Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZOEKERS VAN INZICHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZOEKERS VAN INZICHT

Th. van Ameide. Jonge zomer. Knotwilg.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor een groot gedeelte is deze rubriek bestemd voor leerlingen bij het voortgezet onderwijs. Bij dit onderwijs komt ook de Nederlandse letterkunde ter sprake. Als we het dan hebben over de Beweging van Tachtig, dan snappen die leerlingen dadelijk wat daarmee wordt bedoeld. In den brede kunnen we hier niet op ingaan. Het is een verjonging in de letterkunde, die nieuwe banen trok tussen de vele stromingen in de literatuur. Van „Tachtig" tot „Veertien" werkte een schrijversgeslacht, dat min of meer beïnvloed was door de genoemde vernieuwing. In dat tijdperk ontstonden weer verschillende groeperingen. Er kwam een groep, die we kunnen noemen „zoekers van inzicht". Deze zoekers hadden niet genoeg aan de bekoring van het uiterlijk, maar ze wensten de zin van de uiterlijke wereld te doorgronden. Van deze zoekers werd Albert Verwey de leider en woordvoerder. Over Verwey zal het nu niet gaan, maar wel over iemand, die niet zo bekend is, en die nauwelijks zal genoemd worden in de leerboeken over literatuur. Het is Th. van Ameide, pseudoniem van J. H. Labberton, die in het jaar 1877 werd geboren.

Dezer dagen bladerde ik in een bundel van hem en toen viel mijn oog op een gedicht „Jonge zomer." E11 omdat we 1111 midden in de zomer zijn, is het niet onaardig even naar hem te luisteren.

We moeten niet denken, dat van Ameide diep ingaat op de dingen van Gods schepping, maar hij tekent met enkele klare lijnen de natuur. Toch niet enkel de natuur, want in het eerste couplet komt het einde van de prachtige tijd, die de zomer ongetwijfeld toch is, om de hoek gluren. Hoor maar:

Dit is de tijd, wen alle boterbloemen al haast verdrinken in de groene zee, die stijgt en stijgt, tot gras en bloemen mee de felle zeisen plots ten doode doemen.

De groei is geweldig: in korte tijd moet het gebeuren. Alles zoekt tot volle wasdom te komen. Het wordt een groene zee, het weiland; en de boterbloemen moeten zich gaan rekken om boven het groen uit te komen. Het blijft maar groeien; de zee stijgt en stijgt, maar het einde komt: de felle zeisen maken alles dood. De dichter bedoelt ongetwijfeld hier ook het leven van de mens: als alles op z'11 hoogtepunt is gekomen (als het zover mag geraken), dan kan niets anders meer verwacht worden dan de naderende dood. Een echte stille zomeravond wordt in een paar strofen beschreven, op zo'n manier, dat we het zien gebeuren:

Maar de avond is de roem van dit getij, als vorschen kwaken in de stille stroomen, een eenzaam paard staat bij het hek te loomen en koeien droomen in de late wei.

Dan is het koele licht soms kristallijn van helderheid en alles staat er in zoo onbewogen en zoo diep van zin, alsof de dingen schoone beelden zijn.

Wat kunnen zulke avonden rustig zijn. Het is of het licht blijft omstreeks de langste dag van het jaar en de nacht niet

komt. En toch spreekt de dichter van „den grooten nacht". Ziet hij hier ook weer niet het einde van de schone schepping, het einde van het leven, dat ieder mens zo mint? Luister slechts:

Dan voelt men eerst, hoe diep de wereld leeft, als 't licht blijft aarzelen en niet kan scheiden, de landen stil den grooten nacht verbeiden, en de aardgeur op de flauwe zuchten zweeft.

Een voorbeeld van een diepere zin in de dingen, komt ook uit in het gedicht „Knotwillig". Iedereen kent die boom, die veeal zo gehavend is en telkens opnieuw uitbot. Wat kunnen er al stormen over de hoofden der mensen gaan! Wat moeten velen zich moeiijk door het leven slepen! Gekweld door veel lichamelijk lijden, behouden ze toch de moed nog om verder te leven. Heimelijk wordt gewacht op betere tijden. En ze schikken zich in het lot, dat hun is toebedeeld. Zo ongeveer tekent Van Ameide de knotwilg, als een beeld van het leven der mensen.

Wie 's levens moker maar getroost laat beuken, doch in zich 't beeld bewaart, dat eens hem blonk, die voelt wel eindelijk in zijn ouden tronk een vastheid groeien, die geen lot kan deuken.

Al staat hij krom en armelijk ontwricht ergens alleen, ver van de blanke vlieten, door iedre nieuwe lent gedreven schieten lenige twijgjes naar het heilig licht.

Gansch uitgehold en meer dan half gekloofd, verwint zijn taaie leven alle wonden: zijn gulden bloesems geuren in het ronde, een zilvren blarenkrans omstraalt zijn hoofd.

INDEX.

Th. van Ameide, Verzamelde gedichten 1006—1912

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1955

Daniel | 8 Pagina's

ZOEKERS VAN INZICHT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1955

Daniel | 8 Pagina's