Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EBEN HAËZER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EBEN HAËZER

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar gaat die boot heen?

Het is donker, aardedonker en het giet van de regen. Het water van de brede rivier wordt door de felle regenvlagen hardhandig gegeseld. Over die grote stroom vaart een lange, smalle boot. De neerplenzende druppels hagelen op het dek en roffelen op het platte dak van de stuurhut. In die hut probeert de stuurman met behulp van een zoeklicht zijn boot in de goede koers te houden. Het lawaai, dat de neergutsende regen maakt is oorverdovend. Het gestamp van de motor komt er nauwelijks bovenuit. Het lange schip is afgeladen met mannen, vrouwen, kinderen en bagage. Ze slapen, al die grote en kleine mensen. Ze trekken zich niets aan van de herrie, van de verstikkende hitte, die er in het schip hangt en van het grote leger muskieten, dat enkele uren geleden, toen de duisternis inviel de aanval inzette. In hangmatten, onderuitgezakt op stoelen of zomaar op de grond tussen de bagage dromen ze van de prachtige toekomst, die hen wacht. Waar gaat die boot zo volgeladen met mensen toch heen in die donkere nacht?

Grote en kleine letters

Als een roodkoperen bol klimt de zon langzaam boven de toppen van de bomen uit. In die bomen zijn de vogels al ontwaakt en zetten hun morgenzang in. Felgekleurde vlinders fladderen van bloem tot bloem. Reigers stappen het water in om hun ontbijt, dat nu nog rondzwemt of rondspartelt te verschalken. Een grijze nevel hangt boven het oerwoud. Straks zal die damp verdwijnen en zal de zon oppermachtig gaan heersen aan een strakblauwe hemel, dan zal de hitte zo groot worden, dat mens en dier zal verlangen naar de avond. De regen is even onverwachts opgehouden als hij was begonnen. De brede rivier, enkele uren nog zo fel geslagen door de stromende regen glijdt nu bijna rimpelloos voort. Op de Coari, één van zijn vele zijrivieren vaart een kleine motorboot. De man aan het roer tuurt door zijn donkere bril over het glinsterende water. Zijn scheepje ligt diep, de sterke motor duwt het moeiteloos stroomopwaarts. Langzaam schuiven aan weerszijden de oevers met hun roodbruine modder voorbij. Op sommige plaatsen is die oever vele meters hoog, soms reikt het grote oerwoud tot in de rivier. Wat moet die man hier? Mensen zie je er niet, huizen staan er niet. Je ziet alleen maar donkere bossen, roodbruine modder en hier en daar een open plek met een verdwaalde boom. Hé die man stuurt zijn scheepje naar de linkeroever. Hij legt het vast en met een grote blikken trommel onder zijn arm begint hij de hoge oever te beklimmen. De witte motorboot schommelt zachtjes heen weer. Er staan letters op de zijkant, zwarte letters. Grote en kleine. „Eben Haëzer" en daaronder met kleine lettertjes: „Theo van Bruggen, zendeling".

Nog twee of drie dagen en dan .....

De lange, smalle boot zo volgestouwd met mensen en bagage verlaat de brede rivier en draait langzaam de Coari op. Er zitten veel te veel mensen op. Bij de laatste aanlegplaats zijn er wel een stuk of twintig van boord gegaan, maar veel ruimer is het niet geworden. Op het dek, vlak boven de lawaaierige motor spelen twee kinderen. Een jongen van een jaar of vijftien en een meisje van nog geen drie. De jongen heeft een handvol ronde glimmende steentjes, die hij telkens één voor één in de geopende handjes van zijn kleine zusje laat vallen.

Het kleine ding kraait van pret als er eentje in haar handjes blijft liggen. De meesten

rollen er even gauw uit als ze erin vielen. De kleine Maria voelt de verstikkende hitte niet, die er boven het schip hangt. Haar donkere oogjes stralen, haar eens zo witte jurkje zit vol olieen roestvlekken. Manuel, haar grote broer is met zijn gedachten bij heel andere dingen dan bij het spelletje met de steentjes. Hoe lang zijn ze nu al op reis? Hoeveel weken al? Gister zei vader, dat ze nu meer dan 4000 kilometer hadden afgelegd. Eerst wel 2000 kilometers langs de kust, toen de machtige Amazone op en nu varen ze op één van zijn vele zijrivieren. Lang kan het niet meer duren, nog twee of drie dagen en dan

