Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rumoer om ons Psalmboek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rumoer om ons Psalmboek

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Maassluis, vervolg.)

Om niet eentonig te worden, heb ik er steeds niet op gewezen, hoe onkerkrechtelijk men in die dagen handelde. Iedere keer, dat de overheid ingreep, was dat een slag tegen de goede gang van zaken. Dergelijke kwesties als in dit onderwerp aangesneden, behoren behandeld te worden door de Synode, maar niet door de overheid. De Staat heeft immers een dienende taak t.o.v. de kerk, maar geenszins een heersende. In een vrij uitvoerig artikel heb ik hierop gewezen in „Het ontstaan van ons Psalmboek". Daarom acht ik mij er van ontslagen, dat hier nog eens te doen. Als ik mij de lezerskring van „Daniël" zo indenk, dan geloof ik ook wel, dat deze korte opmerking voldoende zal zijn. Vatten we thans de draad van ons verhaal weer op.

Misschien was het zo gebleven, zoals in het slot van het vorige artikel werd meegedeeld, als controleur Willem v. d. Jagt geen gedichtje had gemaakt en uitgegeven, getiteld: „Vredebazuin" of „Aansporing tot eendrachtig psalmgezang aan de gemeente van Maassluis."

Daarin zingt hij o.a.:

„Of voegt het, dat elkeen, Onkundig, lid of geen Het kerkgezang koom dwingen? 't Kan wezen, 't is gebeurd! — Waar Godsvrucht nog om treurt, Met al haar voedsterlingen."

Het middel verergerde de kwaal. Men voorspelde een oproer, als de vissersvloot binnenviel. Inderdaad, vergaderden Gideon van der Kraan en Arie Woutersz. ten huize van een zekere Sloot, waar men onder het genot van anijsmelk en zoetekoek geweldige maatregelen beraamde. 's Avonds liepen ze onder het zingen met de hoeden op als razenden door de kerk, terwijl bij het uitgaan v. d. Jagt en zijn zoontje ruw werden aangevallen, de eerste tenslotte tegen een boom geslingerd.

De volgende dag werd de organist op straat aangepakt en een oproerige menigte trok naar de huizen van schout, regeerders, predikanten, kerkmeesters en leden van de kerkeraad en men drong hen onder scheldwoorden en bedreigingen, om voortaan de oude zangwijze te zingen. Overal, waar zij de overwinning behaalden, dreunde het geroep van „hoezee" door de straten. De overigen, die hun toestemming weigerden, werden gedreigd met moord. Bij de burgemeester werd met handspaken en een kruiwagen de voordeur ingerammeid. Bij ouderling Willem van Mechelen sloeg men de ruiten in. Toen trok men naar het huis van v. d. Jagt. Men zou hem met geweld uit zijn huis halen. De ruiten werden ingeslagen, men drong de achterdeur binnen, vernielde wat keukengereedschap en een glazen deur, waarop men weer vertrok om het gehuil van vrouw en kinderen en omdat de gezochte toch niet thuis was. Deze kwam op hetzelfde ogenblik met zijn oudste zoon te paard de stad binnenrijden. Gelukkig voor hem werd hij tijdig gewaarschuwd, zodat hij bij één zijner familieleden kon onderduiken. Zijn zoon reed

in volle draf door. Men trok hem echter van zijn paard, ontweldigde hem zijn rijzweep en degene, die dit deed brulde: „Wat let me jou, hond, dat ik hem op je kop in stukken sla? " Eindelijk vond men v. d. Jagt zelf ook. Men schreeuwde, dat hij in zijn gedicht al de vissers uitgescholden had: „Wij zijn heden prins, staten, regering, dominees en alles en dus moeten wij ook onze zin hebben." Tenslotte beloofden vader en zoon voortaan de oude zingtrant te zingen.

Bij Pieter van Leeuwen, scheepstimmermansbaas werd wat breekbare waar vernield, en zijn zoon geslagen, terwijl men eiste te zingen zoals men dat vroeger deed, wat door van Leeuwen zijn vrouw manmoedig geweigerd werd.

De daaropvolgende Zondag zou men goed opletten, of vader en zoon v. 'd. Jagt en de anderen hun belofte nakwamen. Van der Jagt zelf schijnt de voorzang niet naar genoegen gezongen te hebben, want een visser rukte de deur van zijn bank open en ging naast hem zitten, terwijl Arie Woutersz. vóór de deur bleef staan. Na het uitspreken van de zegen werd hij geprezen om zijn uitstekende zingen. Men vroeg hem vergiffenis over al het gebeurde, terwijl men hem bescherming tegen alle verdere aanval toezei.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1950

Daniel | 8 Pagina's

Rumoer om ons Psalmboek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1950

Daniel | 8 Pagina's