Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes’ brieven (24)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes’ brieven (24)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is.
1 Johannes 3:2 en 3

Dit maakt mij uitzinnig Gode…
De Heidelbergse tweelingbroers van Christus Jezus konden hun vreugde niet op. Meteen trekken zij, als zij hun Heidelbergse Catechismus schrijven, alle registers open. Diepe vreugde doortrekt de eerste vraag, de grote levensvraag en het antwoord dat op de maat ‘Gij zijt het rustpunt voor mijn hart’ pasklaar is gemaakt. Er is troost, de grootste troost voor ieder persoonlijk. Die troost is hun rechtmatig bezit. Daarvoor is de enige Trooster Zelf verantwoordelijk. Die zich aan zichzelf bleken te hebben vergrepen, werden door Hem gegrepen: ‘Ik ben met lichaam en ziel in het leven en sterven eigendom van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus’. Rechtsgeldig Zijn kostbaar bezit, want Hij betaalde voor al mijn zonden volkomen door Zijn dierbaar bloed. Dat is het begin van de twee. Er volgt méér. De gebroeders reisden de weg naar het hemels Jeruzalem niet alleen en niet ongetroost, want de hemelse Vader Die voor Zijn kinderen zorgt, gaf ze met name een troostvolle en troostrijke Gids: Zijn Heilige Geest. Gaandeweg wordt duidelijk dat de van de Heere roemende tweeling de tróóst niet op kan: na de geweldige troostrijke inzet van zondag 1 herhalen zij in zondag 22, als het om het sterven gaat, als de levensdraad is afgesneden, het woord ‘troost’ in de vraagstelling. De dood en het graf hebben hun ‘nooit genoeg’ gesproken. Dan is er toch zeker een schrale troost? Neen, dubbele troost! De leerjongens van Christus zijn vertroost en getroost met de opstanding van het lichaam. En zij putten ook nog eens geweldige troost uit het Meesterlijk getuigenis van het ‘eeuwige leven’ dat zij nazeggen. Het duo erkent in Broedertrouw en uit Broederliefde: Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat om God daarin eeuwig te prijzen. Het is net alsof de twee bij hun gelóófsbelijdenis van het eeuwige leven op hun tenen in de koorbank gaan staan. Met reikhalzend verlangen jubelen zij het zogezegd uit dat een heerlijkheid wacht waarvan geen voorstelling te maken is: Gode uitzinnig.

Op dit punt schuiven zij bij Johannes aan. De apostel stelt, zoals bij het lezen van het voorafgaande al is gebleken, het kindschap aan de orde. De Vader heeft Zich met het werk van de Geest der aanneming tot kinderen in Zijn hart laten kijken. Wat een liefde. Dat heet pas echt ‘uit liefde geboren’. We zijn kinderen, schrijft Johannes, en we stuiten op onbegrip van de ongelovige wereld, want die wereld kent Hem niet. Maar dat neemt niet weg dat we het zijn. Het werk van God maakt niemand ongedaan. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods. De beklemtoning van het kindschap vandaag de dag tot in eeuwigheid volgt. Geliefden. Voor het woordje geliefden kijken we naar Johannes die zijn vaderlijke arm om de gemeenteleden heen slaat, maar achter hem zien we God staan. Lévensgroot. Daar kan niemand omheen. De liefde van Christus dringt hem, die liefde is de drijfveer. God is liefde, daaraan hangt onze ziel en zaligheid. Dat betekent: ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven (…) ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere (Rom. 8:38-39). We zijn niet lief, maar wonderlijk genoeg wel geliefd. Het is niets te veel gezegd als we zeggen dat de apostel zich bij het spreken van God aansluit. Gods Geest is met Johannes’ geest. We zijn geliefd! Geweldig voor de goede verstaanders, we zijn nu kinderen van God. Nu. Ja, nu! Duizelingwekkend. De verbazing wordt nog groter.

Te bedenken valt: in het nu ligt wat in de toekomst wezen zal. Dat is nog heerlijker. Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen. (Ook is het mogelijk te vertalen: Maar wij weten dat als het geopenbaard zal zijn, wij Hem zullen gelijk wezen. Als het dus zover is dat Christus wedergekomen is, dan zal de werkelijkheid zijn dat wij Zijn beeld dragen.) De apostel drukt zich eigenaardig uit. Wat wij zijn, weten we: kinderen Gods. Wat we zullen zijn, is ons nog niet bekend. We tasten daarover niet geheel in het duister. Wat ons bekend is, is dat we zullen zijn zoals Jezus Christus is. Een tipje van de gesluierde toekomst wordt opgelicht. De gelovigen gaan een ongekende heerlijkheid tegemoet. De verwachting is groot. Zij zullen bij God mogen zijn. En hoe! Wezenlijk mogen ze er zijn: gelijk Jezus Christus. De Heere Jezus sprak: Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders (Matth. 13:43). Apostelen schrijven woorden uit de eerste hand op. De Heilige Geest drijft ze daartoe en je hoort dat die Geest de woorden uit Christus neemt en indachtig maakt. De verwachtingen van degenen die de stem van hun Heere hebben gehoord zijn daarom hooggespannen. Johannes weet dat de wederkomst van Christus voor de gelovigen een zien van Christus is: wij zullen Hem zien gelijk Hij is. En wij zullen Hem gelijk zijn. We worden net als Hij! In die verwachting en in dat uitzicht vallen de schrijvende dienstknechten Gods elkaar bij. Paulus zegt geen andere dingen: de Zijnen zullen aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zijn (Rom. 8:29); het kindschap Gods zal in volheid bekend worden (Rom. 8:19). Hij verwacht de Zaligmaker, de Heere Jezus Christus, óók en hij koestert dezelfde goddelijke belofte dat dan ‘het vernederd lichaam zal veranderen, het zal gelijkvormig worden aan Zijn lichaam’ (Fil. 3:21). Wanneer je Johannes en Paulus om een boodschap over de toekomst stuurt, dan zie je al gauw dat ze het bij dezelfde waarachtige Getuige en goede Uitdeler halen.

