Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK EN KERKRECHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK EN KERKRECHT

Dordtse Kerkorde, Artikel 61

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN HET AVONDMAAL

Men zal niemand ten Avondmaal des Heeren toelaten, dan die naar de gewoonte der kerken, tot dewelke hij zich voegt, belijdenis der Gereformeerde Religie gedaan heeft, mitsgaders hebbende getuigenis van een vrome wandel, zonder welke ook degenen, die uit andere kerken komen, niet zullen toegelaten worden.

Belijdenis van de gereformeerde religie noodzakelijk (5)

De Gereformeerde Kerk in haar ontstaan na de Reformatie kon niet gelijk Rome met uitwendig vertoon tevreden zijn. Na het onderzoek werd dan ook altijd gevraagd of de persoon die belijdenis deed ook „ergens in, der leeringhen halven, eenighen twijfel had, opdat men hem mocht ghenoech doen. En indien hij segt ja, so soeckt men hem uit de Schrift te voldoen". De andere vragen hadden betrekking op de volharding bij de belijdenis en op de onderwerping aan de kerkelijke tucht. Reeds wezen we er op, dat op de Dordtse Synode van 1618-19 over het doen van geloofsbelijdenis zelf niet is gehandeld; maar slechts woordelijk herhaald is wat door de vorige synoden reeds besloten was, n.l. dat de belijdenis van de gereformeerde religie noodzakelijk is om toegelaten te worden tot de deelname van het Avondmaal. De belijdenis des geloofs beoogt niet om nieuwe leden tot de kerk toe te voegen, maar wordt afgelegd door hen die reeds leden zijn. Het lidmaatschap van de kinderen rust in dat van de ouders en in hun doop, maar doopleden kunnen ze niet blijven. Er komt een tijd, dat zij niet meer in hun ouders gerekend kunnen worden. Zij worden zelf voor de keus gesteld, öf het lidmaatschap krachtens geboorte en doop en daarmee de band aan de kerk te bestendigen door het afleggen van belijdenis, öf het leven der wereld te kiezen en daarmee de band met de kerk te verbreken.

Nu zijn er altijd doopleden die niet komen tot geloofsbelijdenis. Op de Synode van 1909 te Rotterdam is daar ook over gesproken, er was daar een rapport van de classis Rotterdam inzake de tucht over doopleden. De Synode nam dat rapport over, waarin duidelijk omschreven werd, dat het niet komen tot geloofsbelijdenis door doopleden onderscheiden redenen heeft: 1. Er zijn doopleden, die consciëntie-bezwaren tegen het doen van belijdenis hebben, menende daartoe niet gerechtigd te zijn. Dezen zijn door vriendelijke onderwijzing te brengen tot hun roeping. 2. Andere doopleden katechiseren tot de leeftijd van 22, 23, 24 jaar, doch blijven van lieverlede weg, hóewel getrouw de kerk bezoekend. Minder door bezwaar dan door gemis aan ernst worden dezulken weerhouden van het toetreden tot de kerk. Ook hen heeft men door onderwijzing te winnen. 3. Een andere groep eindelijk komt katechiseren, zolang ouderlijk gezag hen daartoe dwingt. Maar zodra dit tot die dwang niet meer in staat is hen te binden, verlaten zij kerk en katechisatie en gaan volop de wereld in.

Aangaande deze laatste groep nam de Generale Synode nu de volgende konklusies:
1. Gedoopte kinderen zijn lid van de plaatselijke kerk waar zij gedoopt zijn, doordat zij lid der kerk waren, die hen ten doop presenteerden.
2. Zolang deze kinderen geen belijdenis hebben afgelegd, zijn zij onvolwassen leden en missen het recht tot alle handelingen, het volle lidmaatschap betreffend.
3. De kerkelijke tucht over doopleden zal zich eerst bepalen tot de ouders die de verantwoordelijkheid ter opvoeding dragen. Wanneer ze over doopleden zelf gaat, zal ze inkompleet zijn. Een dooplid kan niet gecensureerd, niet met de ban afgesneden. De tucht gaat niet verder dan waarschuwing.
4. Gedoopten, die volwassen zijn geworden' en geen belijdenis hebben gedaan, moeten op den duur gerekend worden te staan buiten de kerk.
5. De kerkeraad heeft hen te rekenen als niet meer te behoren tot de kerk, wanneer ze alle vermaningen verwerpend, openlijk de wereld kiezen en de leeftijd van achttien of meer jaren hebben bereikt. Van dit besluit der kerkeraad wordt aan de gemeente kennis gegeven.

In bovengenoemde besluiten wordt dus gewezen op lankmoedigheid en op noodzakelijke vriendelijke terechtwijzing en vermaning bij de doopleden, die ter kerk blijven komen, om ze in te winnen tot het doen van de belijdenis, maar ook dat degenen, die openlijk met de kerk breken en de wereld ingaan, afgevoerd moeten worden van het doopledenregister; want deze doopleden hebben zelf door hun daad bewezen niet meer tot de kerk te behoren. Dit mag in ieder geval niet vóór de leeftijd van 18 jaar gebeuren, maar mag ook weer niet 18-tallen jaren na deze leeftijd gebeuren, want anders gaat men de kant op van. de Hervormde Kerk, die duizenden papieren-leden kent. Papieren-leden die geen enkel kontakt meer met hun kerk hebben dan alleen dat zij op de formulieren voor een volkstelling invullen dat zij Hervormd zijn. Dit vormt een groot probleem in de Hervormde Kerk, zelfs gaan er stemmen op om hier toch eens een einde aan te maken, maar terwille van de volkskerk wordt dit „van hoger hand" echter nog steeds niet getolereerd. 

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1970

De Saambinder | 4 Pagina's

KERK EN KERKRECHT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1970

De Saambinder | 4 Pagina's