winter geeft de olijf dus schaduw. In welk jaargetijde men de boom ook bekijkt, altijd is hij onveranderd van vorm en aanzien. „Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos." (Ps. 25 vrs. 10.) Hier is de altijd-groen zijnde, onveranderlijke boom een beeld van de onder Gods bescherming staande vrome.

Onderaan de stam schieten dikwijls talrijke jonge takjes uit de wortels omhoog, zoals bij een lindeboom. Het geheel doet dan denken aan een vader met zijn kinderen om zich heen. „Uwe huisvrouw zal wezen als - een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uwe kinderen als olijfplanten rondom uw tafel" (Ps. 128 : 3.)

Men komt in Palestina bij geen dorp, of men vindt er olijven in groepen bijeen. In de verte gezien steken ze donker af tegen de lichtende omgeving.

Volgen we de olijf in zijn ontwikkeling, dan blijkt al heel spoedig, dat hij niets geen haast heeft, maar alles op zijn gemak doet. De boom moet dan ook tien jaar oud zijn, voordat de eerste vruchten komen en de rijkste oogst komt pas als hij ongeveer veertig jaar oud is. Wanneer men snel geld wil zien van zijn boomgaard, moet men dus maar geen olijven planten. Als er trouwens eenmaal vruchten komen, geeft hij ook een ruime opbrengst, ook bij weinig of geen zorg. Mesten doet men gewoonlijk de boom niet, hoogstens wordt de grond om de boom wat losgewoeld, om de wortels lucht te geven en om het regenwater een weg te banen. * * *

En normale olijf geeft per jaar vijfhonderd pond olijven. Heeft een boer honderdvijftig bomen, dan kan hij er met zijn hele gezin van leven (Aldus de Snoek.)

Begin Mei bloeit de olijf met kleine, witte bloempjes, die nagenoeg geen geur verspreiden. Deze bloempjes worden lang allemaal geen olijven. De meermalen genoemde en besproken Sirocco, de beruchte Oostenwind, speelt daarbij een grote rol. Treedt deze wind op in de bloeitijd, dan verzengen de bloempjes en kan er geen vrucht verwacht worden. „Men zal zijn onrijpe druiven afrukken als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen als van een olijfboom." (Joh. 15 : 33). Komt de Sirocco echter na de bloeitijd, als de bloemen reeds vrucht gezet hebben, in Juni bv„ dan werkt diezelfde wind gunstig in op de vruchtontwikkeling.

In September hebben de olijven hun volle grootte bereikt (2 cm lang en cm breed.) De kleur is dan iy2 donkerblauw of donkergroen. Dat hangt er van af, wat voor ras het is. Dan gaat ook de olie zich vormen (30% van het gewicht van de vrucht.) Zijn de olijven rijp, dan is de kleur zwart geworden. De boom is dan op zijn mooist en wordt gezien als een beeld van het uitverkoren volk: De Heere had uw naam genoemd een groene olijfboom, schoon van liefelijke vruchten". (Jer. 11 : 16a.)

Het oogsten gaat erg ruw, op z'n Oosters, plukken doet men de vruchten niet, men schudt ze of men zet een ladder tegen de stam en dan slaat men met een stok de vruchten er af. Dat er op deze manier heel wat takjes breken, is begrijpelijk en dat er dan het volgende jaar een minder goede oogst komt, is ook begrijpelijk. 's Lands wijs, 's lands eer. De bovenste vruchten laat men zitten voor de nalezing der armen: „Wanneer gij uw olijfbomen zult geschud hebben, zo zult gij de takken achter u niet nauw doorzoeken; voor den vreemdeling, voor de wees en de weduwe zal het zijn", zo lezen we in de wetten. Heden ten dage houdt men zich daar nog aan in Kanaan.

De vruchten worden verschillend behandeld. Voor een deel maakt men ze in in pekel om later gegeten te worden.

Uit de meeste perst men de bekende olijvenolie. Dan worden ze niet te rijp geplukt. Eerst laat men ze drogen en vervolgens ongeveer veertien dagen op een hoop geworpen liggen, om ze te laten gisten, waardoor er meer sap in komt. Daarna moeten ze vermorzeld worden. Dat gebeurt op twee manieren.

a De armen doen dat door er een platte steen overheen te rollen.

b Beter gesitueerden hebben er een molen voor. Deze bestaat uit een grote platte steen, ongeveer een vierkante meter groot, zoiets als een normaal tafelblad, maar dan cirkelvormig. Op deze steen worden olijven gelegd en hieroverheen wordt een zware, ronde steen gedraaid. Deze steen lijkt op een rechtopstaande molensteen, maar kleiner. Dit is een zwaar werk. Daarom spant men hier dikwijls een trekdier voor. Zo worden de olijven vermorzeld tot pap, waar vervolgens de olie uitgeperst wordt.