Het grote doel bereikt God de Vader: Zijn aangenomen kinderen lijken sprékend op Zijn Zoon. Gods Woord heeft zichtbaar zeggingskracht. De mens, ooit naar Gods beeld en gelijkenis geschapen, wordt in nieuwe glorie bij de Vader gebracht en door de Zoon in ere hersteld. Volgens sommige uitleggers vertelt Johannes hier hóe dat gebeurt: het is een gevolg van het zien van de Heere Jezus. Als Christus verschijnt en gezien wordt, zouden dus de kinderen tegelijkertijd ‘aangekleed’ worden met heerlijkheid. Het is niet te doorgronden. We stamelen Paulus maar na: En wij allen, met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest (2 Kor. 3:18). Christus’ verschijning betekent voor de kinderen Gods zondermeer hun verheerlijking. Wat een Dag, wat een Morgen, wat een Heerlijkheid zal dat zijn! Hoe blonk het aangezicht van Mozes al toen hij enigermate met de heerlijkheid van God had kennisgemaakt (Ex. 34:29-30). Oog in oog met de Heere Jezus Christus: de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zon! Geen oogverblindende ontmoeting (vgl. Hand. 9:8, 18), maar eentje waarvan geldt dat zij Zijn aangezicht zullen zien (vgl. ook Openb. 22:4). Het laatste woord zal er nog niet over gezegd en geschreven zijn. Zeker is wel dat Hij er het laatste en verlossende woord over zal spreken. Gods kinderen hebben een blij vooruitzicht. Hoor maar:
Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd’lijk beeld.
(Psalm 17:8 berijmd)

Als Christus willen zijn…
Het oog is op Christus gericht! Voluit. Gij zijt onze Hoop, váste Hoop. Is het zicht op Hem, dan is de leefrichting bepaald. Vast en zeker. In dat opzicht zijn er onder Gods kinderen geen uitzonderingen: Een iegelijk die deze hoop op Hem heeft. Elke gelovige die in Christus zijn houvast en zekerheid heeft, die over Hem volkomen zeker is, rekent met Hem. Zijn de Zijnen op Zijn glorierijke toekomst gericht, dan wandelen zij op het gewenste pad van de godzaligheid (vgl. 2 Petr. 3:11). Ieder die zijn hoop op Christus heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is. Hebben wij Zijn verschijning lief gekregen en is alles aan Hem begeerlijk, de navolging van Christus is onze levenswijs. Paulus en Johannes zitten weer op dezelfde stoel, zou je kunnen zeggen. Wanneer Paulus immers over het leven nu en straks schrijft en die twee onderscheidt als een ‘uitwonen van de Heere’ en een ‘bij de Heere inwonen’, bekent hij uit de grond van zijn hart dat hij in beide gevallen maar één wens heeft: Hem welbehagelijk te zijn (2 Kor. 5:6-10). Johannes weet niet anders: we willen rein zijn. De apostel heeft zojuist gezegd dat we zullen zijn gelijk Hij is. Dat is een hoop die grote blijdschap geeft. De gelovige zou het nu al willen dat hij het was. Wie naar het evenbeeld van Hem verlangt, die wil graag ook hier al op Hem gelijken. Hij is rein, de Zijnen willen het ook graag zijn. Kijk, zegt Johannes, wij zijn het nog niet! We hebben het daar moeilijk mee. Ontzettend moeilijk. Ja, toch? Wat worden de Zijnen de zonden moe. Dat is wat anders dan levensmoe. De Zijnen zijn ‘Leven-lustig’ en ze worden de ongerechtigheid en onreinheid zat. Johannes erkent: we willen wel rein zijn en dat zoeken we ook, we reinigen onszelf. We willen net als onze Meester worden. In en door de Geest van Hem. Leven zoals Hij leefde. Wandelen zoals Hij wandelde. Hij heeft geen zonde gekend en geen zonde gedaan. Hij heeft altijd naar de wil van God gevraagd. De vraag klimt op: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? De belijdenis klinkt: Heere, Uw wil geschiede. De biddende Jezus wordt vastgeklemd: Heere, leer ons bidden. ’t Is een verzuchting: Heere, ik ben zwak, volbreng Uw kracht in mij. Versta het goed: de gelovigen zijn voor wat betreft de toekomst in dit leven in de wachtkamer, en zij zijn zolang zij in leven zijn in de ‘waskamer’. Kom, we gaan de klas nog één keer in waar de tweelingbroers, met wie we de bijbelstudie begonnen, voortgezet onderwijs geven. Zij zeggen op dit punt de Schrift navolgenswaardig na: … opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade van de Heilige Geest, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken (HC antwoord 115).

Gespreksvragen
1. Probeer aan de hand van de Bijbel en de belijdenisgeschriften eens wat dingen op te schrijven die over de glorierijke toekomst van Christus gaan. Welke beschrijving zou u geven?
2. Geef aan de hand van de Bijbel en de belijdenisgeschriften eveneens een beschrijving van de hel. Is daarvan wel een nauwkeurige omschrijving te geven? Wat leert u dat?
3. Bespreek vraag en antwoord 115 van de Catechismus in relatie tot 1 Johannes 3:3. Denk hierbij aan het leven met het oog op en vanuit de toekomst die Hij Zijn Kerk belooft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 2008

Kerkblad | 12 Pagina's

Johannes’ brieven (24)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 2008

Kerkblad | 12 Pagina's