Als 't morgen nou maar niet regent

Diep in het donkere oerwoud klinken stemmen. Ze dringen door het geruis van de neerplenzende regen heen. „Manuel, we gaan naar huis hoor." „Ja vader, ik heb nog een emmertje goede latex, ik had het afgedekt voor de regen begon". Met een blij gezicht komt Manuel op zijn vader toelopen. Deze kijkt zo somber. Alle werk is vandaag weer voor niets geweest. De regen heeft de latex waardeloos gemaakt en wat Manuel heeft is zo weinig, 't Is haast de moeite niet om het vanavond te roken. Moedeloos sjokt vader achter zijn zoon aan naar de kano. Rijk worden, 't mocht wat! Bedrogen is hij door de kerel, die in hun dorpje vertelde van het rijke rubberland Amazonas. Had hij maar nooit getekend. En dan nog wel voor twee jaar. Dat houden ze niet uit in dit moordend klimaat met z'n hitte en eindeloze regenval. Met zijn miljoenen muggen en muskieten, die een mens ziek maken. Vader balt zijn vuisten. Sterf je niet door het klimaat, dan laten armoede, honger en ziekte je geen enkele kans om langer dan een paar jaar in leven te blijven. Nooit is er eten genoeg, nooit is er voldoende geld om genoeg voedsel te kopen. Even klaart vaders gezicht op, als hij drie flinke vissen in het net ziet spartelen, dat achter de kano hangt. Vanavond hoeven ze tenminste niet met een lege maag naar bed. Manuel hoost de kano leeg en duwt hem verder het water in. Het smalle scheepje schommelt als hij erin springt. Peddelen hoeft niet, de stroom brengt hen wel naar huis. Na een uurtje komt de hut in zicht. Handig legt Manuel de boot vast en begint achter vader aan de hoge oever te beklimmen. De regen valt bij bakken uit de lucht en de tocht naar boven is niet zonder gevaar. Manuel zet z'n tenen schrap in de gladde modder. Voor hij achter vader aan de hut ingaat zet hij zijn emmertje in een hokje, dat naast de armoedige hut is gebouwd. Tien grote rubberballen liggen opgestapeld in een hoek. De wanden van het hokje waar vader de latex rookt zijn zwartgeblakerd. Er hangt een scherpe, doordringende rubbcrlucht. Manuel zet zijn emmertje op een plank aan de wand. Hij kijkt naar de ballen in de hoek. Als straks de opkoper komt krijgt vader weer geld. Dan kan moeder bij de koopman met zijn varende winkel weer suiker kopen en koffie en spijkers. En en voor hem misschien wel een nieuwe broek. O, en als er eens geld overbleef! Geld voor een pop voor Maria! Ze heeft nou alleen maar de steentjes om mee te spelen. Maar er is immers nooit geld over, er is altijd te weinig. Hij zal morgen nóg harder werken en vanavond de latex zelf roken, dan kan vader wat uitrusten. Hij weet best hoe het moet. Vuur maken dat erg rookt en dan langzaam de stok erboven ronddraaien. Op die stok druipt de latex uit het emmertje en vormt langzaam een grote ronde bal. Manuel kijkt weer naar de rubberballen. Tien, straks met dié van hem erbij elf. Als de koopman ze nou maar niet te zwart vindt. Hij heeft altijd wat. Dan zijn ze te donker, dan te licht. Vader zegt dat hij ook gemeen doet als hij ze weegt. Hij is

„Manuel, waar blijf je nou!" klinkt plots moeders stem, „we gaan eten."

Als olifanten zo groot

Die avond valt een tevreden Manuel in slaap. Zijn rubberbal is bijna, bijna zo groot als de andere. De regen is opgehouden. Een nieuwsgierige maan gluurt orn een hoekje van een dikke wolk. Ver van de hut, meer dan drie uren varen stroomopwaarts, is een open plek in het oerwoud. En terwijl Manuel droomt van rubberballen zo groot als olifanten, glijdt het licht van de maan over de twaalf bomen, die op die open plek staan. Ze wachten op Manuel en zijn vader. Die zullen morgen weer komen snijden in hun stammen. Ze zullen emmertjes onder die inkervingen zetten en langzaam zal de kostbare hel-

derwitte latex daarin druipen. Ja, als het morgen tenminste niet regent.

De zendeling

Het is enkele maanden later. In de Schaduw van de hut zit de kleine Maria. Haar donkere oogjes stralen, haar stemmetje klinkt luid op in de van hitte geladen stilte. Ze knuffelt een grote pop dicht tegen zich aan, een pop met glinsterende blonde haren en helblauwe ogen. Zou, zou moeder toch nog geld over hebben gehad? Moeder heeft zonet de hut wat opgeruimd en zorgt nu voor het eten. Ze schudt een handvol rijst uit een gedeukte blikken trommel. De witte korrels zien zwart van de insecten, die er in rondkrioelen. Moeder zucht en begint de beesten eruit te peuteren. 't Is eigenlijk onbegonnen werk. Als straks de rijst gekookt is ziet ze even zwart. Misschien brengen vader en Manuel vanavond wat vis mee of wie weet een schildpad. Wat een verschrikkelijk lancl is het toch hier.

Altijd knaagt de honger en dreigt de dood. De man, die de rubber van vader koopt is niet eerlijk en de koopman met zijn varende winkel is zijn knecht. Hij verkoopt zijn zeep en suiker, zijn koffie en spijkers voor een verschrikkelijk hoge prijs. Hij weet immers veel te goed, dat de rubbertappers nergens anders heen kunnen. Manaüs, de grote havenstad ligt meer dan een week varen hier vandaan. Het geld, dat vader voor de rubber krijgt is elke maand op. En Manuel moet hoognodig een nieuwe broek. Waren ze maar in hun dorpje gebleven, daar was wel armoede en ook soms honger, maar zoals hier! Nee, hier is nooit genoeg!

Moeder kijkt even om een hoekje. De zorgelijke trek verdwijnt als ze de kleine Maria ziet met haar mooie pop. Als zendeling van Bruggen er niet was Ze weet nog goed de eerste keer dat hij kwam. Het regende en vader en Manuel waren niet naar hun werk gegaan. , , Ik hoort een boot", had Manuel gezegd. „Hij stopt, vader". Meer dan drie uren was hij gebleven, de vriendelijke man uit het verre Holland.

Maria had een handvol snoepjes van hem gehad en vader wat tabak. Tien jaar werkt hij hier al langs de rivier. Eén keer per maand bezoekt hij de rubbertappers en hun gezinnen, die langs de Coari wonen. Een hele week is hij dan op stap, soms nog langer. Zijn vrouw zorgt dan met twee verpleegsters voor het ziekenhuisje, dat drie dagen varen hier vandaan ligt. Verlegen had ze gevraagd of hij mee wilde eten. „Wacht even, ik ben zo terug", had de zendeling gezegd. „Manuel loop even mee." O, wat was dat lekker geweest.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1978

Daniel | 24 Pagina's

EBEN HAËZER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1978

Daniel | 24 Pagina's