Daartoe doet men de pap in een steenen bak, legt er een zware steen op (op de pap nl.) die de olie er uit perst, die men dan opvangt als ze uit een gootje stroomt. Dit duurt echter lang en vaak is ook de druk niet groot genoeg. Daarom plaatst men over de beschreven pers een poortje van drie palen, twee zijpalen, stevig in de grond vastgemaakt, en een bovendorpel, dus zoiets als een deuropening. Op de steen, die in de bak op de olijven ligt, stapelt men nu andere stenen tot een paar cm van de bovendorpel af. Tussen de bovenste steen en de bovendorpel wordt dan een wig geslagen, zodat alles sterk naar beneden geperst wordt. Men krijgt dan „gestoten olie".

Wanneer het een beetje goed gebeurt, krijgt men uit vijf kg olijven één liter olijfolie.

Als de vruchten uitgeperst zijn, houdt men pulp in de bak over. Die droogt men en ze doet dan dienst als brandstof.

Olijfolie is en was een belangrijk exportartikel in Israël. In Oudtestamentische dagen vond uitvoer plaats naar Egypte en Tyrus, thans hoofdzakelijk naar Amerika. Vlak voor wereldoorlog II leverde alleen het gebied van Haïfa reeds 800.000 kg olie. Jammer, dat de bereiding vaak zo slordig en onrein is, wat de prijs niet ten goede komt.

Wat deed en doet men met olijfolie?

Een reiziger, die in oude tijden een verre reis had te maken, nam olijfolie mee. Denk aan Jacob, toen hij vluchtte naar Laban. Jacob kon niets mee nemen, geen beladen kamelen, geen dienaren zoals bij Abrahams

reizen. Slechts een staf en bij al de ellende vergat hij toch ook het kruikje olie niet. Dat kon onderweg op alle mogelijke manieren te pas komen. Waar moet Jacob 's nachts slapen? Misschien kon hij hier of daar een hutje vinden. Een beetje olijfolie kon daar de nodige verlichting geven. Rebekka had thuis immers ook olijfolie in de lamp? Evenals in de buizen der Kanaanieten.

Waar moest Jacob onderweg zijn voedsel vandaan halen? Misschien kopen of gebruik maken van de Oosterse gastvrijheid, maar gedeeltelijk ging zijn weg door een uitgestrekte woestijn. Hij kon dan altijd nog olijvenolie als voedsel gebruiken. Thuis had hij dat ongetwijfeld ook wel eens gehad.

Wanneer het scherpe woestijnzand Jacob tussen de sandalen en zijn voeten drong en zijn voeten verwondde, dan kon hij die wonden heerlijk verzachten met olijvenolie. Zoals wij voor lange reizen al gauw denken aan een Rode Kruis verbanddoos, zo droeg Jacob ook zijn noodzakelijk geneesmiddel aan zijn gordel mee. Denk ook aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Wanneer we zo zien, dat Jacob de aller, allernoodzakelijkste dingen bij zich droeg, dan mogen we ons er ook wel eens goed rekenschap van geven, wat het voor hem was, om juist dit allernoodzakelijkste op de opgerichte steen te Bethel te gieten. Nu heeft hij niets meer overgehouden dan zijn staf en is volkomen afhankelijk van Gods zorg over hem.

Tenslotte werd de olie ook nog gebruikt bij 't zalven van koningen enz.

Tegenwoordig is olijfolie nog een grondstof voor de zeepfabricage, men gebruikt ze als geneesmiddel en als zalf.

Maar ik zal als d' olijfboom groeien, In 't huis des groten Gods; Ik zal in eer en godsvrucht bloeien, God is mijn steun en rots; Op Zijne gunst, mij toegezeid, Vertrouw 'k in eeuwigheid. (Ps. 52 : 6.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1951

Daniel | 12 Pagina's

Zijner handen werk (30)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1951

Daniel | 12 Pagina's